ECLI:NL:RBGEL:2015:3158

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 mei 2015
Publicatiedatum
13 mei 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 171
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van vaststellingsovereenkomsten en afstand van rechtsmiddelen in belastingzaken

In deze zaak hebben eisers, [X] en [Z], vaststellingsovereenkomsten gesloten met de Belastingdienst, waarbij zij stellen dat deze overeenkomsten tot stand zijn gekomen onder ongeoorloofde druk of dwaling. De rechtbank Gelderland oordeelt dat er geen sprake is van wilsgebreken, waardoor de vaststellingsovereenkomsten rechtsgeldig zijn. De rechtbank wijst erop dat eisers afstand hebben gedaan van hun recht om beroep in te stellen tegen de belastingaanslagen, wat hen in beginsel niet meer vrijstaat om hun bezwaren naar voren te brengen. De rechtbank onderzoekt of er uitzonderingen zijn die hen in staat stellen om toch beroep in te stellen, maar concludeert dat dit niet het geval is. De rechtbank komt tot de slotsom dat de eerder gesloten vaststellingsovereenkomsten geldig zijn en dat de aanslagen niet inhoudelijk beoordeeld kunnen worden, omdat eisers rechtsgeldig afstand hebben gedaan van het rechtsmiddel beroep. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en kent eisers een immateriële schadevergoeding toe van € 5.500, evenals een vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummers: AWB 14/171, 14/173, 14/174 en 14/175.

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 19 mei 2015

in de zaak tussen

[X], te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Almelo, verweerder

en

de Staat der Nederlanden.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor de jaren 2003 tot en met 2006 belastingaanslagen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd met de aanslagnummers: [000].H37, [000].H47, [000].H.56 en [000].H.66.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 november 2013 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2003 verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.679 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.470.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 november 2013 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2004 verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.861 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.018.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 november 2013 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2005 verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.669 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.045.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 27 november 2013 de aanslag IB/PVV voor het jaar 2006 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.741 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.088.
Eiser heeft daartegen bij brief van 6 januari 2013 (bedoeld zal zijn 2014), ontvangen door de rechtbank op 7 januari 2014, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. drs. [gemachtigde], mr. drs. [A] en
mr. [B]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en mr. [C].
Hierna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. De rechtbank het onderzoek op 10 maart 2015 heropend en eisers verzoek om een getuige te horen gehonoreerd.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2015. Namens eiser zijn verschenen mr. drs. [gemachtigde], mr. drs. [A] en mr. [B]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [C] en [gemachtigde]. Daar is getuige
[D] gehoord. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek definitief gesloten. Het proces-verbaal van deze zitting is aan deze uitspraak gehecht.

Overwegingen

Feiten
1. Eiser en zijn partner hebben een langdurig geschil met verweerder over door eiser in zijn aangiftes IB/PVV toegepaste constructies met betrekking tot eigenwoningschuld en durfkapitaalfaciliteiten. Deze constructies zijn ontstaan toen zij de heer [E] als hun gemachtigde in fiscale zaken lieten optreden. De samenwerking met de heer [E] is op een zeker moment beëindigd. Voorts zijn eiser en verweerder op eisers initiatief zelfstandig, onafhankelijk van [E], in onderhandeling getreden. Uiteindelijk hebben partijen op
27 augustus 2012 een vaststellingsovereenkomst inzake de constructie met betrekking tot eigenwoningschuld gesloten en ondertekend.
2. In deze vaststellingsovereenkomst, waarbij eiser en zijn partner zijn aangeduid als partij A, is onder meer het volgende opgenomen:
“Voor de periode 1 januari 2002 tot 20 april 2007 wordt uitgegaan van de in de aangiften vermelde rente en kosten van geldleningen met betrekking tot de eigen woning.
(…)
Vergoeding kosten bezwaarschriften
De bezwaarschriften betreffen naast de correcties met betrekking tot de eigen woning (en de daaruit voortvloeiende correcties op de drempelbedragen voor buitengewone uitgaven) tevens correcties inzake durfkapitaalfaciliteiten. De durfkapitaalcorrecties vallen buiten deze vaststellingsovereenkomst.
Indien aan de bezwaren inzake de durfkapitaalcorrecties niet en ook niet deels tegemoet gekomen wordt, vloeien de verminderingen van de bestreden aanslagen bij het doen van uitspraak alleen voort uit deze vaststellingsovereenkomst. In dat geval wordt de vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende bijstand in de bezwaarprocedure voor de heer [X] en mevrouw [Y] ieder vastgesteld op € 327. Dit betreft een totaalbedrag voor alle ingediende bezwaarschriften en de nog voor 2009 in te dienen bezwaarschriften.
Indien er sprake is van vermindering van een van de aanslagen doordat de correcties inzake het durfkapitaal geheel of gedeeltelijk worden teruggenomen, dan wordt er vanuit gegaan dat er geen afspraak is gemaakt over de hoogte van de kostenvergoeding voor de bezwaarprocedure.

