6.2Partij A doet (…) hierbij uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud afstand van het recht om in of buiten rechte een vergoeding van schade, rente en dergelijke te vorderen, met uitzondering van een verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase. (…)”
5. Eiseres heeft geen VSO ondertekend, omdat zij geen afstand wilde doen van het recht om schadevergoeding te vragen.
6. Verweerder is overgegaan tot volledige teruggaaf van omzetbelasting voor de kwartalen 2 en 3 van 2013 (na instellen beroep), kwartaal 4 van 2014 en kwartalen 1 en 3 van 2015 (vóór instellen beroep).
7. In geschil is of de bezwaren van eiseres voor het eerste en vierde kwartaal 2013 en voor het eerste, tweede en derde kwartaal 2014 terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Verder is in geschil of verweerder ondanks niet-ontvankelijkheid van de bezwaren gehouden is om teruggaaf van omzetbelasting te verlenen. Ook heeft eiseres om schadevergoeding en vergoeding van belastingrente gevraagd voor de beroepen die gegrond zijn en om vergoeding van immateriële schade voor alle zaken.
8. Verweerder heeft zich voor de kwartalen waarvan het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard op het standpunt gesteld dat eiseres niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. Ambtshalve is niet aan de bezwaren voor deze tijdvakken tegemoetgekomen omdat op 27 maart 2015 dan wel op 11 september 2015 (de data van de uitspraken van de Hoge Raad en het Gerechtshof Den Bosch in de proefprocedures) de betreffende tijdvakken al onherroepelijk vaststonden.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid en belastingrente voor tweede kwartaal 2013 (AWB 17/511) en derde kwartaal 2013 (AWB 17/512)
9. Voor deze kwartalen is inmiddels niet meer in geschil dat eiseres tijdig bezwaar heeft gemaakt. Verweerder is in de beroepsfase alsnog tegemoetgekomen met betrekking tot deze tijdvakken en heeft de gevraagde teruggaven verleend. De beroepen zijn in zoverre gegrond.
10. In beroep zijn verder nog de gevraagde belastingrente en schadevergoeding aan de orde. Partijen zijn het erover eens dat eiseres recht heeft op vergoeding van belastingrente over de teruggaven. De belastingrente zal daarom door verweerder worden vergoed, voor zover dit niet al is gebeurd. De rechtbank zal deze beslissing van verweerder bekrachtigen. Ook in zoverre zijn de beroepen gegrond.
11. Het oordeel over de gevraagde schadevergoeding staat verderop in deze uitspraak.
Belastingrente voor vierde kwartaal 2014 (AWB 17/517), eerste kwartaal 2015 (AWB 17/518) en derde kwartaal 2015 (AWB 17/521)
12. Voor deze kwartalen is het bezwaar in de uitspraak op bezwaar ontvankelijk verklaard en zijn teruggaven omzetbelasting verleend. In beroep is alleen nog de gevraagde belastingrente en schadevergoeding aan de orde. Partijen zijn het er inmiddels over eens dat eiseres recht heeft op vergoeding van belastingrente over de teruggaven. De belastingrente zal daarom door verweerder worden vergoed, voor zover dit niet al is gebeurd. De rechtbank zal deze beslissing van verweerder bekrachtigen. De beroepen zijn in zoverre gegrond.
13. Het oordeel over de gevraagde schadevergoeding staat verderop in deze uitspraak.
Ontvankelijkheid voor vierde kwartaal 2013 (AWB 17/513), eerste kwartaal 2014 (AWB 17/514), tweede kwartaal 2014 (AWB 17/515) en derde kwartaal 2014 (AWB 17/516)
14. Tussen partijen is voor deze kwartalen niet in geschil dat de bezwaren tegen de voldoeningen over bovengemelde tijdvakken niet binnen de bezwaartermijnen zijn ingediend. In geschil is of de bezwaren desondanks ontvankelijk zijn.
