In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 juni 2014 uitspraak gedaan over de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting van eiser, die rekeninghouder was bij Credit Suisse in Zwitserland. Eiser had geen inkomens- en vermogensbestanddelen van deze effectenrekening aangegeven in zijn aangiften voor de jaren 1998 tot en met 2005. De Belastingdienst had navorderingsaanslagen opgelegd, die door eiser werden bestreden. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst voldoende voortvarend had gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslagen en dat de heffingsrente correct was berekend. Eiser had aangevoerd dat de navorderingsaanslagen niet met voldoende voortvarendheid waren opgelegd, maar de rechtbank stelde vast dat de termijn voor het instellen van beroep tegen de uitspraken op bezwaar niet was aangevangen, omdat deze niet op de juiste wijze bekend waren gemaakt aan de gemachtigde van eiser. De rechtbank concludeerde dat de navorderingsaanslagen binnen de wettelijke termijn waren opgelegd en dat de beroepen ongegrond waren. De rechtbank bevestigde dat het aanhouden van een effectenrekening in een derde land niet onder de vrijheid van dienstverrichting valt en dat de standstill-bepaling van artikel 64 van het VWEU van toepassing is. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de proceskostenvergoeding af.