ECLI:NL:RBDHA:2025:6718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
NL24.45446
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Albanese vrouw die slachtoffer is van huiselijk geweld en de beoordeling van Albanië als veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 april 2025 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van een Albanese vrouw die gedurende een lange periode slachtoffer is geweest van huiselijk geweld. De vrouw heeft verklaard dat haar ex-man haar in Nederland heeft opgezocht en haar blijft bedreigen. De rechtbank oordeelt dat de minister van Asiel en Migratie, verweerder, onvoldoende heeft onderzocht of Albanië daadwerkelijk een veilig land van herkomst is voor vrouwen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld. De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst ten onrechte handhaaft, ondanks de geloofwaardigheid van het relaas van de eiseres. De rechtbank verwijst naar de noodzaak voor verweerder om actuele informatie over de positie van vrouwen in Albanië te betrekken bij zijn beoordeling. De rechtbank vernietigt het besluit van de verweerder en draagt hem op om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag van de eiseres, waarbij hij rekening moet houden met de ernst van de situatie van de eiseres en de informatie over huiselijk geweld in Albanië. De rechtbank wijst erop dat de bescherming van vrouwen tegen huiselijk geweld in Albanië onvoldoende is en dat de situatie van de eiseres niet kan worden genegeerd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en veroordeelt verweerder in de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45446

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres],

geboren op [geboortedatum] 1981, Albanese nationaliteit,
eiseres,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. [Procesvertegenwoordiger].

Procesverloop

Eiseres heeft op 18 november 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag in het bestreden besluit van 11 november 2024 in de algemene procedure op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond. In dit besluit is tevens bepaald dat aan eiseres geen verblijfsvergunning regulier en geen uitstel van vertrek wordt verleend. In het bestreden besluit is verwezen naar een op 20 maart 2024 en een op 23 april 2021 opgelegd terugkeerbesluit en is overwogen dat deze terugkeerbesluiten nog geldig zijn en er daarom geen nieuw terugkeerbesluit wordt opgelegd.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (NL24.45447).
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op
11 april 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van haar zoon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft na de behandeling van het beroep en verzoek en voorafgaand aan het sluiten van het onderzoek ter zitting, om aanhouding verzocht. De rechtbank heeft aan partijen medegedeeld dat zij zich zal beraden op het verzoek, maar desalniettemin het onderzoek zal sluiten en dat indien de rechtbank tot de conclusie komt dat het verzoek moet worden ingewilligd, zij tot heropening van het onderzoek zal overgaan.

Overwegingen

1. Eiseres legt aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiseres, die de Albanese nationaliteit heeft, is van 2001 tot 2018 gehuwd geweest en is gedurende dit huwelijk meerdere malen slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Zij heeft Albanië in 2019 verlaten omdat zij werd mishandeld door haar ex-echtgenoot. In Albanië kreeg eiseres geen bescherming van de autoriteiten. Ze is naar de politie geweest, daar werd ze weggestuurd. Daarna werd de druk van de ex-echtgenoot alleen maar groter. De ex-echtgenoot zegt nu tegen eiseres dat hij er alles aan zou doen dat eiseres terugkomt naar hem in Albanië. De ex-echtgenoot is ook hier in Nederland geweest, toen heeft hij eiseres wederom bedreigd. Hij is in juni 2024 door de politie uit Nederland verwijderd. In Albanië zijn veel gevallen zoals eiseres, die hebben ook geen hulp gekregen. Er zijn gevallen waarin vrouwen in haar situatie zijn vermoord of zelfmoord hebben gepleegd. Eiseres vreest bij terugkeer naar Albanië voor mishandeling van haar ex-echtgenoot. Eiseres heeft suïcidale gedachten. Eiseres heeft in beroep sociale media-berichten overgelegd waarin bedreigingen door haar ex-man jegens haar en jegens haar dochter worden geuit. Eiseres stelt ook voice-apps te hebben ontvangen waarin bedreigingen worden geuit.
2. Eiseres heeft de Albanese nationaliteit. Verweerder heeft Albanië aangemerkt als veilig land van herkomst en heeft eiseres daarom in een zogenoemd “gehoor veilig land van herkomst” gehoord over haar asielmotieven. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
-Identiteit, nationaliteit en herkomst;
-Huwelijk en scheiding met ex-echtgenoot en de daaruit voortvloeiende problemen.
3. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. Ook acht verweerder het huwelijk, de scheiding en de daaruit voortvloeiende problemen met haar ex-echtgenoot geloofwaardig. Volgens verweerder heeft eiseres echter niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Albanië nog te vrezen heeft voor haar ex-echtgenoot. Eiseres is meerdere keren teruggekeerd naar Albanië zonder problemen te hebben ondervonden met haar ex-echtgenoot. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eiseres niet naar Nederland is gereisd met de intentie om een asielaanvraag in te dienen. Verweerder heeft verder overwogen dat Albanië is aangewezen als veilig land van herkomst. Gelet daarop kan in zijn algemeenheid worden aangenomen dat vreemdelingen afkomstig uit Albanië niet te vrezen hebben voor problemen die verlening van internationale bescherming rechtvaardigen. Ook in het geval van eiseres geldt dit genoemde rechtsvermoeden. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat in Albanië niets wordt gedaan voor vrouwen die slachtoffer zijn geworden van huiselijk geweld. Eiseres is er volgens verweerder evenmin in geslaagd om aannemelijk te maken dat er voor haar geen mogelijkheid bestaat om tegen de problemen in de huidige situatie de bescherming van de Albanese autoriteiten in te roepen. Eiseres heeft weliswaar verklaard dat zij één keer heeft geprobeerd om bescherming te zoeken bij de politie in Albanië en dat zij eiseres niet hebben geholpen, maar daaruit blijkt niet dat het voor eiseres onmogelijk is om bescherming te krijgen. Gelet hierop heeft verweerder de asielaanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst ten onrechte handhaaft voor vrouwen die zoals eiseres slachtoffer zijn geworden van huiselijk geweld. Eiseres heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat Albanië in ieder geval voor haar niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Verweerder heeft immers ook geloofwaardig geacht dat eiseres éénmaal bescherming heeft gevraagd en deze bescherming niet heeft verkregen. Eiseres voert verder -kort gezegd- aan dat verweerder, ook indien verweerder geen verblijfsvergunning heeft hoeven te verlenen, geen terugkeerbesluit heeft mogen nemen alvorens ambtshalve na te gaan of aan eiseres om andere redenen dan vanwege haar asielmotieven een verblijfsvergunning moet worden verleend en alvorens na te gaan of de in artikel 5 van richtlijn 2008/115 genoemde belangen zich verzetten tegen het opleggen dan wel handhaven van het terugkeerbesluit.
5. Eiseres heeft in de zienswijze verwezen naar de volgende bronnen om haar standpunten ten onderbouwen:
-‘Thousands of cases of domestic violence every year, but Albania fails to protect is victims’;
-'Who protects Albanian women from the police? – Kosovo 2.0’;
-‘Grevio publishes its first thematic report on Albania – Istanbul Convention Action against violence against women and domestic violence’;
-‘5 thousand denunciations of domestic violence every year’.
6. In de aanvullende gronden van beroep heeft eiseres gewezen op specifieke passages in de navolgende bronnen:
-‘143rd Session of the UN Human Rights Committee — 03 – 28 March 2025 Report on Albania| Centre for Voters Initiative & Action’;
-‘CGRS-CEDOCA - Office of the Commissioner General for Refugees and Stateless
Persons (Belgium), COI unit: Albanië: Algemene situatie , 6 January 2025’.
7. De rechtbank beslist allereerst dat het verzoek om aanhouding niet wordt ingewilligd. Gemachtigde van eiseres heeft ter zitting zijn beroepsgronden toegelicht. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Naar aanleiding van dit debat tussen partijen heeft de rechtbank aan beide partijen meerdere vragen gesteld om zodoende grondig te kunnen beoordelen of verweerder de beschermingsbehoefte van eiseres zorgvuldig heeft onderzocht en of het besluit van verweerder om eiseres niet in aanmerking te brengen voor een internationale beschermingsstatus terecht is genomen en ook genoegzaam is gemotiveerd. Artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft de bestuursrechter de bevoegdheid om het onderzoek ter zitting te schorsen. Deze bevoegdheid kan (onder meer) gebruikt worden als ter zitting relevante informatie blijkt te ontbreken, bijvoorbeeld indien na afloop van de 10-dagentermijn van artikel 8:58, eerste lid, Awb door een partij nadere stukken worden ingediend die door de bestuursrechter tot het geding worden toegelaten. De goede procesorde brengt dan mee dat de bestuursrechter gebruik maakt van de bevoegdheid om het onderzoek te schorsen. In deze zaak is die situatie niet aan de orde. Verweerder, die ter zitting het antwoord op verschillende vragen van de rechtbank schuldig is gebleven, legt aan zijn verzoek ten grondslag dat het wenselijk is dat de rechtbank de vragen die zij op zitting wil stellen voorafgaand aan de zitting