ECLI:NL:RBDHA:2025:8462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL25.6102
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de tweede asielaanvraag van een homoseksuele man uit Kameroen

Op 14 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een tweede asielaanvraag had ingediend. Eiser, afkomstig uit Kameroen, had eerder asiel aangevraagd op basis van zijn homoseksuele geaardheid, maar deze aanvraag was afgewezen omdat de minister zijn geaardheid ongeloofwaardig achtte. In de huidige procedure voerde eiser aan dat hij nieuwe elementen had die zijn aanvraag onderbouwden, waaronder zijn betrokkenheid bij de lhbti-beweging en een nieuwe relatie. De rechtbank beoordeelde de afwijzing van de asielaanvraag en concludeerde dat de minister voldoende rekening had gehouden met het referentiekader van eiser. De rechtbank oordeelde dat de minister niet ten onrechte had geconcludeerd dat eisers homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig was, omdat eiser zijn geaardheid niet had onderbouwd met objectieve bewijsstukken. De rechtbank stelde vast dat de minister de verklaringen van eiser in samenhang met eerdere procedures had beoordeeld en dat de minister voldoende gelegenheid had geboden voor eiser om zijn nieuwe elementen toe te lichten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6102

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. I.M. Hagg),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de tweede asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 [1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser in stand kan blijven
.De minister heeft voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser en niet ten onrechte geconcludeerd dat de homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig is
.Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in dit geding. Onder 3 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 4. Daarbij gaat de rechtbank in op de vraag of de minister eisers homoseksuele geaardheid ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 14 maart 2023 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft de minister op 31 januari 2025 afgewezen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL25.6103, op 16 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
(Eerdere) procedures
3. Eiser is op 31 juli 2018 Nederland ingereisd en heeft twee keer de Dublinprocedure doorlopen. Daarna heeft hij een reguliere aanvraag mensenhandel ingediend. Deze is afgewezen. Eiser is alsnog opgenomen in de nationale procedure. Hij heeft aan de eerste asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en dat hij daarom problemen heeft ervaren in Kameroen. De minister heeft deze aanvraag afgewezen en geconcludeerd dat hij eisers homoseksuele geaardheid niet geloofwaardig vindt. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de minister ten onrechte eisers verklaringen over zijn vroegere jeugdliefde niet heeft betrokken bij de besluitvorming. De minister heeft de aanvraag hierna opnieuw afgewezen als ongegrond. Het beroep en hoger beroep van eiser tegen deze beslissing zijn ongegrond verklaard. [2] Deze afwijzing staat dus in rechte vast.
3.1.
Op 14 maart 2023 heeft eiser een tweede asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan deze aanvraag ten grondslag gelegd dat sprake is van tijdsverloop, dat hij activiteiten verricht binnen de lhbti-beweging en dat hij een nieuwe relatie heeft. Ook heeft hij in het gehoor opvolgende aanvraag verklaard dat hij in Kameroen iemand heeft vermoord nadat hij was verkracht. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser foto’s, verklaringen van derden, een brief van zijn partner, Whatsapp-berichten tussen hem en zijn partner, en brieven van de Stichting Rainbow Den Haag overgelegd.
3.2.
De minister heeft eisers tweede asielaanvraag op 31 januari 2025 afgewezen als ongegrond. Volgens de minister bevat het asielrelaas de volgende twee asielmotieven:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Homoseksuele gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen.
De minister acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst net als in de vorige procedure geloofwaardig, maar eisers homoseksuele gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen niet. Eiser heeft zijn geaardheid namelijk niet onderbouwd met objectieve bewijsstukken. Ook kunnen eisers verklaringen zijn seksuele geaardheid niet alsnog geloofwaardig maken. Zijn verklaringen vormen namelijk geen samenhangend en aannemelijk geheel.
Heeft de minister voldoende rekening gehouden met het referentiekader van eiser?
