7.1.Artikel 5, tweede lid, bevat de bouwvoorschriften voor agrarische bedrijven. Daarin staat het volgende:
“1. de bebouwing dient aan te sluiten bij de op de plankaart aangegeven ‘uitbreidingsrichting’;
2. de gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van een bestaand agrarisch bedrijf, dat op de plankaart is aangegeven met ‘agrarisch bedrijf’;
3. de gebouwen worden gegroepeerd binnen een denkbeeldige rechthoek van 1 ha, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan 1 ha; van deze rechthoek bedraagt de breedte gemeten langs de weg niet meer dan 80 m en de diepte niet meer dan 160 m.
Voor gebouwen op de plankaart aangeduid met ‘k’ geldt dat de oppervlakte van deze rechthoek niet meer bedraagt dan 0,5 ha, met een breedte van niet meer dan 60 m en een diepte van niet meer dan 100 m en dat de oppervlakte van gebouwen niet meer bedraagt dan de bestaande oppervlakte, vermeerderd met 10%. Bestaande agrarische veldschuren buiten de betrokken denkbeeldige rechthoek zijn eveneens toegestaan;
4. de onderlinge afstand tussen gebouwen bedraagt niet meer dan 20 m, dan wel de bestaande afstand indien deze meer bedraagt;
5. per bedrijf is niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan, dan wel het op de plankaart aangegeven aantal woningen, met dien verstande, dat geen bedrijfswoning is toegestaan indien de gronden als zodanig op de plankaart zijn aangeduid;
6. bij een bedrijfswoning zijn bijgebouwen toegestaan, overeenkomstig het ter zake bepaalde ten aanzien van bebouwing ten dienste van wonen;
7. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen bedraagt ten hoogste 10 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte, indien deze hoger is;
8. bedrijfsgebouwen worden voorzien van een kap met een dakhelling van tenminste 10°, dan wel de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
(…).”
In artikel 1 is de volgende definitie van “bestaand gebruik” opgenomen:
“het gebruik ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.”
In artikel 5, vierde lid, van de planvoorschriften zijn de volgende binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen:
“1. het bepaalde in lid 2, sub a onder 3, ten behoeve van een grotere breedte- of dieptemaat, indien en voor zover de feitelijke situatie van het terrein het niet mogelijk maakt het bouwperceel volledig te benutten, dan wel indien vanuit oogpunt van milieuhinder een grotere afstand tot aangrenzende woningen gewenst is, mits de oppervlakte van het bouwperceel niet wordt vergroot;
2. het bepaalde in lid 2, sub a onder 3 tot een maximale oppervlakte van de denkbeeldige rechthoek van 1,25 ha, een maximale breedte van 90 m en een maximale diepte van 180 m, met dien verstande, dat een grotere diepte uitsluitend kan worden toegestaan indien en voor zover de feitelijke situatie van het terrein het niet mogelijk maakt het bouwperceel volledig te benutten, dan wel indien uit oogpunt van milieuhinder een grotere afstand tot aangrenzende woningen gewenst is. Voor bedrijven aangeduid met ‘k’ (klein bouwperceel) geldt een uitbreidingsmogelijkheid tot een maximale oppervlakte, breedte en diepte van de denkbeeldige rechthoek van respectievelijk 1 ha, 80 m en 160 m.”