ECLI:NL:RBDHA:2016:4165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
AWB 15/20475 en AWB 15/20477
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Albanese lesbische vrouwen op basis van veilig land van herkomst

In deze zaak hebben twee Albanese vrouwen, C. en D., asiel aangevraagd in Nederland op basis van hun homoseksualiteit en de dreiging van eerwraak door hun families. De rechtbank Den Haag heeft op 19 april 2016 uitspraak gedaan in de zaken AWB 15/20475 en AWB 15/20477. De rechtbank oordeelde dat Albanië terecht op de lijst van veilige landen van herkomst is geplaatst. De rechtbank concludeerde dat de eiseressen niet aannemelijk hebben gemaakt dat Albanië in hun specifieke geval niet als veilig kan worden aangemerkt. De rechtbank baseerde haar oordeel op rapporten die de algemene situatie van LHBT-ers in Albanië beschrijven, maar niet op individuele omstandigheden van de eiseressen. De rechtbank stelde vast dat de aanvragen van de eiseressen als kennelijk ongegrond konden worden afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Albanië als veilig land van herkomst wordt beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de eiseressen niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees op de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/20475 en AWB 15/20477

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 april 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedag] 1992, hierna genoemd: C.,
en
[eiseres] , geboren op [geboortedag] 1970, hierna genoemd: D.,
beiden van Albanese nationaliteit, gezamenlijk te noemen: eiseressen
(gemachtigde: mr. Y.G.F.M. Coenders),
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigden: mr. A.M.H van de Wal en mr. D.P.A. van Laarhoven).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 18 november 2015 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eiseressen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Voorts wordt aan eiseressen geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 en geen uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld en verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend. De verzoeken om een voorlopige voorziening zijn geregistreerd onder nummer AWB 15/20476 (C.) en AWB 15/20478 (D.).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2015, waar de beroepen en de verzoeken om een voorlopige voorziening gelijktijdig zijn behandeld. De beroepen, evenals de verzoeken om een voorlopige voorziening zijn voorts, vanwege de samenhang, gevoegd ter zitting behandeld. Eiseressen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. A.M.H. van de Wal.
Bij brief van 16 december 2015 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat na sluiting van het onderzoek ter zitting de rechtbank heeft besloten het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te heropenen, omdat het onderzoek niet volledig is geweest. Gelet op het belang van de te behandelen rechtsvraag is tevens besloten de beroepen door een meervoudige kamer te laten behandelen.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 11 februari 2016. Eiseressen zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. D.P.A. van Laarhoven.

Overwegingen

1. C. heeft – verkort en zakelijk weergegeven – het navolgende asielrelaas.
C. is afkomstig uit Tirana, Albanië. De vader van C. heeft haar willen uithuwelijken aan een man, maar zij heeft dat altijd geweigerd, omdat zij lesbisch is. Haar vader heeft haar daarom meerdere malen mishandeld. C. merkte rond haar achtjarige leeftijd dat zij bepaalde gevoelens had voor vrouwen. Zij is zich daar pas echt bewust van geworden toen zij haar eerste relatie kreeg met haar huidige vriendin M.D. (D.). Zij leerde D. in maart 2010 kennen en eind april 2010 kregen zij een relatie. De familie van C. is van haar homoseksualiteit en relatie niet op de hoogte. C. is samen met D. uit Albanië naar Nederland gevlucht, omdat zij bang is vanwege eerwraak door haar vader en familie te worden vermoord. Daarnaast vreest zij bij terugkeer naar Albanië voor problemen vanwege haar homoseksualiteit.
2. D. heeft – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende asielrelaas:
D. is afkomstig uit Kukës, Albanië. Zij heeft een relatie met L.C. (C.). D. leerde haar in maart 2010 kennen. Eind april 2010 kregen zij vervolgens een relatie. De familie van C. is daarvan niet op de hoogte. De vader van C. heeft haar willen uithuwelijken aan een man, maar dit heeft zij altijd geweigerd. C. is om die reden door haar vader mishandeld. D. is daarom samen met C. gevlucht uit Albanië. D. vreest bij terugkeer naar haar land dat de vader van C. haar vermoord, omdat zij een slechte invloed op C. zou hebben. Voorts is D. vanwege haar homoseksualiteit in Albanië gediscrimineerd en vreest zij bij terugkeer opnieuw voor problemen om die reden.