4. Eiser stelt dat de minister bij de beoordeling van zijn verklaringen over zijn eerdere relaties onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn achtergrond. Hij heeft namelijk slechte herinneringen aan zijn eerdere relaties en bovendien is het binnen Afrikaanse relaties een no-go area om over vorige relaties te praten. Hij heeft dus gelet op zijn perspectief voldoende persoonlijk en gedetailleerd verklaard over zijn eerdere relaties en de verschillen tussen deze relaties en zijn huidige relatie.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 februari 2020 volgt namelijk dat de minister bij de inrichting van zijn hoor- en besluitvormingsproces in algemene zin voldoende rekening houdt met culturele aspecten. [3] Eiser heeft niet aan de hand van landeninformatie, wetenschappelijke artikelen of een rapport onderbouwd dat de minister zijn verklaringen verkeerd heeft geïnterpreteerd of dat de minister te veel van hem heeft verwacht. Verder heeft de minister in het bestreden besluit gemotiveerd dat, gelet op de duur van eisers gestelde huidige relatie, de aard van dat contact, eisers open houding in Nederland en eisers gestelde jarenlange betrokkenheid bij de Stichting Rainbow, van eiser meer persoonlijke, consistente en gedetailleerde verklaringen verwacht mogen worden. Ook heeft de hoormedewerker tijdens het gehoor vragen over de verschillen tussen eisers huidige en vorige relatie(s) op verschillende manieren gesteld, op een later moment herhaald en waar nodig anders geformuleerd. [4]
Heeft de minister ten onrechte eisers seksuele geaardheid ongeloofwaardig geacht?
5. Eiser stelt dat de minister zijn asielmotief ‘seksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen’ ten onrechte ongeloofwaardig acht.
Integrale geloofwaardigheidsbeoordeling
5.1.
Eiser betoogt allereerst dat de minister in onderhavige procedure ten onrechte zijn verklaringen uit de vorige asielprocedure als uitgangspunt heeft genomen en dat de minister dit zwaar in zijn nadeel heeft meegewogen. Dit in strijd met artikel 40 van de Procedurerichtlijn. Uit dit artikel volgt namelijk dat wanneer in een opvolgende aanvraag sprake is van nieuwe elementen of bevindingen, de aanvraag inhoudelijk moeten worden beoordeeld overeenkomstig hoofdstuk 2 van de Procedurerichtlijn. Dat de ongeloofwaardig geachte verklaringen uit de vorige procedure centraal zijn gesteld volgt volgens eiser onder andere uit het feit dat de minister de door hem overgelegde documenten uit
dezeprocedure enkel in onderlinge samenhang heeft bezien met zijn verklaringen uit de
vorigeprocedure. De minister gaat daarmee voorbij aan het feit dat eisers verklaringen in
dezeprocedure in samenhang moeten worden bezien met de in
dezeprocedure overgelegde stukken. Ter onderbouwing verwijst eiser naar Werkinstructie 2019/17 (werkinstructie) en de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021. [5]
5.2.
De rechtbank overweegt dat de minister in het bestreden besluit en op de zitting heeft verduidelijkt op welke manier een opvolgende aanvraag wordt beoordeeld waarin iemand opnieuw zijn eerdere ongeloofwaardig geachte seksuele geaardheid ten grondslag legt. De minister heeft toegelicht dat in een dergelijke procedure opnieuw overeenkomstig de werkinstructie wordt gekeken naar de vier thema’s waarover de vreemdeling kan verklaren om zijn seksuele geaardheid te onderbouwen. Het gaat daarbij om de thema’s:
  • Privéleven;
  • Huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van lhbti-groepen;
  • Contact met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie;
  • Discriminatie, repressie en vervolging in land van herkomst.
De minister heeft toegelicht dat, omdat eiser in zijn opvolgende aanvraag enkel binnen de thema’s ‘huidige en voorgaande relaties’ en ‘contact met lhbti’s in Nederland’ nieuwe elementen of bevindingen naar voren gebracht, de ongeloofwaardig geachte verklaringen uit de eerdere procedure binnen de andere twee thema’s in principe blijven staan. De verklaringen uit de voorgaande en huidige procedure worden vervolgens in integrale samenhang met elkaar beoordeeld, waarbij ook de door eiser overgelegde documenten worden betrokken.
5.3.
De rechtbank oordeelt dat de minister hiermee een juist toetsingskader heeft gehanteerd. Hoewel de rechtbank eiser begrijpt dat de opbouw van het voornemen ook zo kan worden geïnterpreteerd alsof de minister eisers eerder ongeloofwaardig geachte homoseksuele geaardheid als uitgangspunt heeft genomen, is dit volgens de rechtbank niet het geval. Tijdens de onderhavige opvolgende asielprocedure heeft de minister eiser namelijk in de gelegenheid gesteld om te verklaren over nieuwe elementen die alsnog zijn homoseksuele geaardheid zouden kunnen onderbouwen. De minister heeft eiser naar aanleiding van dat wat hij in zijn aanvraagformulier naar voren heeft gebracht dan ook gehoord over zijn nieuwe relatie en zijn betrokkenheid bij de Stichting Rainbow. Bovendien heeft de minister eiser aanvullend gehoord toen eiser aan het einde van zijn gehoor opvolgende aanvraag verklaarde iemand in Kameroen te hebben gedood. De minister heeft deze drie elementen vervolgens in het voornemen en bestreden besluit uitgebreid beoordeeld op geloofwaardigheid. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn standpunt dat de minister de door hem in deze procedure overgelegde documenten slechts in samenhang heeft beoordeeld met eisers verklaringen uit de
vorigeprocedure. Hoewel de bewoording van het kopje in het voornemen “uw ingebrachte documenten wegen niet op tegen de overwegingen uit uw eerdere asielprocedures” verwarring kan zaaien, blijkt uit het bestreden besluit dat de minister de ingebrachte documenten ook in samenhang heeft beoordeeld met de verklaringen van eiser in
dezeprocedure. Zo heeft de minister onder andere overwogen dat eisers verklaringen over zijn betrokkenheid bij Stichting Rainbow onvoldoende overtuigend en persoonlijk zijn, en dat de overgelegde foto’s en brieven geen aanleiding kunnen vormen om alsnog zijn homoseksuele geaardheid geloofwaardig te achten. Dit betoog slaagt dus niet.
Verklaringen van eiser
5.4.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser in zijn beroepschrift ten aanzien van zijn verklaringen over de ontwikkeling van zijn relatie, zijn eerdere relaties en verklaringen over zijn partner de zienswijze gedeeltelijk heeft herhaald. [6] De minister heeft hier in het bestreden besluit al op gereageerd. Wanneer eiser deze argumenten in beroep herhaalt, moet hij specifiek aangeven waarom de motivering van de minister in het bestreden besluit op die punten niet juist is. Aangezien eiser dit niet heeft gedaan, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat die motivering onvoldoende of onjuist is. [7] De rechtbank beperkt haar oordeel dus tot de nieuwe betwistingen.
5.5.
Eiser betoogt dat de minister zijn verklaringen over zijn partner ten onrechte te basaal acht. Zo werpt de minister hem tegen dat hij de naam van de kinderen van zijn partner niet weet, terwijl hij deze alsnog in de correcties en aanvullingen heeft genoemd. [8] Bovendien betoogt eiser dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij slechts in algemene termen verklaart over zijn betrokkenheid bij Stichting Rainbow. Hij heeft namelijk duidelijk verklaard waar de stichting voor staat, wat zij doen, wat hij er doet en waarom dit belangrijk voor hem is. De minister stelt daarom ten onrechte dat zijn verklaringen onvoldoende persoonlijk zijn. Zo heeft hij bijvoorbeeld verklaard dat als hij bij de stichting is, hij zich vrij en gelukkig voelt omdat hij mensen tegenkomt die net zo zijn als hij en in eenzelfde positie zitten. Als hij zich vervolgens uit deze veilige situatie moet trekken, voelt hij zich vaker bang.
