In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 14 januari 2025 afgewezen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 13 maart 2025 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. Eiser heeft niet aangetoond dat Kroatië in zijn specifieke geval deze verplichtingen schendt. De rechtbank wijst erop dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd van bijzondere individuele omstandigheden die een overdracht aan Kroatië onevenredig hard zouden maken. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de overdracht aan Kroatië kan plaatsvinden.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat eiser kan worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt wel een vergoeding van zijn proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De rechtbank benadrukt dat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel, maar dat dit gebrek kan worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat niet aannemelijk is dat eiser hierdoor is benadeeld.