aan partijen doet toekomen. De rechtbank heeft tijdens de zitting toegelicht dat dit niet goed mogelijk is. Welke vragen tijdens de zitting worden gesteld, is namelijk mede afhankelijk van het debat dat zich ter zitting ontwikkelt. Het mag bovendien voor partijen duidelijk zijn dat de rechtbank het besluit toetst aan de hand van de gronden en voor zover het gaat om de refoulementbeoordeling, de rechtbank zo nodig ook ambtshalve nadere vragen zal stellen. In deze zaak hebben partijen ruim de gelegenheid gehad om voorafgaand aan de zitting van elkaars standpunten kennis te nemen. Partijen zijn op 13 maart 2025 immers reeds uitgenodigd voor de zitting. De rechtbank overweegt voorts dat het onderzoek bij de rechtbank zo volledig mogelijk moet zijn zodat de rechtbank het geschil in volle omvang kan beoordelen en zoveel mogelijk finaal kan beslechten. Tijdens de zitting heeft de rechtbank vragen gesteld die naar haar oordeel niet als “onverwacht” kunnen worden gekwalificeerd. De vragen hebben namelijk betrekking op de actuele algemene informatie over Albanië en met name de positie van vrouwen en meer in het bijzonder van vrouwen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld en de (on)mogelijkheid om bescherming te vragen in Albanië. De rechtbank heeft ook aan beide partijen gevraagd of het karakter van huiselijk geweld, meer in het bijzonder de psychische druk van het langere tijd stelselmatig aan bedreigingen te worden blootgesteld, moet worden betrokken bij de beoordeling of eiseres reeds slachtoffer is geworden van een 3 EVRM-schending. Omdat in de gronden van het beroep is gewezen op artikel 4, vierde lid, van richtlijn 2011/95, acht de rechtbank ook deze vraag voor de hand liggend. De rechtbank heeft, nu verweerder het relaas van eiseres integraal geloofwaardig heeft geacht, ook de vraag voorgehouden hoe huiselijk geweld en het Verdrag van Istanbul in de onderhavige procedure moeten worden betrokken in de aanmerking van Albanië als veilig land van herkomst. De rechtbank heeft hierbij gewezen op de recente uitspraak van de Afdeling over de aanwijzing van Armenië als veilig land van herkomst van 22 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:193). Die jurisprudentie mag bij partijen bekend verondersteld worden en de relevantie van die uitspraak voor de onderhavige zaak is gezien het asielrelaas van eiseres evident. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat het schorsen van de behandeling ter zitting en het verlenen van een aanvullende termijn voor de beantwoording van bedoelde vragen tot aanzienlijke vertraging van de behandeling van deze zaak zal leiden. Dit alles overwegende wijst de rechtbank het verzoek om aanhouding/schorsing van de behandeling af en verleent zij verweerder geen aanvullende termijn om de ter zitting gestelde vragen schriftelijk te beantwoorden.
8. De rechtbank overweegt dat verweerder de geloofwaardigheid van het asielrelaas heeft beoordeeld overeenkomstig zijn per 1 juli 2024 geldende beleid zoals neergelegd in paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 7 januari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:136 en ECLI:NL:RBDHA:2025:139) en op 18 februari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:2170) een prejudiciële vraag aan het Hof voorgelegd over -kort gezegd- de verenigbaarheid van dit beleid met het Unierecht. De rechtbank houdt in beginsel, omdat zij de gevraagde nadere uitleg van het Unierecht noodzakelijk acht, de behandeling van beroepen aan voor zover de geloofwaardigheidsbeoordeling op grond van dit vanaf 1 juli 2024 geldende beleid heeft plaatsgevonden en het relaas niet geloofwaardig is bevonden. In de onderhavige procedure heeft evenwel te gelden dat verweerder het asielrelaas van eiseres integraal geloofwaardig heeft bevonden en ook uitdrukkelijk het hele relaas en alle door eiseres afgelegde verklaringen onder de twee relevant geachte “asielmotieven” heeft geschaard en dus geloofwaardig heeft geacht. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat het relaas integraal geloofwaardig is bevonden. Verweerder heeft ter zitting op vragen van de rechtbank ook uitdrukkelijk aangegeven geloofwaardig te achten dat de in beroep overgelegde printscreens van sociale media-berichten afkomstig zijn van de ex-echtgenoot van eiseres en gericht zijn aan eiseres en haar dochter. De rechtbank acht gelet hierop het niet noodzakelijk om de beantwoording van haar prejudiciële vraag door het Hof af te wachten en is daarom ook in staat om uitspraak te doen in de onderhavige procedure.
9. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
10. De meest verstrekkende beroepsgrond van eiseres is dat verweerder de aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst ten onrechte handhaaft voor vrouwen die zoals eiseres slachtoffer zijn geworden van huiselijk geweld.
