In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 13 september 2011, heeft het Gerechtshof Amsterdam prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie met betrekking tot de uitleg van Richtlijn 93/13/EEG over oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Het hof heeft in zijn arrest van 30 mei 2013 (C-488/11) de vragen beantwoord, waarna partijen hun standpunten hebben toegelicht. De zaak betreft een huurovereenkomst tussen de appellant, een consument, en de geïntimeerde, een bedrijfsmatige verhuurder, Jahani B.V. Het hof heeft vastgesteld dat het boetebeding in de huurovereenkomst, dat een boete van € 25,- per kalenderdag oplegt voor niet-nakoming, oneerlijk is in de zin van de richtlijn. Dit komt voort uit het feit dat het boetebeding niet is onderhandeld en buitenproportioneel is, gezien de mogelijkheid van oneindige boetes. Het hof heeft daarom het boetebeding ambtshalve vernietigd en de daarop gebaseerde vordering afgewezen.
Daarnaast heeft het hof ook het rentebeding in de algemene voorwaarden van Jahani beoordeeld. Het hof oordeelt dat het rentebeding, dat een vertragingsrente van 1% per maand oplegt, eveneens onder de reikwijdte van Richtlijn 93/13 valt. Het hof heeft voorlopige conclusies getrokken dat dit rentebeding oneerlijk kan zijn, gezien de hoge rente in vergelijking met de wettelijke rente. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere uitlating van partijen over dit punt. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden tot de rolzitting op 18 februari 2014.