In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 september 2018 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Venlo. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak van de inspecteur van 21 februari 2018, waarin een beschikking belastingrente werd opgelegd bij de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2016. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft betoogd dat de belastingrente onterecht is opgelegd, omdat de Belastingdienst het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de bezwaarfase niet is gehoord, maar oordeelt dat dit gebrek is hersteld doordat eiseres haar bezwaren in beroep voldoende heeft kunnen uiteenzetten.
De rechtbank heeft de uitspraak van de inspecteur vernietigd en de belastingrente verminderd tot € 447. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet in alle gevallen bevoegd is om de belastingrente volledig in rekening te brengen, vooral niet als het zorgvuldigheidsbeginsel in het geding is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur vragen had moeten stellen aan eiseres over de gang van zaken, aangezien de verzoeken om voorlopige aanslagen aanzienlijk van elkaar verschilden. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002 en heeft bepaald dat het betaalde griffierecht van € 338 aan eiseres moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.