In deze zaak heeft eiseres, een V.O.F. gevestigd te [Z], beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag BPM van € 6.466 die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De naheffingsaanslag was gebaseerd op de stelling dat de auto, een BMW [A], als nieuw en ongebruikt moest worden aangemerkt, terwijl eiseres deze als gebruikt had aangemeld. De rechtbank Gelderland heeft op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in deze zaak. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, welke door de inspecteur op 8 december 2015 werd vernietigd, met toekenning van een forfaitaire proceskostenvergoeding van € 244. Eiseres heeft in beroep verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten en een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel niet was geschonden en dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat de inspecteur aan de vereisten had voldaan door eiseres de gelegenheid te geven om te reageren op de vooraankondiging van de naheffingsaanslag. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven tot een vergoeding van de werkelijke proceskosten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en constateerde dat de redelijke termijn was overschreden, maar oordeelde dat dit niet leidde tot een vergoeding van immateriële schade.