ECLI:NL:RBGEL:2019:2288

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
7674365
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van huurwoning wegens huurachterstand en contractuele rente

In deze zaak heeft de kantonrechter te Arnhem op 23 mei 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [naam eiser] en [naam gedaagde] betreffende een huurachterstand. [naam gedaagde] huurt sinds 1 augustus 2011 een zelfstandige woonruimte en heeft een huurachterstand van € 3.075,00 laten ontstaan. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Aartsen, vorderde ontruiming van de woning en betaling van de achterstand, inclusief buitengerechtelijke kosten en contractuele rente. De procedure is gestart met een dagvaarding op 15 april 2019 en de mondelinge behandeling vond plaats op 7 mei 2019.

De kantonrechter overwoog dat voor toewijzing van de ontruiming voldoende spoedeisend belang aanwezig was, gezien de hoogte van de huurachterstand en het feit dat [naam gedaagde] zijn betalingsverplichtingen niet nakwam. De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar was, omdat met grote waarschijnlijkheid aangenomen kon worden dat de bodemrechter de huurovereenkomst zou ontbinden. De persoonlijke omstandigheden van [naam gedaagde] werden niet als voldoende gegrond voor uitstel van de ontruiming beschouwd.

Daarnaast werd het beding betreffende de contractuele rente van 1% per maand als oneerlijk beoordeeld, waardoor deze vordering werd afgewezen. De kantonrechter kende wel de buitengerechtelijke kosten toe en stelde [naam gedaagde] in het ongelijk, waardoor hij de proceskosten moest dragen. De uitspraak bevatte een uitvoerbaar bij voorraad verklaring, wat betekent dat de ontruiming binnen 14 dagen na betekening van het vonnis moest plaatsvinden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 7674365 \ VV EXPL 19-42 \ 498\415
uitspraak van 23 mei 2019
vonnis in kort geding
in de zaak van
[naam eiser]
wonende te [woonplaats eiser]
eisende partij
gemachtigde mr. E. Aartsen
tegen
[naam gedaagde]
wonende te [woonplaats gedaagde]
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 april 2019 met producties 1 tot en met 9
- de brief van de gemachtigde van 24 april 2019 met producties 1a tot en met 1k.
1.2.
De zaak is mondeling behandeld op 7 mei 2019.

