ECLI:NL:RBDHA:2025:8458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
NL25.14084
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet in behandeling nemen van asielaanvraag en overdracht aan Frankrijk

Op 6 januari 2025 heeft eiser een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag op 25 maart 2025 met het bestreden besluit niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 8 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank oordeelt dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand kan blijven, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Frankrijk. De rechtbank overweegt dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag baseren, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met internationale verplichtingen behandelen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval niet kan. De rechtbank concludeert dat de minister het bestreden besluit op goede gronden heeft genomen en laat dit besluit in stand. Eiser heeft recht op vergoeding van de proceskosten, die door de minister moeten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14084

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.A. Scholtmeijer),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes-de Jonge).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit om eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand kan blijven. Dat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Frankrijk. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 6 januari 2025 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening (NL25.14085), op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Herhaling zienswijze
4. De rechtbank overweegt dat de stelling van eiser in beroep dat zijn zienswijze als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen worden aangemerkt als een beroepsgrond waarop de rechtbank moet ingaan. De minister is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze. Het is aan eiser om in beroep concreet aan te geven waarom de reactie van de minister op de zienswijze volgens hem niet juist of niet toereikend is. De rechtbank zal zich dan ook richten op wat eiser in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank verwijst hierbij naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). [2]
Ontbreken claimakkoord
5. Eiser voert aan dat het claimakkoord van de Franse autoriteiten ontbreekt in het dossier, waardoor het besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd is.
6. De minister heeft op de zitting erkend dat het claimakkoord ontbrak in het dossier. De minister vraagt om het gebrek te passeren, omdat het claimakkoord later aan het dossier is toegevoegd.
7. De rechtbank is van oordeel dat met het ontbreken van het claimakkoord in het dossier sprake is van onzorgvuldige besluitvorming, aangezien niet alle op het besluit betrekking hebbende stukken in het dossier aanwezig waren. Dat betekent dat artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geschonden.
7.1.
De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet is benadeeld door dit zorgvuldigheidsgebrek, omdat hij alsnog kennis heeft kunnen nemen van het claimakkoord en daarop heeft kunnen reageren. Eiser heeft ook niet toegelicht op wat voor manier hij in zijn belangen zou zijn geschaad door dit gebrek. De rechtbank ziet daarom aanleiding om artikel 6:22 van de Awb toe te passen en het zorgvuldigheidsgebrek te passeren.
Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
8. Eiser voert aan dat in Frankrijk sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure en ook in de opvangvoorzieningen, waardoor overdracht in strijd zal zijn met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. Voor zover de minister ervan uitgaat dat het AIDA-rapport (update 2023) niet wezenlijk verschilt van het eerdere AIDA-rapport (update 2022), betekent dit volgens eiser juist dat de problemen in Frankrijk structureel zijn. Ook stelt eiser dat ten onrechte aan hem wordt tegengeworpen dat hij niet eerder als Dublinclaimant aan Frankrijk is overgedragen en dus niet uit eigen ervaring kan stellen of verklaren over de behandeling van Dublinclaimanten in Frankrijk. Zijn vrees blijkt juist uit rapporten van internationale mensenrechtenorganisaties. Eiser benadrukt daarnaast dat hij kwetsbaar is, omdat hij gezondheidsklachten heeft.
9. De minister stelt zich op het standpunt dat hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister wijst er verder op dat voor de gestelde gezondheidsklachten geen onderbouwing is gegeven en bovendien mag ervan uit worden gegaan dat de medische voorzieningen in Frankrijk van vergelijkbare kwaliteit zijn en beschikbaar zijn voor Dublinclaimanten.
10. De rechtbank overweegt dat de minister ten opzichte van Frankrijk in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Eiser moet aannemelijk maken dat dit in zijn geval niet kan.
10.1.
Eiser is daar niet in geslaagd. De minister is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de door eiser in de zienswijze overgelegde stukken en heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarbij heeft de minister betrokken dat de Afdeling ook meermaals tot die conclusie is gekomen. [3] De Afdeling heeft op 11 april 2025 [4] opnieuw bevestigd dat er weliswaar problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar dat niet is gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn dat op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM. Dat de update 2023 van het AIDA-rapport geen wezenlijk ander beeld schetst, is voor de Afdeling geen reden geweest om niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. [5] De rechtbank ziet in de onderhavige zaak ook geen reden daartoe. Voor zover eiser problemen ondervindt bij het verkrijgen van opvang of bij de asielprocedure, dient hij zich hierover te beklagen bij de Franse autoriteiten. Eiser heeft niet gesteld of onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk of zinloos zal zijn.
10.2.
Dat de minister aan eiser heeft tegengeworpen dat hij niet uit eigen ervaring kan verklaren hoe Dublinclaimanten worden behandeld, betekent ook niet dat het besluit geen stand kan houden. De door eiser overgelegde stukken zijn immers bij de besluitvorming betrokken. Eiser heeft zijn gezondheidsklachten ook niet onderbouwd, waardoor hij niet kan worden gevolgd in zijn betoog dat hij kwetsbaar is en om die reden niet aan Frankrijk overgedragen zou mogen worden. Uit het aanmeldgehoor blijkt bovendien dat eiser voor zijn gezondheidsklachten behandeling heeft ontvangen in Frankrijk.
10.3.
De minister heeft daarom kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Frankrijk de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
11. Eiser stelt dat zijn medische klachten en zorgen over Frankrijk aanleiding hadden moeten zijn om zijn asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister in redelijkheid geen toepassing gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De door eiser aangevoerde omstandigheden zijn door de minister betrokken bij de beoordeling van het interstatelijk vertrouwen en daarnaast zijn de aangedragen omstandigheden niet onderbouwd. Eiser heeft verder niet toegelicht waarom overdracht aan Frankrijk zou leiden tot onevenredige hardheid.

Conclusie en gevolgen

13. De minister heeft het bestreden besluit op goede gronden genomen. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom, onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb, in stand laten. De buiten behandelingstelling blijft in stand en eiser mag worden overgedragen aan Frankrijk.
13.1.
Omdat de beroepsgrond dat het ontbreken van het claimakkoord onzorgvuldig is slaagt en de rechtbank dit gebrek passeert met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, heeft eiser recht op vergoeding van de proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen.
13.2.
De proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 1814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 907,- en een wegingsfactor 1). [6]
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt middels gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie de uitspraken van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2169) en 7 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1028).
6.Zie het Besluit proceskosten bestuursrecht.