15. Op grond van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de omstandigheden van het geval voldoende grond om te oordelen dat eiseres niet in verzuim is. Eiseres heeft ter zitting geloofwaardig verklaard dat zij de brief van verweerder van 2 oktober 2013 zo heeft opgevat dat zij geen bezwaar meer hoefde te maken. Verweerder heeft in dit verband verklaard dat de brief die aan eiseres is gezonden, afwijkt van de standaardontvangstbevestiging die voor deze gevallen door de Belastingdienst is opgesteld. In die standaardbevestiging is, zo is de rechtbank ook bekend uit andere vergelijkbare zaken, uitdrukkelijk opgenomen dat het bezwaarschrift niet kan en zal worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen toekomstige tijdvakken. Verweerder heeft verklaard dat de redactie van de ontvangstbevestiging in dit geval is gewijzigd door knip- en plakwerk, waardoor de ontvangstbevestiging aan duidelijkheid heeft ingeboet. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres door de onduidelijke ontvangstbevestiging van 2 oktober 2013 zodanig op het verkeerde been gezet, dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De conclusie is dat de bezwaren over de bovengemelde tijdvakken ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. De beroepen zijn in zoverre gegrond.
Ontvankelijkheid eerste kwartaal 2013 (AWB 17/510)
16. Over het eerste kwartaal 2013 heeft verweerder geen bezwaarschrift ontvangen of geregistreerd staan in zijn systemen. Tegenover de betwisting van ontvangst heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat zij (tijdig) bezwaar heeft gemaakt tegen de voldoening over het eerste kwartaal 2013. De enkele stelling van eiseres dat zij voor elk kwartaal telkens bezwaar heeft gemaakt, en dat zij dat dus ook voor het eerste kwartaal moet hebben gedaan, is tegenover de betwisting door verweerder onvoldoende. Het latere bezwaar, dat ook is aangemerkt als bezwaar over het eerste kwartaal 2013, is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb is gesteld noch gebleken. De brief van 2 oktober 2013 dateert van na de bezwaartermijn voor dit kwartaal en is voor de beoordeling van dit kwartaal dus niet relevant. Het beroep over dit kwartaal is daarom ongegrond.
17. Partijen zijn het erover eens dat eiseres ingeval van ontvankelijke bezwaren recht heeft op teruggaaf van omzetbelasting. Terugwijzing is daarom niet nodig.
18. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat eiseres recht heeft op teruggave van omzetbelasting over alle voorliggende tijdvakken, met uitzondering van het eerste kwartaal 2013, tot een totaalbedrag van € 134.197 (€ 151.177 - € 16.980). De bedragen die verweerder reeds aan eiseres heeft uitbetaald (€ 69.546) dienen hierop in mindering te worden gebracht. Verweerder dient dus nog € 64.651 terug te geven aan eiseres.
Kühne & Heitz en ambtshalve teruggave
19. Met betrekking tot het eerste kwartaal 2013, waarvan het beroep ongegrond is en verweerder het verzoek om ambtshalve teruggave van omzetbelasting heeft afgewezen, merkt de rechtbank het volgende op.
20. Eiseres heeft met verwijzing naar het arrest Kühne & Heitz (HvJ EU 13 januari 2004, C-453/00) gesteld dat teruggave van de te veel betaalde omzetbelasting dient te worden verleend. Verder heeft zij aangevoerd dat recht bestaat op ambtshalve teruggave op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en het Besluit Fiscaal Bestuursrecht.
21. Deze beroepsgronden kunnen eiseres niet baten. Het al dan niet verlenen van een ambtshalve teruggave geschiedt bij een beschikking van de inspecteur op grond van artikel 65 van de AWR. De rechtbank is dus niet bevoegd om zelf tot ambtshalve teruggave over te gaan. De bedoelde beschikking van verweerder is verder niet voor bezwaar en beroep vatbaar. De rechtbank is – gezien artikel 26, eerste lid, van de AWR – onbevoegd tot kennisneming van een beroep tegen een dergelijke beschikking. Indien eiseres de rechtmatigheid van het niet verlenen van een ambtshalve teruggaaf door verweerder aan de rechter wil voorleggen, dan dient dat bij de civiele rechter te geschieden (vgl. Hof Den Bosch 19 december 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:5407 en HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1797, r.o. 4.2.4). 22. Het arrest Kühne & Heitz kan niet tot een ander oordeel leiden. Zelfs indien uit dat arrest zou volgen dat verweerder de verzochte teruggaven had moeten verlenen, zou dit niet de weg hebben geopend voor een toetsing door de belastingrechter (vgl. Hoge Raad 5 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ9098). 23. Met betrekking tot het beroep van eiseres op het arrest Kühne & Heitz en op de verlening van ambtshalve teruggave verklaart de rechtbank (als bestuursrechter) zich daarom onbevoegd.