Afstand van rechtsmiddelen

Indien bij de uitspraken op de reeds ingediende en voor 2009 nog in te dienen bezwaarschriften wordt uitgegaan van de samenstelling en omvang van de eigenwoningschuld en de omvang van de aftrekbare rente en kosten inzake de eigen woning zoals omschreven in deze overeenkomst en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de drempel buitengewone uitgaven en box 3, ziet partij A ten aanzien van deze onderdelen af van de wettelijke mogelijkheden ten aanzien van het instellen van beroep. Hetzelfde geldt ten aanzien van de vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure, indien deze wordt vastgesteld zoals bepaald in deze vaststellingsovereenkomst.”
3. Eiser en verweerder hebben inzake hun geschil over een constructie met betrekking tot durfkapitaalfaciliteiten tevens een vaststellingsovereenkomst gesloten. Deze is op 10 maart 2013 door eiser ondertekend en op 14 maart 2013, respectievelijk 18 maart 2013, door verweerder.
4. In deze vaststellingsovereenkomst, waarbij eiser en zijn partner wederom zijn aangeduid als partij A, is onder meer het volgende opgenomen:
“Overeengekomen wordt dat de in de aangiften voor 2003 tot en met 2011 (2011 alleen per
1 januari) geclaimde durfkapitaalfaciliteiten met betrekking tot de leningen aan [F] B.V. en [G] Vof voor de helft zullen worden verleend. Van deze leningen wordt dus de helft niet als durfkapitaal aangemerkt.
(…)
Verzoeken om kosten- en/of schadevergoeding
Hetgeen hierover in de vaststellingsovereenkomst van 27 augustus 2012 is overeengekomen wordt vervangen door het volgende. De vergoeding voor de kosten van beroepsmatig verleende bijstand in de bezwaarprocedure wordt voor de heer [X] en mevrouw [Y] ieder vastgesteld op € 500, voor beiden samen dus € 1.000. Dit betreft een totaalbedrag voor alle bezwaarschriften met betrekking tot de jaren tot en met 2009. Afgezien hiervan zal partij A geen aanspraak maken op enige kosten- en/of schadevergoeding.

Afstand van rechtsmiddelen

Indien bij de uitspraken op de bezwaarschriften inzake de jaren tot en met 2009 en het vaststellen van de aanslagen voor 2010 en 2011 ten aanzien van de geclaimde durfkapitaalfaciliteiten wordt uitgegaan van hetgeen daarover in deze vaststellingsovereenkomst is overeengekomen en een kostenvergoeding wordt toegekend zoals hierboven beschreven, ziet partij A af van de wettelijke mogelijkheden ten aanzien van het instellen van beroep inzake de toegepaste durfkapitaalfaciliteiten en ten aanzien van het maken van aanspraak op vergoeding van kosten en/of schade.”
5. Ten aanzien van voormelde constructies heeft verweerder met de voormalig gemachtigde van eiser, de heer [E], op 30 augustus 2013 voor een deel van zijn klanten een vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna: de [E]-overeenkomst). In deze overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:

“2. Beschrijving van de situatieDe kwestie waarover partijen van mening verschillen luidt als volgt:

- Een eigenwoning rente aftrekmodel zoals door de belastingdienst vanaf 2002 bestreden.
- De toepassing van durfkapitaalfaciliteiten.
(…)
4. Inhoud van de overeenkomstHet door de belastingdienst in alle jaren bestreden eigenwoning rente aftrekmodel,
wordt niet meer toegepast met ingang van 2013.
(…)
Voor de jaren tot en met 2009 wordt de belastingschade door [E] betaald aan de
Belastingdienst. Hiervoor zal met toepassing van artikel 64 AWR aan [H] BV,
een niet aftrekbare naheffingsaanslag OB 2013 worden opgelegd met een te betalen bedrag
van € 400.000.
(…)
Nadat de individuele bezwaarschriften zijn ingetrokken zullen de aanslagen van de
diverse belastingplichtigen nader worden vastgesteld waarbij de eigenwoningaftrek niet zal
worden gecorrigeerd. Ook zullen de durfkapitaalfaciliteiten niet worden gecorrigeerd tot en
met 2012.
(…)
Voor zover deze aanslagen al geregeld zijn en er bezwaar tegen is ingediend, zullen
de aanslagen, nadat eventuele bezwaarschriften zijn ingetrokken, op dezelfde wijze nader
worden vastgesteld.
(…)
De overeenkomst geldt voor alle klanten [E] waarbij de onder 2 genoemde situatie geldt. Waaronder alle klanten die een financiering hebben afgesloten bij
[H] B.V., De heer [E] of enige andere aan de heer [E] gelieerde partij, waaronder [I]. De overeenkomst geldt ook voor klanten waarbij het standpunt wordt ingenomen dat er een geldlening aan [I] is overgedragen.
De overeenkomst geldt nadrukkelijk ook voor posten die tijdens de bewindvoering hebben afgewikkeld.
De overeenkomst geldt niet voor posten die reeds met de Belastingdienst hebben afgewikkeld.”
6. Eiser heeft vervolgens een verzoek bij verweerder ingediend om het alsnog toepassen van de uitgangspunten zoals deze zijn geformuleerd in de [E]-overeenkomst van 30 augustus 2013. In een e-mailbericht d.d. 3 september 2011 schrijft hij onder meer:
“Deze week werden wij door de heer [E] geïnformeerd dat hij met zijn bedrijf tot een schikking met de Belastingdienst is gekomen waarin de aangiften van zijn klanten tot en met 2009 conform aangifte worden overgenomen.
(…)
Ook worden de durfkapitaalfaciliteiten over deze jaren in de schikking volledig toegekend, als in aangiften waren opgenomen.
Hij zou geprobeerd hebben ons als gezin in deze schikking mee te nemen, maar gaf ons aan daar helaas niet in geslaagd te zijn.
De reden welke door uw dienst hierover was aangegeven was dat er al twee vaststellingsovereenkomsten met ons waren afgesloten en de Belastingdienst deze conform wenst te volgen.
(…)
Derhalve verzoeken wij u of u alsnog de verbeterde uitgangspunten van de schikking met de heer [E] ook zou willen toepassen op onze situatie, nu u nog geen definitieve uitspraak hebt gedaan in onze bezwaarschriften.”
7. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen en beroept zich op de tussen eiser en verweerder gesloten vaststellingsovereenkomsten.
Geschil
8. In geschil is:
- of eiser ontvangen kan worden in zijn beroep, daar in de door hem gesloten vaststellingsovereenkomsten afstand wordt gedaan van rechtsmiddelen;
- of bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomsten tussen eiser en verweerder sprake was van een wilsgebrek bij eiser, waardoor hij hieraan niet gebonden is;
- of de later gesloten [E]-overeenkomst de door eiser gesloten vaststellingsovereenkomsten opzij zet of vervangt en of eiser daarom niet gebonden is aan de daarin gedane afstand van rechtsmiddelen;
- indien uit het voorgaande volgt dat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke toetsing van de aanslagen is in geschil of deze tot de juiste bedragen zijn vastgesteld;
- voorts heeft eiser verzocht om vergoeding van materiele en immateriële schade.

