Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[APPELLANT SUB 1],
[APPELLANTE SUB 2],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, gaat het om een hoger beroep inzake huurpenningen en de vraag of een rentebeding in de huurovereenkomst oneerlijk is in de zin van de Europese Richtlijn 93/13. De appellanten, [appellant sub 1] en [appellante sub 2], hebben in eerste aanleg een vonnis gekregen dat hen verplichtte tot betaling van achterstallige huurpenningen aan de geïntimeerde, de besloten vennootschap JAHANI B.V. Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 21 januari 2014, waarin het hof al had overwogen dat het rentebeding onder de richtlijn valt. In het huidige arrest oordeelt het hof dat het rentebeding oneerlijk is, omdat het een onevenredig hoge schadevergoeding oplegt aan de consument. De geïntimeerde, JAHANI, voerde aan dat zij als vastgoedbelegger geconfronteerd wordt met hoge kosten door wanbetaling van de huurder. Het hof oordeelt echter dat deze stelling onvoldoende onderbouwd is en dat het rentebeding in dit geval niet kan worden gehandhaafd. Het hof vernietigt het eerdere vonnis voor zover het de contractuele rente en boete betreft, en veroordeelt [appellant sub 1] tot betaling van de huurpenningen over de maanden januari tot en met juni 2009, minus de deelbetalingen, en de huurpenningen over juli tot en met november 2009, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten worden gecompenseerd en de veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad.