ECLI:NL:RBDHA:2025:6233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
NL24.27161
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Gambiaanse eiser met homoseksuele geaardheid afgewezen door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 14 april 2025, wordt het beroep van een Gambiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 11 juni 2024 afgewezen, omdat de minister de asielgronden van de eiser ongeloofwaardig achtte. De rechtbank behandelt het beroep op 10 maart 2025, waarbij zowel de eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig zijn.

De eiser, die stelt homoseksueel te zijn, heeft zijn asielaanvraag gebaseerd op bedreigingen en geweld die hij in Gambia heeft ervaren vanwege zijn seksuele geaardheid. De minister heeft echter geconcludeerd dat de verklaringen van de eiser over zijn geboortedatum en zijn asielrelaas niet geloofwaardig zijn. De rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gehoor zorgvuldig is afgenomen en dat de minister de geloofwaardigheid van de eiser op een juiste manier heeft beoordeeld.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank concludeert dat de minister de problemen die de eiser vanwege zijn homoseksualiteit stelt, niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank wijst erop dat de minister de asielaanvraag op basis van de beschikbare informatie en de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser heeft afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en biedt de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27161

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Berger),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1.
De minister heeft met het bestreden besluit van 11 juni 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
5. Eiser heeft de Gambiaanse nationaliteit en stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2004. Hij heeft op 9 oktober 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is betrapt door mensen uit zijn dorp terwijl hij seks had met zijn vriend, [naam vriend]. Hij is bedreigd en geslagen door deze mensen omdat hij homoseksueel is. In 2015 of 2016 heeft eiser Gambia verlaten. Eiser is na zijn vlucht uit zijn land van herkomst telefonisch bedreigd door zijn oom vanwege zijn seksuele geaardheid. Hij is bang dat hij zal worden vermoord als hij terug gaat naar Gambia, omdat hij homoseksueel is.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Homoseksuele geaardheid;
3. Problemen in Gambia vanwege eisers homoseksuele geaardheid.
De minister stelt zich hierover op het standpunt dat eisers nationaliteit en herkomst geloofwaardig zijn. De door eiser gestelde geboortedatum van [geboortedatum] 2004 wordt niet geloofwaardig geacht. De geboortedatum zoals blijkt uit de registratie in Italië is leidend. Daarom houdt de minister de geboortedatum van [geboortedatum] 1998 aan. Verder heeft de minister geconcludeerd dat de relevante elementen twee en drie niet geloofwaardig zijn. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zeer algemeen en summier heeft verklaard over de ontdekking van zijn homoseksuele geaardheid. Ook over de relatie met [naam vriend] heeft eiser algemeen verklaard. Op dit punt kan volgens de minister meer van eiser worden verwacht nu zijn relatie met [naam vriend] zijn eerste homoseksuele relatie was en hij door de ontdekking van deze relatie zijn familie en zijn land van herkomst heeft moeten verlaten. Uit eisers verklaringen is onvoldoende gebleken hoe hij omging met zijn gedachten en gevoelens ten aanzien van de ontdekking dat hij zich aangetrokken voelt tot mannen/jongens. Daarnaast heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen over de reden van zijn asielaanvraag tegenstrijdig zijn. Verder heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de problemen in Gambia vanwege eisers homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig zijn omdat eiser tegenstrijdig en onaannemelijk heeft verklaard over zijn vluchtroute. Ook heeft de minister gesteld dat niet te volgen is dat eiser kon ontsnappen van het dorpsplein waar veel mensen aanwezig waren. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is.
Heeft het gehoor zorgvuldig plaatsgevonden?
7.1.
Eiser betoogt dat het gehoor onzorgvuldig is geweest. Hiertoe voert eiser aan dat de minister – mede gelet op het referentiekader van eiser – zijn vragen in het gehoor had moeten toespitsen én had moeten doorvragen. In het gehoor zijn op één vraag na geen vragen gesteld die zien op de ontdekking van de homoseksualiteit en de gevoelens die eiser daarbij had. Op de ene vraag die ziet op de ontdekking van de homoseksualiteit heeft eiser een antwoord gegeven waaruit volgt dat hij de vraag niet heeft begrepen. De minister heeft hierop niet doorgevraagd, maar werpt wel tegen dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in het ontdekken van de homoseksualiteit.
7.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat de minister in alle individuele asielzaken een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht, waarbij hij rekening moet houden met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. [1] Dat blijkt ook uit de Werkinstructie (WI) 2019/17. [2] Daarin staat dat de minister bij het gehoor en bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid rekening moet houden met het referentiekader van de vreemdeling, zoals het opleidingsniveau, leeftijdsfase, cultuur, en de afkomst.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser conform de WI 2019/17 [3] is gehoord en dat het gehoor zorgvuldig is afgenomen. Uit de WI 2019/17 volgt dat in iedere zaak een op de zaak toegespitst gehoor plaatsvindt. In iedere zaak moet een individuele afweging plaatsvinden van wat relevant is. Verder blijkt uit de WI 2019/17 dat niet alle thema’s tijdens een gehoor noodzakelijkerwijze aan de orde zullen komen. De rechtbank volgt het standpunt van de minister dat hij de door eiser tijdens het nader gehoor gestelde relatie met [naam vriend] als uitgangspunt heeft genomen bij het stellen vragen om bij eisers verhaal aan te sluiten en omdat die relatie volgens eiser het begin vormde van de ontdekking van zijn homoseksualiteit. Daar komt bij dat de minister tijdens het nader gehoor aan eiser heeft gevraagd wanneer eiser erachter kwam dat hij op jongens viel, hoe oud hij toen ongeveer was en hoe dat was voor eiser. [4] Daarna is aan eiser gevraagd of hij wist dat homoseksualiteit niet is toegestaan in zijn dorp, hoe eiser daarmee omging en hoe eiser zich voelde over dat hij iets stiekem deed wat verboden is. [5] Dat de minister deze vragen heeft gesteld in het kader van eisers gestelde relatie met [naam vriend], acht de rechtbank niet onlogisch, aangezien de minister moet voortborduren op dat wat eiser verklaart. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister eisers gestelde homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig mogen achten?
8. Eiser betoogt dat de minister zijn homoseksuele geaardheid ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht om de volgende redenen.
Relaties
8.1.
Eiser voert aan dat de minister niet heeft gemotiveerd waarom hij van een (destijds) tiener die zijn land heeft ontvlucht uitgebreide verklaringen over gevoelens en gedachten verwacht, nog daargelaten de vraag in hoeverre die uitgebreide gevoelens en gedachten aanwezig zijn bij een tiener. De minister had in het besluit moeten motiveren dat hij kennis heeft van het gedrag en de handelwijze van een minderjarige die opgroeit in Gambia bij het ontdekken van zijn homoseksualiteit en het aangaan van een eerste relatie. Eiser verwijst hierbij naar diverse uitspraken van de Afdeling, waarin is bevestigd dat daarmee rekening moet worden gehouden. [6] Verder voert eiser aan dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij oppervlakkig heeft verklaard over de relaties die hij in Europa is aangegaan, omdat hij in een onzekere situatie verkeert sinds het ontdekken van zijn homoseksualiteit en het hem daarom niet lukt om een duurzame relatie op te bouwen. De relatie die eiser in Nederland had, is om deze reden gestrand.