11. De rechtbank overweegt dat artikel 30b, tweede lid, van de Vw 2000 en artikel 3.105ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 de wettelijke grondslag bieden voor het opstellen van een lijst van veilige landen van herkomst in de zin van de - in die bepalingen geïmplementeerde - artikelen 36 en 37 van Richtlijn 2013/32/EU. Bij regeling van 10 november 2015 heeft de staatssecretaris Albanië aangewezen als veilig land van herkomst, door bijlage 13, behorend bij artikel 3.37f, derde lid, van het Vreemdelingenvoorschrift 2000 , op te nemen in het VV 2000. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474) geoordeeld dat deze aanwijzing op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en heeft daarmee de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 19 april 2016 bevestigd(ECLI:NL:RBDHA:2016:4165).
12. In deze bovengenoemde uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat verweerder voor de aanwijzing van een veilig land van herkomst moet aantonen dat er in dat land in het algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt om een land aan te wijzen als veilig land van herkomst. Verweerder moet de beoordeling of een land een veilig land van herkomst is ingevolge artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 baseren op een reeks informatiebronnen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bevat artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vb 2000 een opsomming van bronnen die niet uitputtend en dwingend is (uitspraak van 1 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:209, onder 5.3 en 5.4). Voor zover beschikbaar, moet verweerder in het bijzonder ingaan op informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken, de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties. In deze beoordeling moet verweerder inzicht geven in de juridische en feitelijke situatie in een land door in te gaan op wet- en regelgeving en de toepassing van die wet- en regelgeving in de praktijk. Daarbij is van belang of een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen beschikbaar is. Verweerder mag de motivering van zijn beoordeling aanvullen in een individuele zaak (zie eerdergenoemde uitspraak van 14 september 2016, onder 3.7.2).
13. De rechtbank overweegt voorts dat de artikelen 2, 3, 60 en 61 uit het Verdrag van Istanbul relevant zijn voor de door de rechtbank te verrichten toets van de laatste herbeoordeling op 5 juli 2023 van Albanië als veilig land van herkomst, zoals ook blijkt uit de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2025.
14. De Europese Unie heeft zich gebonden aan het Verdrag van Istanbul, dat voor de Europese Unie met ingang van 1 oktober 2023 in werking is getreden. Zoals volgt uit het arrest Intervyuirasht organ na DAB pri MS (arrest van het Hof van 16 januari 2024, C-621/21, ECLI:EU:C:2024:47, punt 46), valt het Verdrag van Istanbul daarom onder de in artikel 78, eerste lid, van het VWEU genoemde ‘andere toepasselijke verdragen’ waarmee het gemeenschappelijk beleid inzake asiel, subsidiaire bescherming en tijdelijke bescherming in overeenstemming moet zijn om het beginsel van non-refoulement te garanderen. In punt 47 van dat arrest heeft het Hof overwogen dat dit betekent dat de bepalingen uit de Kwalificatierichtlijn uitgelegd moeten worden met inachtneming van het Verdrag van Istanbul. De Afdeling leidt uit voorgaande overwegingen van het Hof af dat ook voor de Procedurerichtlijn geldt, dat de bepalingen van die richtlijn, als onderdeel van het gemeenschappelijk Europees asielbeleid, moeten worden uitgelegd met inachtneming van het Verdrag van Istanbul. Daarom moet de bestuursrechter de toepasselijke bepalingen uit de Procedurerichtlijn over het aanwijzen van een veilig land van herkomst uitleggen in overeenstemming met het Verdrag van Istanbul. De rechtbank volgt deze uitleg die de Afdeling heeft gegeven in de eerdergenoemde uitspraak van 22 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:193). De rechtbank merkt hierbij op dat de rechtbank de tussenuitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 15 februari 2024 voor zover de rechtbank heeft overwogen dat aan de artikelen 2, 3, 60 en 61 uit het Verdrag van Istanbul rechtstreekse werking toekomt volgt en de motivering van de rechtbank zittingsplaats Groningen waarop dit oordeel is gebaseerd volledig onderschrijft (ECLI:NL:RBDHA:2024:1748, rechtsoverwegingen 8.1-8.4).
15. De rechtbank moet dus toetsen of de besluitvorming van verweerder in overeenstemming is met artikel 37, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, uitgelegd in het licht van het Verdrag van Istanbul. Zoals de rechtbank, zittingsplaats Groningen, reeds heeft uitgelegd, welke uitleg de rechtbank in de onderhavige procedure volgt, moet de rechtbank dus (ook) beoordelen of de besluitvorming van verweerder in strijd is met het Verdrag van Istanbul. De rechtbank merkt hierbij op dat eiseres in deze zaak, anders dan in de zaak die bij de Afdeling en rechtbank Groningen voorlag, geen beroep heeft gedaan op dit Verdrag. Het Unierecht is evenwel de primaire rechtsbron en het Unierecht moet, zoals hiervoor overwogen, in overeenstemming met het Verdragsrecht worden uitgelegd en toegepast. De rechtbank zal het geschil tussen partijen dus ook vanuit het Verdragsrecht en het Unierecht beoordelen. De rechtbank wijst hierbij ook op het arrest van het Hof van 4 oktober 2024 in de zaak CV, waarin het Hof onder meer voor recht heeft verklaard dat Artikel 46, lid 3, van richtlijn 2013/32, gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus moet worden uitgelegd dat wanneer bij een rechterlijke instantie beroep wordt ingesteld tegen een beslissing tot afwijzing van een verzoek om internationale bescherming dat is onderzocht in het kader van de bijzondere regeling voor verzoeken van verzoekers die afkomstig zijn uit derde landen die overeenkomstig artikel 37 van richtlijn 2013/32 als veilige landen van herkomst zijn aangemerkt, deze rechterlijke instantie er in het kader van het krachtens artikel 46, lid 3, vereiste volledige en ex-nunc onderzoek, op basis van de elementen van het dossier en de elementen die haar in de loop van het geding ter ore zijn gekomen, rekening mee moet houden dat de in bijlage I bij die richtlijn geformuleerde materiële voorwaarden voor een dergelijke aanmerking niet zijn vervuld, ook wanneer dit niet uitdrukkelijk tot staving van dit beroep is aangevoerd. (arrest van het Hof van 4 oktober 2024 in de zaak CV, C-406/22, ECLI:EU:C:2024:841),
16. Ten aanzien van de vraag of de besluitvorming van verweerder in overeenstemming is met het beoordelingskader voor het aanwijzen van een veilig land van herkomst, uitgelegd in het licht van de artikelen 2, 3, 60 en 61 van het Verdrag van Istanbul, overweegt de rechtbank als volgt.
17. Zoals hiervoor overwogen heeft de staatssecretaris Albanië bij regeling van
10 november 2015 aangewezen als veilig land van herkomst. Verweerder heeft de vereiste periodieke herbeoordelingen verricht op 20 september 2019, 11 juni 2021 en 5 juli 2023. Bij brief van 5 juli 2023 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft de staatssecretaris medegedeeld dat de aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst onverkort wordt voortgezet. In de “Bijlage Landeninformatie Albanië, Macedonië en Montenegro” is over Albanië onder meer het navolgende vermeld:
(…)
“Op het gebied van bescherming tegen discriminatie en vervolging door derden schrijft het U.S. Department of State dat er voor huiselijk geweld een gevangenisstraf van 3 jaar kan worden opgelegd. Ook meldt zij dat het ministerie van gezondheid en sociale bescherming een nationaal opvangcentrum voor huiselijk geweld heeft waar slachtoffers ondergebracht kunnen worden. De financiële hulp die slachtoffers hier kregen is in 2022 verhoogd.”
(…)
18. In het besluit is verwezen naar deze passage en is verder opgemerkt dat er een algehele verbetering te zien was in politieoptredens. De rechtbank stelt vast dat in deze 8 pagina’s tellende Bijlage geen enkele andere overweging is te vinden over slachtoffers van huiselijk geweld. Dit volstaat niet gelet op artikelen 2, 3, 60 en 61 uit het Verdrag van Istanbul.
19. De rechtbank overweegt dat gelet op de door eiseres overgelegde actuele informatie, verweerder zijn aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst niet onverkort kan handhaven. Verweerder zal dit jaar de aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst wederom moeten herbeoordelen. De rechtbank overweegt dat verweerder dan -tenminste- de door eiseres overlegde informatie zal moeten betrekken bij deze herbeoordeling en zal moeten benoemen op welke schaal in Albanië huiselijk geweld en ander geweld tegen vrouwen wordt gepleegd en in hoeverre vrouwen hiertegen kunnen opkomen en in hoeverre dit ook resulteert in daadwerkelijke bescherming. Dat er een gevangenisstraf van 3 jaar kan worden opgelegd voor huiselijk geweld, betekent niet zonder meer dat er actief vervolgd wordt op aangiftes van huiselijk geweld en dat deze gevangenisstraffen ook worden geëist en worden opgelegd. Verweerder dient zich er ook rekenschap van te geven dat niet elk geweldsmisdrijf wordt gevolgd door een aangifte, en dat dit nu juist vaak het geval is indien sprake is van huiselijk geweld. De rechtbank wijst hierbij op de door eiseres overgelegde informatie. Verweerder dient zich ook rekenschap te geven van openbare bronnen over eergerelateerd geweld en de (mogelijke) gevolgen hiervan voor de aangiftebereidheid van vrouwen die slachtoffer worden van huiselijk geweld. De rechtbank wijst er hierbij op dat eiseres heeft verklaard dat haar ex-echtgenoot de directe aanleiding voor haar vertrek uit Albanië is geweest, maar dat haar schoonouders en zwager ook “tegen haar” waren. Het is dus “te simpel” om te wijzen op de strafbedreiging voor huiselijk geweld en een verbetering in politieoptredens. De rechtbank wijst in dit verband, net als ter zitting, op “IB 2024/48 Beoordeling veilig derde land – Albanië”. De beoordeling of een derde land kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst is niet gelijk aan de beoordeling of een land kan worden aangemerkt als een veilig derde land. Helemaal los van elkaar kunnen deze beoordelingskaders echter ook niet worden gezien. In IB 2024/48 is toegelicht dat Albanië in zijn algemeenheid niet wordt aangemerkt als veilige derde land vanwege schendingen van non-refoulement en pushbacks aan de grens met Griekenland, signalen dat de asielprocedure niet altijd vrij toegankelijk is en signalen dat de toegang tot publieke diensten voor asielzoekers problematisch is. Eiseres is een onderdaan van Albanië en zal na terugkeer niet te maken krijgen met deze omstandigheden. Zoals hiervoor overwogen heeft de Afdeling in haar uitspraak van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474) evenwel overwogen dat verweerder voor de aanwijzing van een veilig land van herkomst (ook) moet aantonen dat er in dat land in het algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt om een land aan te wijzen als veilig land van herkomst. Verweerder zal zich bij de herbeoordeling van de vraag of de aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst kan worden gehandhaafd, dan ook moeten realiseren om welke redenen hij Albanië niet langer aanmerkt als veilig derde land.
20. Verweerder heeft in zijn thans en ten tijde van het bestreden besluit geldende beleid blijkens paragraaf C7/1.2 Albanië aangemerkt als veilig land van herkomst. In deze paragraaf is vermeld dat er ten aanzien van Albanië geen bijzonderheden gelden. De rechtbank overweegt dat, gelet op het bovenstaande, verweerder onvoldoende heeft onderzocht en onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij in zijn besluit van 11 november 2024 onverkort kon uitgaan van de vooronderstelling dat Albanië een veilig land van herkomst is voor slachtoffers van huiselijk geweld.
21. Informatie over de naleving van het Verdrag van Istanbul, voor zover beschikbaar, kan net zoals informatie over de naleving van in Bijlage 1, onder b en c, van de Procedurerichtlijn genoemde Verdragen, van belang zijn voor de beoordeling van de mate waarin autoriteiten bescherming bieden tegen vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Zoals de Afdeling heeft overwogen is het aan verweerder om in de motivering van zijn aanwijzing of in een aanvullende motivering in een individuele zaak in te gaan op beschikbare informatie die zorgen bevat over de positie van vrouwen of geweld tegen vrouwen. Die informatie kan beschikbaar zijn omdat die informatie staat in de door verweerder voor zijn onderzoek geraadpleegde bronnen of omdat een vreemdeling die informatie overlegt. Niet gesteld kan worden dat actuele informatie over wet- en regelgeving en de toepassing daarvan in de praktijk in relatie tot dat huiselijk geweld niet of onvoldoende beschikbaar is. Verweerder had zich van deze informatie moeten vergewissen alvorens de asielaanvraag te beoordelen en verweerder zal zich van deze informatie moeten vergewissen bij de herbeoordeling die hij op korte termijn zal moeten verrichten.
22. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de onderhavige procedure in het geheel niet uit eigen beweging is nagegaan of er informatie over de positie van vrouwen of geweld tegen vrouwen beschikbaar is. Verweerder is ook onvoldoende ingegaan op de door eiseres overgelegde informatie. Verweerder had dit wel moeten doen en deze verplichting geldt temeer omdat verweerder het relaas van eiseres integraal geloofwaardig heeft geacht.
23. Het feit dat verweerder in een individuele beoordeling kan ingaan op een asielmotief van huiselijk geweld, betekent niet dat hij bij zijn onderzoek of een land een veilig land van herkomst is, voorbij mag gaan aan beschikbare informatie over huiselijk geweld. Als hij zich beroept op een aanwijzing van een veilig land van herkomst moet hij die aanwijzing immers deugdelijk hebben gemotiveerd en daarbij is hij gehouden om in te gaan op beschikbare informatie over huiselijk geweld. Daarbij is ook van belang dat, zoals de Afdeling heeft overwogen, wanneer verweerder een veilig land van herkomst heeft aangewezen, een hogere drempel voor de vreemdeling geldt om aannemelijk te maken dat dat land voor hem niet veilig is. De rechtbank merkt in dit kader ook op dat de aanwijzing als veilig land van herkomst met zich brengt dat de aanvraag in een versnelde procedure wordt behandeld en de betrokken vreemdeling die zich erop heeft beroepen slachtoffer te zijn van huiselijk geweld die procedure in versoberde opvangvoorzieningen dient af te wachten.
24. Verweerder heeft het relaas integraal geloofwaardig geacht. Eiseres heeft verklaard dat zij gedurende een lange periode, ongeveer 17 jaar, slachtoffer is geweest van fysiek geweld door haar (inmiddels ex-)echtgenoot. Eiseres heeft een aantal geweldsincidenten beschreven en heeft ook verklaard waarom zij zich niet kon onttrekken aan deze situatie. Eiseres heeft ook verklaard dat de ex-echtgenoot veelvuldig tegen eiseres heeft gezegd dat hij haar altijd zal volgen en haar altijd zal kunnen vinden. Verweerder heeft dit alles geloofwaardig geacht, net als verweerder geloofwaardig heeft geacht dat de ex-echtgenoot eiseres in Nederland heeft opgezocht en hij eiseres nog steeds bedreigt. Verweerder moet -ook als hij uitgaat van de veilig land van herkomst-presumptie- een deugdelijke beoordeling maken van de risico’s die eiseres loopt als zij zou moeten terugkeren. Eiseres heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het reeds ondergane geweld moet worden gekwalificeerd als een schending van artikel 3 EVRM. De rechtbank betrekt bij deze kwalificatie niet alleen de fysieke geweldplegingen waarover eiseres heeft verklaard, maar ook het karakter van huiselijk geweld dat zich in het geval van eiseres kenmerkt door fysiek en psychisch geweld en jarenlange stelselmatige bedreigingen, zelfs nadat eiseres haar land van herkomst is ontvlucht. Verweerder heeft ter zitting aangegeven aan te nemen dat de in beroep overgelegde printscreens van sociale media-berichten afkomstig zijn van haar ex-echtgenoot en aan eiseres en haar dochter zijn gericht. Eiseres heeft terecht gewezen op artikel 4, vierde lid, van richtlijn 2011/95. Uit deze bepaling volgt dat het feit dat eiseres in het verleden reeds is blootgesteld aan ernstige schade, en dat zij rechtstreeks is bedreigd met dergelijke schade, een duidelijke aanwijzing is dat de vrees van eiseres gegrond is en het risico op het lijden van ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen. De rechtbank overweegt dat verweerder zich hiervan geen rekenschap heeft gegeven bij de beoordeling van het refoulementrisico, althans dat is niet kenbaar in zijn besluit. De rechtbank vermag overigens niet in te zien dat de omstandigheid dat eiseres aanvankelijk geen asielaanvraag heeft ingediend, maar op 27 augustus 2020 een aanvraag om toetsing aan het EU-recht heeft ingediend, zonder meer zou afdoen aan de ernst van haar verklaringen en de beschermingsbehoefte die hieruit naar voren komt. Eiseres kan om haar moverende redenen hebben gekozen om een aanvraag tot verblijf op een andere grondslag te doen. Indien verweerder dit feit bij de beoordeling van de beschermingsbehoefte wil betrekken en dit dan ook aan eiseres tegenwerpt, had verweerder, om zorgvuldig te handelen, dit moeten voorhouden en eiseres in de gelegenheid moeten stellen om hierop te reageren. Dit heeft verweerder niet voldoende gedaan, zodat aan deze tegenwerping geen gewicht toekomt. De rechtbank wijst er hierbij op dat verweerder ook geloofwaardig heeft geacht dat eiseres na haar komst naar Nederland en in Nederland is bedreigd door haar ex-man. Ook gelet hierop kan verweerder aan de omstandigheid dat eiseres niet onverwijld na aankomst in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend, niet zonder meer het conclusie verbinden dat eiseres geen bescherming behoeft vanwege het jegens haar in Albanië uitgeoefende huiselijk geweld.
25. Voor zover verweerder heeft overwogen dat eiseres geen risico loopt en als dat wel zo is, zij de bescherming van de Albanese autoriteiten kan inroepen, en hiermee heeft beoogd te motiveren dat “er goede redenen zijn om aan te nemen dat die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen”, acht de rechtbank deze motivering onvoldoende deugdelijk. Verweerder heeft immers geloofwaardig geacht dat eiseres bescherming heeft gevraagd maar niet heeft verkregen. Voor zover verweerder aangeeft dat hij verwacht dat eiseres “naar de hogere instanties” had moeten en zal kunnen gaan, geeft dit onvoldoende blijk van hetgeen eiseres heeft verklaard. Zij heeft namelijk verklaard dat de politie toen zij aangifte wilde doen, tegen haar heeft gezegd dat ze niets voor haar zullen doen omdat er vele slachtoffers van huiselijk geweld zijn. Verweerder heeft bovendien ook in dit kader enkel verwezen naar zijn aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst en zich geen rekenschap gegeven van actuele(re) informatie over de (on)mogelijkheid om bescherming te kunnen krijgen in een huiselijk geweld-situatie.
26. Verweerder heeft bij deze tegenwerping ook niet betrokken dat de ex-echtgenoot eiseres in Nederland heeft opgezocht en hij haar nog steeds bedreigt. Voor zover verweerder heeft overwogen dat eiseres van haar echtgenoot is gescheiden en zij reeds daarom geen risico meer loopt om slachtoffer te worden van huiselijk geweld, overweegt de rechtbank dat deze gedachte van verweerder getuigt van onvoldoende kennis over de aard en bijzondere ernst van huiselijk geweld. Eiseres heeft verklaard dat de bedreigingen ook na de scheiding zijn doorgegaan en verweerder heeft dit geloofwaardig geacht. De term “huiselijk geweld” ziet niet uitsluitend op geweld dat wordt uitgeoefend gedurende een relatie en/of geweld dat wordt uitgeoefend gedurende gezamenlijk verblijf in een woning. Eiseres wordt nog steeds ernstig bedreigd door een gewelddadige ex-partner en de rechtbank kwalificeert dit dan ook een voortdurende situatie van huiselijk geweld.
27. De rechtbank komt derhalve tot de conclusie dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft onderzocht en heeft gemotiveerd dat ten tijde van het bestreden besluit onverkort kon worden uitgegaan van de aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst voor vrouwen en meer in het bijzonder voor vrouwen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld. Verweerder heeft zich ten onrechte niet nader vergewist van informatie over de naleving van het Verdrag van Istanbul. In navolging van de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2025 overweegt de rechtbank dat het in de onderhavige procedure aan verweerder was om in de motivering van zijn aanwijzing of in een aanvullende motivering in de individuele zaak van eiseres in te gaan op beschikbare informatie over Albanië die zorgen bevat over de positie van vrouwen of geweld tegen vrouwen. Dit klemt te meer omdat verweerder het relaas van eiseres integraal geloofwaardig heeft geacht en - klaarblijkelijk - onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de ernst van de geloofwaardig geachte feiten en omstandigheden. Daar komt bij dat deze situatie ook nu nog voortduurt. Verweerder heeft zich geen rekenschap gegeven van actuele informatie over de positie van vrouwen in het algemeen en van slachtoffers van huiselijk geweld in het bijzonder, terwijl hij de verklaringen van eiseres tegen de achtergrond van deze algemene informatie had moeten plaatsen om het refoulementrisico te beoordelen en daarbij uitdrukkelijk dienen te betrekken dat eiseres reeds is onderworpen aan ernstige schade en dit op zichzelf een duidelijke aanwijzing op risico op het lijden van ernstige schade na terugkeer is.
28.
De rechtbank zal het besluit om deze redenen vernietigen. Verweerder moet opnieuw op de asielaanvraag van eiseres beslissen. Verweerder hoeft eiseres niet nader te horen en dient zijn nieuwe beoordeling te baseren op het reeds zonder enig voorbehoud geloofwaardig geachte relaas. Verweerder dient te beoordelen of hij van de aanwijzing van Albanië als veilig land uit mag gaan zonder deze aanwijzing aan te vullen met een beoordeling van de positie van vrouwen en van slachtoffers van huiselijk geweld en verweerder dient, indien hij Albanië na die beoordeling nog steeds aanwijst als veilig land van herkomst, aanvullend te beoordelen en te motiveren of hij ook ten aanzien van eiseres kan uitgaan van deze veilig land van herkomst-presumptie.
29. Gelet op bovenstaande conclusie komt de rechtbank niet toe aan het beoordelen van de beroepsgronden die zien op het terugkeerbesluit en de verplichtingen die al dan niet voor verweerder voortvloeien uit richtlijn 2008/115.
30. De rechtbank zal een proceskostenveroordeling uitspreken omdat het beroep gegrond wordt verklaard. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
31. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. M.P.A. Jacobs - van Wijlick, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 22 april 2025
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.