Vergoeding van materiële schade
24. Eiseres is van mening zij dat als gevolg van de door verweerder ten onrechte aangenomen omzetbelastingplicht schade heeft geleden in 2013, 2014 en in 2015 wegens winstderving en vanwege extra administratieve kosten. Ter onderbouwing heeft eiseres omzetcijfers overgelegd. Eiseres heeft gesteld dat uit de omzet- en winstontwikkeling zichtbaar wordt dat de omzetbelastingplicht heeft geleid tot omzetdaling. Ter onderbouwing van de extra administratieve kosten heeft eiseres facturen overgelegd waaruit volgt welke extra kosten de omzetbelastingadministratie met zich heeft gebracht.
25. Verweerder heeft de causaliteit tussen de door de Belastingdienst aangenomen belastingplicht en de door eiseres gestelde schade niet bestreden. Ook de hoogte van de gestelde schade heeft hij niet bestreden.
26. De rechtbank meende tijdens de zitting dat het verzoek om schadevergoeding toewijsbaar zou zijn, omdat geen verweer was gevoerd over de causaliteit en de hoogte van de schade. Bij nadere bestudering is echter gebleken dat de rechtbank de gevraagde schadevergoeding in dit geval niet kan beoordelen.
27. Artikel 8:73 (oud) van de Awb is voor gevallen als deze (omzetbelastingzaken) nog van toepassing als gevolg van het overgangsrecht bij artikel 8:88 ev van de Awb (artikel V van de Wet nadeelcompensatie bij onrechtmatige besluiten). Artikel 8:73 van de Awb is ervoor bedoeld om de bestuursrechter (naast de civiele rechter) de bevoegdheid te geven om in de beroepsprocedure schadevergoeding toe te kennen voor schade die het gevolg is van de besluiten die door de bestuursrechter in de beroepsprocedure zijn vernietigd.
28. In dit geval worden alleen de uitspraken op bezwaar vernietigd waarin de bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard. De door eiseres gestelde schade is, ook volgens haar eigen stellingen, echter niet het gevolg van die vernietigde uitspraken op bezwaar. De schade is immers het gevolg van de (achteraf onjuist gebleken) beslissing van de Belastingdienst rond 1 januari 2013 dat de medische vrijstelling niet meer van toepassing was op eiseres (en haar beroepsgenoten). Door die beslissing zag eiseres zich genoodzaakt om omzetbelasting aan haar klanten in rekening te gaan brengen en deze omzetbelasting op aangifte te voldoen. Deze beslissing van de Belastingdienst is in deze beroepsprocedure echter niet vernietigd. Ook is er op grond van deze beslissing door verweerder geen primair besluit genomen, doordat eiseres zelf de omzetbelasting op aangifte moest voldoen en de aangifte (en voldoening) niet geldt als een besluit van verweerder.
29. Het bovenstaande betekent dat de door eiseres gevraagde schadevergoeding in dit geval uitsluitend bij de civiele rechter kan worden gevorderd. De rechtbank (als bestuursrechter) is onbevoegd. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen (zie artikel 8:71 van de Awb).
Vergoeding van immateriële schade
30. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade vanaf 11 september 2015, de datum van de uitspraak van Gerechtshof Den Bosch met nummer ECLI:NL:GHSHE:2015:3527. Zij gaat terecht ervan uit dat alle zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, zodat voor alle zaken samen eenmaal vergoeding moet worden toegekend (Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, punt 3.10.2). 31. Sinds 11 september 2015 tot de uitspraak van de rechtbank zijn (naar boven afgerond) 30 maanden verstreken. Na aftrek van de redelijke termijn van 24 maanden resteert een overschrijding van een half jaar. Dit leidt tot een vergoeding van éénmaal € 500. De overschrijding is geheel aan verweerder toe te rekenen, zodat verweerder dit bedrag dient te betalen.
32. Beide partijen zijn, naar het oordeel van de rechtbank terecht, van mening dat eiseres recht heeft op vergoeding van belastingrente over de teruggaven van omzetbelasting. Verweerder dient deze belastingrente te vergoeden voor zover dit nog niet is gebeurd.
Proceskosten en griffierecht
33. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.818,13 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van repliek, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501, een wegingsfactor 1,5 voor de zwaarte van de zaken en een wegingsfactor 1,5 voor vier of meer samenhangende zaken). Voor de overige door eiseres genoemde proceskosten, te weten reiskosten en verletkosten wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 186,44 (€ 68,44 reiskosten en € 82 + € 36 verletkosten). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. In totaal komt de vergoeding uit op € 3.004,57.