Beoordeling van het geschil

9. Met betrekking tot de vraag of eiser ontvangen kan worden in het beroep overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat eiser de overeenkomsten op 27 augustus 2012, respectievelijk 10 maart 2013, heeft getekend, waarin is bepaald dat hij af zal zien van de wettelijke mogelijkheden ten aanzien van het instellen van beroep.
10. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 22 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2428, stond het eiser vrij in het kader van een met de Belastingdienst gesloten compromis afstand te doen van zijn recht tegen een hem overeenkomstig dat compromis op te leggen aanslag met een bezwaar- of beroepschrift op te komen. Uit de overeenkomst blijkt duidelijk dat eiser uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van het recht van bezwaar en beroep tegen de onderhavige aanslagen. Mitsdien staat het eiser in beginsel niet meer vrij in bezwaar en beroep zijn bezwaren tegen de onderhavige aanslagen naar voren te brengen, met name ook niet in het geval van bij eiser veranderd(e) inzicht(en). In dit verband wijst de rechtbank op onder meer het arrest van de Hoge Raad van 8 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3068.
11. Slechts in een aantal uitzonderingen staat het eiser vrij zijn bezwaren in bezwaar en beroep tegen de onderhavige aanslagen naar voren te brengen. De rechtbank sluit hierbij aan bij het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 1 februari 2005, ECLI:NL:GHSHE:2005:AS6717, waarin de volgende in onderhavige zaak mogelijk van toepassing zijnde uitzonderingen zijn geformuleerd:
a. a) Indien de overeenkomst tot stand is gekomen in een situatie, waarin een belanghebbende zijn wil niet (vrij) heeft kunnen bepalen, en er bij het sluiten van de overeenkomst sprake is van bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden of dwaling, kan het zo zijn, dat aan (de totstandkoming van) de overeenkomst zulke gebreken kleven dat een belanghebbende niet aan de overeenkomst is gebonden en dat hij derhalve ook niet is gebonden aan de afspraak niet tegen de aanslagen in bezwaar en beroep te komen.
b) Voorts geldt dat wanneer bij het sluiten van de overeenkomst de handelswijze van de Inspecteur zozeer indruist tegen de door deze jegens een belanghebbende in acht te nemen zorgvuldigheid, de Inspecteur alsdan in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur handelt indien hij een belanghebbende aan de overeenkomst houdt. In dit verband wijst het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch onder meer op het arrest van de Hoge Raad van 25 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC4125.
12. Gelet op het overwogene onder 10 is eiser aan de overeenkomst gebonden, tenzij sprake is van een of meer van de onder 11 opgesomde uitzonderingen. Om te kunnen beoordelen of deze uitzonderingen zich voordoen, en met name of eiser gehouden kan worden aan de van de overeenkomsten deel uitmakende afspraak dat hij tegen de onderhavige aanslagen geen beroep zal aantekenen, dient eiser echter wel de mogelijkheid te hebben dit voor te leggen aan de belastingrechter. Indien dit niet mogelijk zou zijn, zou eiser zich moeten wenden tot de burgerlijke rechter. De burgerlijke rechter zou wellicht tot het oordeel kunnen komen dat eiser op grond van bijvoorbeeld bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden of dwaling niet aan de overeenkomst is gebonden, maar de burgerlijke rechter dient in beginsel tevens uit te gaan van de juistheid van onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen, zodat eiser het door hem beoogde effect, vermindering van de aanslagen, bij de burgerlijke rechter niet zou kunnen bereiken. Daarom is de rechtbank van oordeel dat eiser, ongeacht of hij aan de overeenkomst is gebonden en ongeacht of verweerder in strijd zou handelen met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur indien hij eiser aan de overeenkomst houdt, ontvankelijk is in zijn beroep, nu eiser ook overigens tijdig en regelmatig beroep heeft ingediend.
13. Nu eiser stelt dat de vaststellingsovereenkomsten tot stand zijn gekomen onder invloed van onbehoorlijke druk, dan wel dwaling, dan wel dat deze hun geldigheid hebben verloren, acht de rechtbank eiser in zoverre ontvankelijk in zijn beroep.