3. Niet in geschil is dat eiseressen afkomstig zijn uit Albanië. Evenmin is in geschil hun homoseksuele geaardheid en de omstandigheid dat zij samen een liefdesrelatie hebben. Verweerder acht ook aannemelijk dat C. vanwege eerwraak te vrezen heeft voor haar vader en familie en dat D. vanwege deze problemen eveneens te vrezen heeft voor de vader van C.. Volgens verweerder is Albanië echter te beschouwen als een veilig land van herkomst, zodat eiseressen zich bij eventuele problemen kunnen wenden tot de daarvoor bestemde organisaties of autoriteiten. Verweerder heeft de aanvragen van eiseressen voor een verblijfsvergunning daarom als kennelijk ongegrond afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
4. Eiseressen kunnen zich met de bestreden besluiten niet verenigen. Op hetgeen zij daartoe hebben aangevoerd, zal in het onderstaande – voor zover van belang – nader worden ingegaan.

Plaatsing Albanië op lijst van veilige landen van herkomst

5. Eiseressen hebben allereerst aangevoerd dat Albanië ten onrechte door verweerder op de lijst van veilige landen van herkomst is geplaatst. Volgens hen voldoet Albanië aan bijna geen enkel van de vier gestelde criteria zoals genoemd in het tweede lid van artikel 3.37f van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000). Zij hebben daartoe verwezen naar verschillende rapporten, waaronder het rapport van Civil Rights Defenders van 13 augustus 2015 (Human Rights in Albania). Blijkens het rapport van de Europese Commissie van oktober 2014 (Albania Progress Report) voldoet Albanië nog niet aan de voorwaarden om lid te worden van de Europese Unie, (onder meer) omdat de rechtsstaat nog onvoldoende functioneert. De naleving van rechten en vrijheden zoals neergelegd in de mensenrechtenverdragen is onvoldoende. Albanië is een homofoob land. Voorts worden Syriërs consequent teruggestuurd naar Griekenland. De politie en het justitieel systeem zijn erg corrupt en veel burgers, vooral vrouwen, hebben moeite met toegang tot het justitieel systeem. Verder is door eiseressen aangevoerd dat verschillende gezaghebbende organisaties zich kritisch hebben uitgelaten over het concept van veilige landen van herkomst in het algemeen en over de plaatsing van Albanië op de lijst in het bijzonder. Daarbij hebben eiseressen verwezen naar het rapport van AIDA van september 2015 (“Safe countries of origin”: A safe concept?) en het rapport van de commissie Meijers van 5 oktober 2015 (Note on an EU list of safe countries of origin). Volgens deze rapporten is de positie van LHBT-ers onvoldoende in aanmerking genomen bij de beoordeling of sprake is van een veilig land, aldus eiseressen. De vraag kan worden gesteld of Albanië daadwerkelijk als veilig kan worden aangemerkt indien in verschillende EU-landen een significante hoeveelheid van Albanese asielzoekers als vluchteling wordt erkend. Voorts twijfelt de commissie Meijers er aan of er sprake is van een daadwerkelijk rechtsmiddel als schorsende werking alleen door de rechter kan worden toegekend. Er zijn volgens eiseressen door verweerder geen waarborgen ingebouwd voor een regelmatige evaluatie of nog voldaan wordt aan de criteria voor een veilig land.
Het in beroep tevens ingenomen standpunt, dat niet is gebleken dat verweerder de in artikel 37, derde lid, van Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn) genoemde informatiebronnen heeft geraadpleegd, hebben eiseressen ter zitting van 11 december 2015 ingetrokken.
6. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
7. De rechtbank leidt uit artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn af dat de lidstaten alleen tot kennelijke ongegrondverklaring van het verzoek kunnen besluiten nadat is vastgesteld dat de aanvraag kan worden afgewezen als ongegrond. In lijn daarmee heeft verweerder blijkens de bestreden besluiten dan ook eerst beoordeeld of de aanvragen ongegrond zijn in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
8. De rechtbank stelt vast dat op grond van artikel 3.105ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bij ministeriële regeling een lijst kan worden opgesteld van veilige landen van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn. Ingevolge het tweede lid van dit artikel (en overeenkomstig het bepaalde in artikel 37, derde lid, van de Procedurerichtlijn) dient de beoordeling of een land een veilig land van herkomst is te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.