2.De feiten

2.1.
[naam gedaagde] huurt met ingang van 1 augustus 2011 de zelfstandige woonruimte gelegen aan de [woonadres] tegen een huurprijs van thans € 915,00 (€ 855,00 aan kale huur en € 60,00 aan servicekosten) per maand. Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Woonruimte (hierna: algemene bepalingen huurovereenkomst), vastgesteld op 30 juli 2003, van toepassing. In de tussen partijen gesloten overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen.
(…)
Betalingsverplichting, betaalperiode
(…)
4.2
De vergoeding voor bijkomende levering en diensten wordt bepaald overeenkomstig het bepaalde in 14.1 tot en met 14.7 van de algemene bepalingen. Op de vergoeding wordt een systeem van voorschotbetalingen met latere verrekening toegepast, zoals daar is aangegeven.
4.3
De huurprijs en het voorschot op de vergoeding voor bijkomende leveringen en diensten zijn bij vooruitbetaling verschuldigd, steeds te voldoen vóór of op de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft op de door verhuurder aangegeven wijze. (…)
In de algemene bepalingen huurovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen.
(…)
In verzuim zijn/boetebeding
20.1
Huurder is in verzuim door het enkele verloop van een bepaalde termijn.
20.2
Voor elk geval dat huurder in verzuim is met de tijdige en volledige betaling van een geldsom, is hij 1% rente per maand verschuldigd over de verschuldigde hoofdsom vanaf de vervaldatum tot aan de dag van algehele voldoening van de hoofdsom. Hierbij wordt een gedeelte van de maand als een volle maand aangemerkt. (…)
2.2.
Op 4 februari 2019 stuurt de gemachtigde van [naam eiser] een kosteloze aanmaning naar [naam gedaagde] , waarbij een bedrag van € 225,46 aan buitengerechtelijke kosten wordt aangezegd.
2.3.
Op 1 maart 2019 stuurt de gemachtigde van [naam eiser] in reactie op een e-mailbericht van [naam gedaagde] , waarin hij – kort gezegd – aangeeft dat partijen mondeling de afspraak hebben gemaakt dat de achterstand verdeeld wou worden over de komende maanden, een e-mailbericht naar [naam gedaagde] met daarin onder meer het volgende.
(…)
Client betwist met u een afbetalingsregeling aan te zijn gegaan. Wel heeft hij van u een toezegging ontvangen dat u de vordering zou voldoen. U bent deze toezegging niet nagekomen. (…)
2.4.
Op 1 maart 2019 stuurt de gemachtigde van [naam eiser] een kosteloze aanmaning voor de huur van de maand maart 2019 naar [naam gedaagde] , waarbij een bedrag van € 166,07 aan buitengerechtelijke kosten wordt aangezegd.
2.5.
[naam gedaagde] laat tot en met mei 2019 een huurachterstand van € 3.075,00 ontstaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[naam eiser] vordert dat de kantonrechter, bij wijze van voorlopige voorziening en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[naam gedaagde] veroordeelt om de woonruimte gelegen aan de [woonadres] , met alle daarin aanwezige personen en zaken, binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, te ontruimen en te verlaten en door afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [naam eiser] te stellen;
[naam gedaagde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam eiser] te voldoen:
€ 3.075,00 aan huurachterstand;
een bedrag van € 915,00 voor iedere maand dat hij het gehuurde na 1 juni 2019 in gebruik houdt tot aan de ontruiming;
de buitengerechtelijke kosten van € 391,53;
de contractuele rente van 1% op maandbasis over € 1.245,00 vanaf 1 februari 2019, over € 915,00 vanaf 1 maart 2019 en over € 915,00 vanaf 1 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
de proceskosten;
de nakosten.
3.2.
[naam eiser] baseert zijn vorderingen, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende stellingen.
[naam gedaagde] laat, ondanks een toezegging, diverse herinneringen en aanmaningen, na om (tijdig) de huurpenningen te voldoen. Krachtens de tussen partijen gesloten huurovereenkomst en de van toepassing zijnde algemene bepalingen huurovereenkomst heeft [naam eiser] de verplichting om de huurpenningen bij vooruitbetaling te voldoen. [naam gedaagde] komt ook de mondelinge toezegging, waarbij hij onmiddellijke betaling heeft toegezegd, niet na, aldus [naam eiser] . Hij heeft de vordering uit handen moeten geven en maakt daarom aanspraak op de buitengerechtelijke kosten en de contractuele rente.
3.3.
[naam gedaagde] betwist de hoogte van de huurachterstand niet, maar heeft wel verweer gevoerd tegen de vorderingen van [naam eiser] . Op dit verweer wordt hierna – voor zover van belang voor onderhavige zaak – ingegaan