14. De rechtbank zal eerst beoordelen of eventuele wilsgebreken ertoe leiden dat eiser niet gebonden is aan de eerder gesloten vaststellingsovereenkomst. Eiser heeft daarbij een beroep gedaan op dwaling en ongeoorloofde druk. De rechtbank vat dit beroep op ongeoorloofde druk op als een beroep op misbruik van omstandigheden in de zin van artikel 3:44, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek, dan wel een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
15. Ten aanzien van eisers beroep op dwaling is de rechtbank van oordeel dat van een onjuiste voorstelling van zaken geen sprake is. Eiser heeft de vaststellingsovereenkomsten gesloten in de veronderstelling dat verweerder er met [E] niet uit zou komen. Achteraf is toch een compromis tot stand gekomen. Dit betreft echter een uitsluitend toekomstige omstandigheid. Het niet juist inschatten van een toekomstig onzekere gebeurtenis kan geen geslaagd beroep op dwaling opleveren.
16. Ten aanzien van de ongeoorloofde druk is de rechtbank van oordeel dat er weliswaar een mate van druk uitgaat van (hoge) aanslagen, echter, deze zijn het uitvloeisel van verweerders standpunt met betrekking tot een juiste wetstoepassing. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden aangenomen dat de druk die hiervan uitgaat ongeoorloofd is. Voorts blijkt uit de langdurige onderhandelingen dat eiser niet in zodanige positie verkeerde dat hij door bijzondere omstandigheden bewogen werd tot het sluiten en ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst.
17. Gelet op het voorgaande is geen sprake van dwaling of misbruik van omstandigheden, noch van strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De slotsom van het voorgaande is dat er geen wilsgebreken aan de vaststellingsovereenkomst kleven, hetgeen meebrengt dat sprake is van een rechtsgeldige overeenkomst waaraan eiser gebonden is.
18. Vervolgens ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of de later gesloten [E]-overeenkomst maakt dat de eerder gesloten vaststellingsovereenkomsten hun geldigheid hebben verloren. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De overeenkomst met [E] omvat de passage: ‘De overeenkomst geldt niet voor posten die reeds met de Belastingdienst hebben afgewikkeld’. Procespartijen verschillen van mening over de uitleg van deze passage. Naar het oordeel van de rechtbank moet de zinsnede worden opgevat in de door verweerder voorgestane zin. Gelet op het e-mailbericht van 3 september 2013 van eiser is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat [E] er niet in was geslaagd de familie [Y]/[X] onder het bereik van het compromis te brengen en was het feit dat er reeds vaststellingsovereenkomsten waren gesloten hiervoor redengevend. Dit moet naar het oordeel van de rechtbank voor alle betrokken partijen duidelijk zijn geweest. Eisers naderhand gegeven uitleg dat met de hiervoor geciteerde passage bedoeld is om uitsluitend de aanslagen die reeds onherroepelijk vast stonden uit te sluiten, is niet in overeenstemming met de letterlijke tekst van de overeenkomst die in veel algemenere bewoordingen is gesteld en evenmin met genoemd e-mailbericht. De [E]-overeenkomst kan dan ook niet worden beschouwd als een tot eiser gericht aanbod in de zin van HR 12 augustus 2005, nr. 40.805, ECLI:NL:HR:2005:AU0889, welke hij kon aanvaarden teneinde de reeds gesloten vaststellingsovereenkomsten te doen eindigen of anderszins aan te tasten. Dat de aanslagen ten tijde van het sluiten van de [E] overeenkomst nog niet onherroepelijk vast stonden, kan niet tot een ander oordeel leiden.
19.
Nu er sprake is van rechtsgeldige overeenkomsten en er geen later tot eiser gericht aanbod is gedaan voor het sluiten van een gunstigere regeling, brengt dit met zich dat het eiser niet meer vrijstaat zijn grieven tegen de onderhavige belastingaanslagen, waarvan de rechtbank aannemelijk acht dat deze zijn verminderd overeenkomstig de gesloten vaststellingsovereenkomsten, naar voren te brengen. De rechtbank komt dan ook niet toe aan een inhoudelijk oordeel hierover en zal het beroep ongegrond verklaren.
20. Nu de beroepen ongegrond zijn komt aan eiser geen recht op materiele schadevergoeding toe.
Immateriële schadevergoeding
21. De Hoge Raad heeft in het arrest van 10 juni 2011, nr. 09/02639, ECLI:NL:HR:2011: BO5046, BNB 2011/232, overwogen dat het rechtszekerheidsbeginsel ertoe noopt dat belastinggeschillen binnen een redelijke termijn worden beslecht. Aangezien dit vereiste berust op een rechtsbeginsel dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6 van het EVRM, wordt door de Hoge Raad aansluiting gezocht bij de jurisprudentie over dat artikel van het EHRM (onder meer het arrest van 29 maart 2006, nr. 62361/00, Riccardi Pizzati tegen Italië, JB 2006/134).