9. Ingevolge artikel 3.37f, eerste lid, van het VV 2000 (en overeenkomstig bijlage 1 van de Procedurerichtlijn) wordt een land als veilig land van herkomst beschouwd als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, onder b, van de Vw 2000, wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging, noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, noch van bedreiging door willekeurig geweld in het kader van een internationaal of intern gewapend conflict.
In het tweede lid van dit artikel (en overeenkomstig bijlage 1 van de Procedurerichtlijn) is bepaald dat bij de beoordeling of een land als veilig land van herkomst wordt beschouwd, onder meer rekening wordt gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van:
de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;
de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en/of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en/of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen uit hoofde van artikel 15, tweede lid, van het EVRM zijn toegestaan;
de naleving van het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag;
het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.
Blijkens het derde lid van dit artikel zijn met inachtneming van het eerste en tweede lid als veilige landen van herkomst als bedoeld in artikel 3.105ba, eerste lid, van het Vb 2000 aangewezen de landen die zijn opgenomen in bijlage 13 bij deze regeling.
10. Op 13 november 2015 heeft verweerder de landen die zijn opgenomen in bijlage 13 behorend bij artikel 3.37f, derde lid, van het VV 2000, waaronder Albanië, aangewezen als veilige landen van herkomst (zie de Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 10 november 2015, nummer 695431, houdende wijziging van het VV 2000, Staatscourant 2015, nr. 40568).
11. Uit de toelichting bij voornoemde Regeling van 10 november 2015 blijkt dat de Europese Commissie op 9 september 2015 een pakket maatregelen met betrekking tot migratie heeft voorgesteld, waaronder een ontwerpverordening voor een Europese lijst met veilige landen van herkomst. De Europese Commissie heeft daarbij geconcludeerd dat (onder meer) Albanië een veilig land van herkomst is in de zin van de Procedurerichtlijn en moet worden opgenomen in de gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst. Op basis van alle relevante informatie waarover de Europese Commissie beschikte is zij tot deze conclusie gekomen. Hierbij heeft zij met name betrokken de verslagen van de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) en informatie van de lidstaten, het EASO, de Raad van Europa, de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR) en andere relevante internationale organisaties.
Uit deze toelichting blijkt voorts dat de belangrijkste reden om Albanië als veilig land aan te merken en op de nationale lijst te plaatsen is:
dat Albanië het Vluchtelingenverdrag en het EVRM heeft geratificeerd;
dat inwoners van Albanië zijn vrijgesteld van de visumplicht voor de Europese Unie;
dat Albanië formeel kandidaat-lidstaat is voor de Europese Unie. De Europese Commissie beoordeelt jaarlijks de voortgang van dit land, onder andere ten aanzien van de mensenrechtensituatie en de bescherming van minderheden;
at andere lidstaten, waaronder België, Denemarken, Luxemburg, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk, alsmede Noorwegen en Zwitserland, Albanië ook hebben aangeduid als veilig land van herkomst.
12. Voornoemde ministeriële regeling van 10 november 2015 betreft een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift, waartegen op grond van artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb geen beroep mogelijk is. Een belanghebbende kan een algemeen verbindend voorschrift echter wel aan de orde stellen in het kader van een procedure tegen een besluit genomen op basis van die regel. Daarvan is in de onderhavige zaken sprake. De rechtbank dient daarbij terughoudend te toetsen (
de exceptieve toetsing).
13. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiseressen hebben aangevoerd niet kan afdoen aan het uitgebreide onderzoek van de Europese Commissie in verband met de totstandkoming van de Europese lijst van veilige landen van herkomst. De Europese Commissie is tot de conclusie gekomen dat Albanië een veilig land van herkomst is na raadpleging van de in artikel 37, derde lid, van de Procedurerichtlijn opgenomen informatiebronnen. De door eiseressen genoemde rapporten van Civil Rights Defenders en de Europese Commissie dateren voorts van vóór de datum van voornoemd voorstel van de Europese Commissie van 9 september 2015. Verweerder heeft zich derhalve op deze conclusie van de Europese Commissie kunnen baseren bij het beoordelen of Albanië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
Dat uit de door eiseressen genoemde rapporten blijkt dat ten aanzien van de gestelde criteria nog immer hervormingen nodig zijn, maakt echter niet dat Albanië in zijn algemeenheid niet aan deze criteria voldoet. Daarnaast is de rechtbank gebleken dat nog meer landen Albanië op de nationale lijst van veilige landen van herkomst hebben geplaatst, waaronder Duitsland en Frankrijk. Noch afgezien dat de plaatsing van Albanië op de lijst van veilige landen van herkomst pas dateert van half november 2015, heeft verweerder in zijn brief van 3 november 2015 aangegeven dat indien zich relevante ontwikkelingen voordoen in één van de landen van herkomst die als veilig zijn aangeduid, uiteraard zal worden bezien of dit aanleiding geeft tot het schrappen van het betreffende land van de lijst. Ook de Europese Commissie beoordeelt jaarlijks de voortgang van Albanië, onder andere ten aanzien van de mensenrechtensituatie en de bescherming van minderheden.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder bij de plaatsing van Albanië op de lijst van veilige landen van herkomst geen voorbehoud ten aanzien van LHBT-ers heeft hoeven maken. Uit hetgeen eiseressen hebben aangevoerd en uit de door hen genoemde rapporten, is niet gebleken dat Albanië in zijn algemeenheid niet als veilig land voor LHBT-ers kan worden beschouwd.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de ministeriële regeling van 10 november 2015 niet gebleken is van een onrechtmatigheid, zodat deze verbindend is. Het betoog van eiseressen slaagt daarom niet.
Presumptie veilig land van herkomst
14. Nu, gelet op overweging 13, verweerder Albanië op de lijst van veilige landen van herkomst heeft kunnen plaatsen en daarbij geen voorbehoud heeft hoeven maken ten aanzien van LHBT-ers, betekent dit dat er voor eiseressen een presumptie bestaat dat zij in Albanië geen gegronde vrees voor vervolging hebben en dat zij evenmin een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM lopen. Blijkens het opgenomen beleid in C2/7.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) kan verweerder de presumptie van veilig land van herkomst niet handhaven wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het desbetreffende land van herkomst in zijn specifieke geval niet als veilig land kan worden beschouwd. Daarmee rust er dus een zwaardere bewijslast op eiseressen om aannemelijk te maken dat zij in aanmerking komen voor internationale bescherming.
Homoseksualiteit
15. Niet in geschil is dat C. tot aan haar vertrek uit Albanië nooit problemen van derden of autoriteiten heeft ondervonden vanwege haar homoseksuele geaardheid en haar relatie met D.. Ook is niet in geschil dat niemand in Albanië, met uitzondering van twee vrienden van C., tot (in ieder geval) haar vertrek op de hoogte was van haar seksuele geaardheid en deze relatie.
16. Ten aanzien van de door D. gestelde ondervonden discriminatie in Albanië is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit niet een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden heeft opgeleverd dat het voor haar onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Uit haar verklaringen is immers gebleken dat zij heeft kunnen werken en ook dat zij een studie rechten heeft kunnen volgen. Dat zij bij sollicitaties bij overheidsinstanties zou zijn afgewezen vanwege haar seksuele geaardheid, maakt – wat daar overigens ook van zij – vorenstaande niet anders.
17. Eiseressen hebben gesteld dat zij bij terugkeer naar Albanië te vrezen hebben voor problemen van de zijde van de familie van C., derden en autoriteiten vanwege hun seksuele geaardheid. Zij wensen hun relatie in het openbaar te uiten en willen in Albanië gaan samenwonen, maar vrezen in dat geval te worden gediscrimineerd. Eiseressen hebben aangevoerd dat er wel wetgeving met betrekking tot de rechten van LHBT-ers is, maar dat die in de praktijk niet wordt nageleefd. In de door verweerder genoemde rapporten wordt geen melding gemaakt van effectieve politiebescherming in individuele gevallen. Eiseressen verwijzen onder meer naar de overgelegde brieven van Vluchtelingenwerk van 11 november 2015, waarin naar verschillende rapporten wordt verwezen, waaronder het rapport van de European Commission against Racism and Intolerance (ECRI) van 9 juni 2015. Voorts wijzen zij onder meer op het rapport van Pink Embassy Ambasada over 2014 (LGBTI rights violations report) en het rapport van UK Home Office van 13 oktober 2014 (Country Information and Guidance: Albania: Sexual orientation and gender identity). Volgens eiseressen is de Commissioner for protection from discrimination (CPD) nauwelijks effectief te noemen. Eiseressen concluderen dat het vragen van politiebescherming derhalve bij voorbaat zinloos zo niet gevaarlijk is.
18. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door eiseressen gevreesde discriminatoire bejegening door de familie van C., derden en autoriteiten, indien zij al op de hoogte zouden geraken van hun seksuele geaardheid, niet tot de conclusie leidt dat zij als vluchteling moeten worden aangemerkt. Eiseressen hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Albanië zodanige problemen vanwege hun seksuele geaardheid en relatie zullen ondervinden dat dit een dusdanige beperking van de bestaansmogelijkheden zal opleveren dat het voor hen onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiseressen genoemde rapporten blijkt dat homoseksuelen in Albanië nog steeds gestigmatiseerd worden. Dit betekent echter niet dat er sprake is van systematische en zeer ingrijpende bejegeningen van discriminatoire aard die een ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden opleveren voor eiseressen. Voorts is niet gebleken dat LHBT-ers in het algemeen in de negatieve aandacht van de Albanese autoriteiten staan.
19. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat eiseressen bij voorkomende problemen in Albanië vanwege hun seksuele geaardheid de bescherming kunnen inroepen van de (hogere) autoriteiten dan wel geëigende instanties.
Ten aanzien van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen overweegt de rechtbank dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), onder andere de uitspraak van 24 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3873), volgt dat ter beantwoording van deze vraag eerst door verweerder moet worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij dient hij informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, te betrekken. Indien verweerder die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien hij dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
20. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat bij voorkomende problemen door LHBT-ers in zijn algemeenheid de bescherming van de Albanese autoriteiten dan wel geëigende instanties (waaronder CPD) kan worden gevraagd. Verweerder heeft dit naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderzocht. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op het feit dat Albanië vermeld staat op de lijst van veilige landen van herkomst en daarnaast verwezen naar verschillende rapporten, waaronder voornoemde rapporten van UK Home Office van 13 oktober 2014 en ECRI van 9 juni 2015, als ook naar het rapport van ILGA-Europe 2014 (Violence against lesbian, gay, bisexual, transgender and intersex people in the OSCE region). Uit deze rapporten blijkt onder meer dat homoseksualiteit in Albanië niet strafbaar is, dat er antidiscriminatiewetten door de overheid zijn aangenomen en dat er grote stappen worden gemaakt in Albanië naar een betere positie voor LHBT-ers, met name met betrekking tot de mogelijkheden om bescherming te zoeken bij de overheid. Hoewel blijkt dat er sprake is van een zekere mate van corruptie binnen politie en justitie, blijkt ook dat indien door LHBT-ers aangifte wordt gedaan, dit in zijn algemeenheid niet zinloos is en dat adequaat door de betreffende instanties wordt gehandeld. Voorts bestaan er organisaties die zich speciaal inzetten voor de homoseksuele gemeenschap.
Uit de door eiseressen genoemde rapporten is niet aannemelijk geworden dat het onmogelijk is om bescherming te krijgen van de Albanese (hogere) autoriteiten dan wel geëigende instanties. Hoewel uit het UK Home Office Report van 13 oktober 2014 kan worden afgeleid dat er gevallen bekend zijn waar effectieve bescherming niet werd geboden, bestaan er mogelijkheden om in een dergelijk geval beklag te doen of in beroep te gaan.
Ook de stelling dat de instantie CPD, die voor het opkomen van de belangen van onder meer LHBT-ers in het leven is geroepen, nauwelijks effectief is, slaagt niet. Dat uit de rapporten blijkt dat de CPD in bepaalde gevallen onvoldoende effectief heeft opgetreden, maakt niet dat in zijn algemeenheid geen bescherming bij deze instantie kan worden gevraagd. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 29 mei 2012
(ECLI:NL:RVS:2012:BW7273), volgt bovendien dat de omstandigheid, dat de mate van effectiviteit van de bescherming niet op voorhand vaststaat, niet reeds met zich brengt dat in feite geen bescherming kan worden verkregen.