5.6.
De rechtbank is van oordeel dat de minister eisers verklaringen over zijn partner en over zijn betrokkenheid bij Stichting Rainbow niet ten onrechte onvoldoende overtuigend acht. De minister heeft wat betreft eisers verklaringen over zijn gestelde partner niet ten onrechte overwogen dat niet is in te zien waarom eiser de namen van de kinderen van zijn partner tijdens het gehoor niet weet, maar een dag later in de correcties en aanvullingen wel. Daar komt nog bij dat eiser zelf in het gehoor heeft verklaard dat hij de kinderen van zijn partner als zijn eigen kinderen beschouwt. De minister had dus van eiser mogen verwachten dat hij hier uit zichzelf gedetailleerder over kon verklaren. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de minister eiser niet ten onrechte tegenwerpt dat eiser slechts in algemene termen over zijn betrokkenheid bij Stichting Rainbow heeft verklaard en niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de stichting persoonlijk voor hem heeft betekend. De minister heeft eiser meerdere keren in de gelegenheid gesteld om gedetailleerdere verklaringen af te leggen over zijn betrokkenheid bij de stichting. Zo wordt eiser driemaal gevraagd wat hij heeft geleerd, maar blijft eiser met zijn verklaringen dat ‘zijn leven in Nederland wordt beschermd’ en dat hij ‘leert over de Nederlandse cultuur’ in algemeenheden hangen. [9] Op de vraag van de hoormedewerker of eiser nog iets wil toevoegen, omdat het vreemd is dat eiser niet kan toelichten wat hij heeft geleerd omdat hij al drie jaar lid is, verklaart eiser dat hij zich “vrij en gelukkig voelt omdat hij mensen tegenkomt die net als hij zijn en die in soortgelijke situaties zitten als hij. Als hij dan naar huis gaat, voelt hij zich verdrietig, boos, afgewezen, ongelukkig en bang”. Als de hoormedewerker vervolgens vraagt waarom hij zich zo voelt, verklaart eiser slechts dat dit zijn gevoelens zijn. [10] De rechtbank volgt de minister dan ook in zijn oordeel dat het bevreemdend is dat eiser slechts in algemeenheden kan verklaren over wat Stichting Rainbow voor hem betekent gelet op het feit dat eiser inmiddels al langere tijd in Nederland is, hij lhbti-bijeenkomsten bezoekt en daar over zijn geaardheid spreekt. Dit betoog slaagt dus niet.
Overgelegde stukken
5.7.
Eiser betoogt dat de minister ten onrechte de overgelegde stukken niet bij de besluitvorming heeft betrokken omdat ze niet objectief zouden zijn. Uit de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021 en uit de werkinstructie volgt namelijk dat verklaringen van getuigen, partners en belangenorganisaties wel degelijk als bewijs kunnen dienen. [11] Zo stelt de minister zich wat betreft de WhatsApp-berichten ten onrechte op het standpunt dat deze niet zien op de gehele periode vanaf de opvolgende aanvraag, dat eiser niet zou hebben bewezen dat het daadwerkelijk berichten zijn tussen hem en zijn partner en dat de inhoud van de berichten summier is. Wat betreft de verklaringen van derden overweegt de minister ten onrechte dat deze niet objectief en verifieerbaar zijn. Juist direct betrokkenen, zoals vrienden, kunnen namelijk verklaringen afleggen over de relatie tussen eiser en zijn partner. Ook de overgelegde brieven van Stichting Rainbow ondersteunen eisers verklaringen over waar de stichting voor staat en waarop dit belangrijk is voor hem.
5.8.
