In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 31 mei 2017 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van beide kinderen voor de duur van negen maanden, evenals een machtiging tot uithuisplaatsing. De ouders van de kinderen verblijven in Frankrijk en hebben tot op heden geen maatregelen van beschermende aard getroffen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders in Frankrijk een zwervend bestaan leiden en dat de opgegeven adressen niet correct zijn. Dit heeft geleid tot een impasse in de zaak, aangezien de kinderen in Nederland verblijven en er nog geen beschermende maatregelen in Frankrijk zijn genomen.
Tijdens de zitting op 30 mei 2017 is de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij een tolk in de Franse taal aanwezig was. De kinderrechter heeft de behandeling van de zaak geschorst en op 31 mei 2017 voortgezet, waarbij telefonisch contact is gelegd met de Franse kinderrechter, mw. S. Karaman. De kinderrechter heeft geoordeeld dat er een spoedeisend geval is, gezien het belang van de kinderen om zo snel mogelijk naar Frankrijk te worden overgebracht. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen tot 9 juli 2017, en de machtiging tot uithuisplaatsing is eveneens verlengd voor dezelfde periode.
De kinderrechter heeft in zijn beslissing de relevante artikelen van de verordening Brussel II-bis en het Burgerlijk Wetboek betrokken. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak. De kinderrechter heeft de zaak met zorg behandeld, rekening houdend met de internationale context en de noodzaak om de kinderen in een veilige omgeving te plaatsen.