21. Voorts heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseressen niet aannemelijk hebben gemaakt dat het vragen van bescherming in hun geval gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Zoals hiervoor overwogen is niet in geschil dat C. voor haar vertrek uit Albanië geen problemen van derden of autoriteiten heeft ondervonden vanwege haar seksuele geaardheid en derhalve geen bescherming heeft gevraagd. Uit de verklaringen van D. is niet gebleken dat zij in Albanië, behoudens één incident met een politieagent, problemen met de autoriteiten heeft ondervonden vanwege haar seksuele geaardheid. De stelling dat uit dit incident blijkt dat het gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos is om de bescherming van de autoriteiten in te roepen, slaagt niet. Dit incident heeft immers lang geleden, 7 of 8 jaar geleden, plaatsgevonden en uit voornoemde rapporten is bovendien gebleken dat de laatste jaren de situatie ten aanzien van de bescherming van LHBT-ers sterk is verbeterd. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat D. toentertijd niet de bescherming van de hogere autoriteiten heeft kunnen inroepen. Ook overigens heeft D. niet gesteld dat zij in het verleden in Albanië voor problemen vanwege haar seksuele geaardheid de bescherming van de autoriteiten of belangenorganisaties heeft gevraagd. De stelling van D., dat zij zich in 2015 tevergeefs tot de voorzitster van de vereniging voor LHBT-ers in Albanië voor bescherming heeft gewend, is niet onderbouwd. Gelet op het voorgaande en hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 20 slaagt de stelling, dat het gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos zou zijn om de bescherming van de autoriteiten in te roepen, niet.
22. Het beroep van eiseressen op de in de beroepschriften genoemde uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 26 maart 2015 (AWB 15/5201, AWB 15/5199, AWB 15/5203, AWB 15/5210) en zittingsplaats Middelburg van 5 november 2015 (AWB 14/27464) gaat reeds niet op, nu geen sprake is van geheel vergelijkbare zaken.
Huiselijk geweld/eerwraak
23. Eiseressen hebben gesteld dat zij geen afdoende bescherming van de autoriteiten of organisaties in Albanië kunnen krijgen voor de problemen in verband met het huiselijk geweld/eerwraak van de zijde van C.’s vader en familie.
24. Ook ten aanzien van deze problemen heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in Albanië in zijn algemeenheid hiervoor bescherming kan worden gevraagd bij de autoriteiten dan wel geëigende instanties. Verweerder heeft zich hierbij ook gebaseerd op het feit dat Albanië vermeld staat op de lijst van veilige landen van herkomst en de in overweging 20 genoemde rapporten. Eiseressen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de (hogere) autoriteiten of organisaties geen bescherming kunnen of willen bieden bij dergelijke problemen. Uit het Country Report van US State Department over 2014 volgt weliswaar dat huiselijk geweld een serieus probleem blijft, maar dat de politie daartegen wel optreedt en dat de daders worden vervolgd en bestraft. Ook is er speciale opvang voor vrouwen die vrezen voor geweld. C. heeft met de verwijzing naar het rapport van Freedom House van mei 2012 (Freedom in the World 2012 –Albania) en de notitie van UNICEF van juli 2015 (Child Notice Albania) niet aannemelijk gemaakt dat de Albanese autoriteiten haar niet zouden kunnen of willen helpen bij deze problemen. Eiseressen hebben in het verleden voor deze problemen ook nooit de bescherming van de autoriteiten of een belangenorganisatie ingeroepen, zodat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat het vragen van bescherming bij dergelijke problemen gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos zou zijn.
25. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseressen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer te vrezen hebben voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico lopen op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM.
25. Verweerder heeft, gelet op het vorenoverwogene, naar het oordeel van de rechtbank Albanië op de lijst van veilige landen van herkomst kunnen plaatsen. Tevens heeft verweerder terecht geconcludeerd dat de presumptie van veilig land van herkomst is te handhaven, omdat eiseressen niet aannemelijk hebben gemaakt dat Albanië in hun specifieke geval niet kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. In dit geval is de conclusie van verweerder over de door eiseressen aangevoerde individuele omstandigheden gebaseerd op rapporten die enkel de algemene situatie van LHBT-ers en van personen bij huiselijk geweld/eerwraak in Albanië betreffen. Om die reden hanteert de rechtbank, gezien de uitspraken van de Afdeling van 13 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:890 en 891), bij de beoordeling van deze omstandigheden (afzonderlijk en in samenhang bezien) een volle toets.
Verweerder heeft derhalve de aanvragen van eiseressen kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, omdat Albanië een veilig land van herkomst is in de zin van de Procedurerichtlijn en komen zij niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 van de Vw 2000.
27. De beroepen zijn daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.A. Buijs, voorzitter, en mr. drs. S. van Lokven en
mr. R.A. de Wit, leden, in aanwezigheid van mr. B.J. van Vugt-Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.