De rechtbank overweegt allereerst dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat in lhbti-zaken het zwaartepunt van de geloofwaardigheidsbeoordeling ligt bij het persoonlijke en authentieke verhaal dat de vreemdeling vertelt over en vanuit zijn eigen ervaring met betrekking tot zijn gestelde seksuele gerichtheid. [12] Dat laat onverlet dat de minister een integrale beoordeling moet verrichten en dat de vreemdeling zijn ontoereikende verklaringen kan compenseren met andere verklaringen en overgelegd bewijsmateriaal. [13] De minister moet daarbij kenbaar motiveren hoe hij rekening houdt met elk van de aangeleverde stukken. [14] Daarbij is vooral van belang of er informatie van feitelijke aard uit deze stukken volgt. [15]
5.9.
De rechtbank oordeelt allereerst dat de minister wel degelijk inhoudelijk op de overgelegde documenten is ingegaan en zich niet enkel op het standpunt heeft gesteld dat daaraan geen waarde komt, omdat ze niet afkomstig zijn uit een volgens hem objectieve bron. Over de brieven van Stichting Rainbow en de overgelegde foto’s heeft de minister opgemerkt dat het enkele feit dat hieruit volgt dat eiser deelneemt aan deze activiteiten, niets zegt over de persoonlijke beleving van eiser bij deze bijeenkomsten. Nu het zwaartepunt van de beoordeling ligt bij de verklaringen van eiser en eiser slechts in algemeenheden heeft verklaard over zijn betrokkenheid bij en beleving van deze bijeenkomsten, heeft de minister in de ingebrachte stukken geen aanleiding hoeven te zien om eisers gestelde homoseksuele geaardheid alsnog geloofwaardig te achten. Ook heeft de minister in de steunverklaringen van derden, waaronder die van zijn partner, en de WhatsApp-berichten tussen eiser en zijn partner geen reden hoeven te zien om zijn gestelde relatie of homoseksuele geaardheid alsnog geloofwaardig te achten. De inhoud van de berichten is namelijk summier van aard. Bovendien voegen deze verklaringen weinig toe aan de verklaringen die eiser zelf al heeft afgelegd tijdens het gehoor. De minister heeft zich dus niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze stukken de summiere verklaringen van eiser over zijn gestelde relatie niet kunnen compenseren. Dit betoog slaagt dus niet.
Conclusie
5.10.
De rechtbank oordeelt, gelet op bovenstaande overwegingen, dat de minister eisers homoseksuele geaardheid niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
Prejudiciële vragen
6. Eiser verwijst tot slot naar de prejudiciële vragen die zijn gesteld in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 7 januari 2025. [16] Deze uitspraak en de vragen die daar zijn gesteld, zijn ook in deze zaak van toepassing omdat het gaat om hoe de nieuwe Werkinstructie 2024/6 zich verhoudt tot de verschillende bepalingen in de Kwalificatie- en Procedurerichtlijn.
6.1.
De rechtbank oordeelt dat een enkele verwijzing naar de verwijzingsuitspraak niet afdoet aan het oordeel dat hierboven is gegeven. Met de enkele toevoeging van eiser op de zitting dat de feitelijke situatie in de verwijzingsuitspraak vergelijkbaar is met onderhavige huidige situatie, heeft eiser onvoldoende duidelijk gemaakt hoe deze uitspraak op eisers procedure van toepassing is. De rechtbank ziet om die reden ook geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen.

Conclusie en gevolgen

7. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten
.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Zaaknummer 20220479211/V2.
4.Verslag gehoor opvolgende aanvraag, p. 8 en 17.
5.4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754 en WI 2019/17 Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd.
6.De rechtbank verwijst op punten 11 tot en met 14 van het beroepschrift.
7.Zie ter vergelijking bv. ABRvS 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2169.
8.Eiser verwijst naar artikel 17, derde lid, van de Procedurerichtlijn waaruit deze mogelijkheid volgt.
9.Verslag opvolgende aanvraag, p. 18.
10.Verslag opvolgende aanvraag, p. 18.
12.12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1885, onder 6.3.
13.4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754, onder 3.2
14.4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754, onder 3.4.
15.Zie 26 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:300, onder 3.1.