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vordering vloeit voort uit de aard en de stellingen van [naam eiser] .
4.2.
Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming is slechts plaats indien met een grote mate van waarschijnlijkheid in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zal worden uitgesproken. Bovendien moet sprake zijn van een zodanig ernstige tekortkoming dat het belang van [naam eiser] bij de gevorderde ontruiming moet prevaleren boven het belang van [naam gedaagde] om het gebruik van het gehuurde voort te zetten. Vooropgesteld wordt daarbij dat een procedure als het onderhavige zich niet leent voor uitgebreide bewijslevering. Dat brengt mee dat de kantonrechter haar beslissing moet nemen aan de hand van onbetwiste stukken en onweersproken gelaten stellingen en wat haar voorshands aannemelijk voorkomt.
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. [naam gedaagde] heeft de hoogte van de huurachterstand niet (gemotiveerd) betwist. De kantonrechter wijst het door [naam eiser] gevorderde bedrag aan huurachterstand (€ 3.075,00) dan ook toe.
4.4.
Vervolgens komt de kantonrechter toe aan het verweer van [naam gedaagde] dat hij door privéomstandigheden de huurovereenkomst niet correct is nagekomen. Volgens [naam gedaagde] kan hij de huurachterstand niet in één keer voldoen en wil zijn broertje borg staan voor de huur(achterstand).
4.4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat het laten ontstaan van een huurachterstand door [naam gedaagde] een tekortkoming oplevert in de nakoming van de huurovereenkomst. Iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis levert, krachtens het bepaalde in artikel 6:265 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), in beginsel een grond op voor ontbinding. Dit is alleen anders indien de tekortkoning gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De kantonrechter is, mede gelet op de toename van de hoogte van de huurachterstand en nu geen concrete feiten en omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan aannemelijk is dat de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt, voorshands van oordeel dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de bodemrechter de huurovereenkomst wegens een tekortkoming zal ontbinden. De door [naam gedaagde] geschetste (persoonlijke) omstandigheden komen – hoe vervelend ook voor [naam gedaagde] – voor zijn risico. Dat hij (financiële) problemen heeft en dat zijn broertje heeft aangegeven dat hij garant wil staan, brengt, nog los van de vraag of zijn broertje daadwerkelijk garant wil staan, wat [naam eiser] nadrukkelijk betwist, niet mee dat [naam eiser] niet de ontruiming van het
gehuurde zou mogen vorderen. Immers, [naam eiser] is ook niet verplicht om een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling dan wel het verzoek tot het stellen van een borg te honoreren.
4.5.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de door [naam eiser] gevorderde ontruiming wordt toegewezen, waarbij de termijn van ontruiming op 14 dagen wordt gesteld.
4.6.
Vervolgens komt de kantonrechter toe aan de door [naam eiser] gevorderde contractuele rente van 1% per maand.
De kantonrechter ziet zich voor de vraag gesteld of het beding waar [naam eiser] zich op beroept, een oneerlijk beding is in de zin van de Richtlijn 93/13 van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn). De kantonrechter overweegt dat toetsing van voormeld boetebeding ambtshalve (HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:691) dient plaats te vinden via de open norm van 6:233 sub a BW, indien [naam eiser] in voormelde huurovereenkomst handelt in het kader van zijn publiekrechtelijke of privaatrechtelijke beroepsactiviteit. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is aannemelijk dat, bij de activiteiten die [naam eiser] ontplooit (het verhuren van woonruimte), sprake is van een beroep op bedrijf (Vgl. Hof van Justitie 15 december 2016, zaak C-256/15, ECLI:EU:C:2016:954 (Nemec/Slovenië)) en daarmee handelt in het kader van zijn publiekrechtelijke of privaatrechtelijke beroepsactiviteit. Immers, aannemelijk is dat [naam eiser] op gestructureerde en duurzame wijze tegen betaling goederen levert, waarbij sprake is van een min of meer zelfstandige, planmatige en op duur gerichte activiteit van een persoon die wordt verricht tegen betaling. Een inschrijving in het handelsregister is daarvoor niet vereist. Dit betekent dat, gelet op het voorgaande, het rentebeding valt onder het bereik van de richtlijn. Gelet op artikel 1, aanhef en onder e in de bijlage van deze richtlijn wordt het opleggen van een onevenredig hoge schadevergoeding, wegens het niet nakomen van verbintenissen door een consument, aangemerkt als een oneerlijk beding. Aangezien het in dit geval gaat om een aanzienlijk hogere schadevergoeding dan de geldende wettelijke rente en marktrente acht de kantonrechter het aannemelijk dat dit beding oneerlijk is in de zin van de richtlijn en onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:233 sub a BW (zie in dezelfde zin gerechtshof Amsterdam 21 januari 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:950 en 29 juli 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5414 en gerechtshof ’s-Hertogenbosch 18 april 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1787). De kantonrechter zal dit beding daarom vernietigen en wijst de vordering op dit punt af.
4.7.
Voor wat betreft de buitengerechtelijke kosten overweegt de kantonrechter als volgt.
De kantonrechter acht het voldoende aannemelijk gemaakt dat [naam eiser] buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht dan wel heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. Op basis van de gebruikelijke en redelijke tarieven wijst de kantonrechter het bedrag van € 391,53 (inclusief btw) toe.
4.8.
[naam gedaagde] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. Deze worden begroot zoals hierna bepaald. De gevorderde nakosten worden toegewezen tot een half salarispunt van het toegewezen salaris met een maximum van € 120,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt[naam gedaagde] om de woningruimte gelegen aan de [woonadres] , met alle daarin aanwezige personen en zaken, binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en verlaten en ontruimd en verlaten te houden en door afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van [naam eiser] te stellen;
5.2.
veroordeelt[naam gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam eiser] te betalen een bedrag van € 3.466,53 (bestaande uit € 3.075,00 aan huurachterstand en € 391,53 aan buitengerechtelijke kosten);
5.3.
veroordeelt[naam gedaagde] om aan [naam eiser] te betalen een bedrag van € 915,00 voor iedere maand dat [naam gedaagde] het gehuurde na 1 juni 2018 in gebruik houdt;
5.4.
veroordeelt[naam gedaagde] in de proceskosten tot deze uitspraak aan de kant van [naam eiser] begroot op € 101,05 aan dagvaardingskosten, € 231,00 aan griffierecht en € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde, alsmede te vermeerderen met € 120,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan;
5.5.
verklaartdeze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijsthet meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken door kantonrechter mr. M.P.C.J. van Bavel op 23 mei 2019.