22. Voorts heeft de Hoge Raad in het arrest van 10 juni 2011 overwogen dat voor de vraag of de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die hij in zijn arrest van 22 april 2005, nr. 37984, ECLI:NL:HR:2005:AO9006, BNB 2005/337, heeft neergelegd voor de duur van de redelijke termijn in fiscale boetezaken. Daarbij hanteert de Hoge Raad als uitgangspunt dat de redelijke termijn voor de behandeling in de bezwaarfase en de beroepsfase tezamen niet meer dan twee jaar bedraagt en de behandeling van het hoger beroep niet meer dan twee jaar. De in aanmerking te nemen termijn begint voor de bezwaar- en beroepsfase in beginsel op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt en voor de hogerberoepsfase bij ontvangst van het hogerberoepschrift (HR 28 maart 2014, nr. 12/04517, ECLI:NL:HR:2014:718). In gevallen waarin de bezwaar- en beroepsfase tezamen onredelijk veel tijd in beslag hebben genomen heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt (HR 22 maart 2013, nr. 11/04270, ECLI:NL:HR:2013:BX6666, BNB 2013/152).
23. Het tijdsverloop tussen de ontvangst van het eerste bezwaarschrift door verweerder (1 december 2007) en de uitspraak van de rechtbank bedraagt ruim zeven jaar en vijf maanden. Dit betekent dat de redelijke termijn met ongeveer vijf jaar en vijf maanden is overschreden. Bijzondere omstandigheden die een langere behandelduur dan voormelde twee jaren zouden rechtvaardigen zijn niet gebleken.
24. Het beroepschrift is op 7 januari 2014 door de rechtbank ontvangen. De beroepsfase is afgesloten met onderhavige uitspraak van de rechtbank. Dit brengt mee dat in de beroepsfase geen overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden. De termijnoverschrijding moet daarom worden toegerekend aan verweerder.
25. De onderhavige beroepen zijn gezamenlijk behandeld en hebben in hoofdzaak betrekking op hetzelfde onderwerp. Dit brengt mee dat voor deze zaken tezamen slechts eenmaal het tarief van € 500 per half jaar wordt gehanteerd, gerekend vanaf het tijdstip van indiening van het eerst ingediende bezwaarschrift (HR 21 maart 2014, nr. 12/04057, ECLI:NL:HR:2014:540, BNB 2014/117).
26. Uitgaande van een schadevergoeding van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden bedraagt de schadevergoeding € 5.500 (11 halve jaren maal € 500).
27. Nu de rechtbank de door eiser gevraagde schadevergoeding zal toekennen, is er aanleiding het griffierecht op de voet van artikel 8:74, lid 2, van de Awb door verweerder aan eiser te laten vergoeden en, aangezien eiser zich in beroep heeft laten bijstaan door een professionele gemachtigde, verweerder op de voet van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van eiser. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Hoge Raad van 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660.
28. De rechtbank veroordeelt verweerder de proceskosten in de beroepsfase te vergoeden tot een bedrag van € 612,50 (1 punt voor indiening-aanvulling-beroepschrift, 1 punt voor verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor nadere zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor van 0,5). In de omstandigheid dat verweerder slechts wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser omdat aan eiser een vergoeding voor immateriële schade wordt toegekend, vindt de rechtbank aanleiding om een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak – als bedoeld in onderdeel C1 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht – te hanteren van 0,5 (licht). Nu de onderhavige beroepen samenhangen met de gelijktijdig behandelde beroepen van [Y] kent de rechtbank aan beide de helft van het genoemde bedrag aan proceskostenvergoeding toe.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding toe;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van € 5.500 immateriële schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 306,25;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 44 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, rechter, in tegenwoordigheid van M.C.J. Jonckers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 19 mei 2015
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.