8.1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser oppervlakkig heeft verklaard over zijn relaties. De minister heeft hierbij niet ten onrechte betrokken dat eiser zijn gevoelens voor [naam vriend] in zeer algemene bewoordingen uitdrukt. Aan eiser is namelijk gevraagd wat hij zo leuk vond aan [naam vriend], waarop eiser reageerde met: “ik ben gek op hem in mijn hart.” [7] Verder is aan eiser gevraagd wat de leuke eigenschappen van [naam vriend] waren, waarop eiser heeft verklaard dat [naam vriend] eerlijk is, geen ruzie zoekt met iemand, heel aardig is, hij doet wat hij moet doen en een goed mens is. [8] De minister heeft ook niet ten onrechte gesteld dat op dit punt meer van eiser kan worden verwacht. Verder heeft de minister zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser summier heeft verklaard over een Nigeriaans vriendje dat eiser had in Italië. Op de vraag wat eiser leuk vond aan hem, heeft eiser geantwoord: “Ik vond zijn karakter leuk. Hij was eerlijk, hij werkte voor zijn geld, stal niet en deed geen slechte dingen tegen andere mensen.” [9] Hetzelfde geldt voor de Surinaamse man die eiser zag in Nederland. Eiser heeft verklaard dat hij hem leuk vindt omdat hij adviezen krijgt van hem en dat hij gevoel krijgt omdat hij denkt dat het goed zou gaan als zij samen zouden zijn en dat ze elkaar geen problemen zouden geven. [10] De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser hiermee te summier heeft verklaard over zijn relaties waardoor eiser geen inzicht heeft kunnen geven in zijn denkproces.
Kennis LHBTI-gemeenschap in Nederland
8.2.
Eiser betoogt dat de minister ten onrechte heeft tegengeworpen dat eiser onvoldoende kennis heeft van LHBTI+ organisaties in Nederland, dat hij gayclubs niet bij naam kan noemen en dat hij tegenstrijdig zou hebben verklaard over zijn schaamte om te verklaren. De minister heeft hierbij ten onrechte geen rekening gehouden met de situatie dat niet iedere LHBTI+’er er behoefte aan heeft om zich bij zulke organisaties aan te sluiten. Eiser voert aan dat hij zijn geaardheid ziet als iets dat tussen hem, zijn partner en God is. Verder voert eiser aan dat hij naar de ‘gay street in Amsterdam’ gaat en daarmee bedoelt hij de [locatie]. Het is niet vreemd dat hij de namen van de bars of clubs niet heeft kunnen onthouden, nu eiser analfabeet is. Daarnaast voert eiser aan dat aan hem niet kan worden tegengeworpen dat tijdens het aanmeldgehoor sprake is geweest van schaamte bij het noemen van het asielmotief en dat hij in het nader gehoor pas voor het eerst heeft verklaard dat hij homoseksueel is. De minister heeft hierbij ten onrechte geen rekening gehouden met de situatie dat het aanmeldgehoor is afgenomen op 9 oktober 2021 en het nader gehoor plaatsvond op 29 augustus 2022 en eiser in die tussentijd de Nederlandse samenleving heeft kunnen ontdekken en heeft gezien hoe er in Nederland op homoseksuelen wordt gereageerd.
8.2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de reden van zijn komst naar Nederland. Eiser heeft in het aanmeldgehoor namelijk verklaard dat hij naar Nederland is gekomen vanwege gezondheidsredenen en vervolgens heeft hij in het nader gehoor verklaard dat hij naar Nederland is gekomen vanwege zijn homoseksuele geaardheid. Het tijdsverloop tussen het aanmeldgehoor en het nader gehoor maakt eisers verklaringen niet anders. De rechtbank acht daarbij van belang dat eiser heeft verklaard dat hij juist naar Nederland is gekomen omdat homoseksuelen een goede positie hebben in de maatschappij. Toen eiser in Italië was, kwam hij erachter dat homoseksuelen in Nederland meer rechten hebben en niet worden gediscrimineerd. Zo heeft eiser ook verklaard dat hij via Youtube zag dat er in Nederland veel meer homo’s zijn dan in Italië. [11] Gelet hierop volgt de rechtbank eiser niet in de verklaring die hij heeft gegeven voor het niet noemen van zijn homoseksualiteit als asielmotief tijdens het aanmeldgehoor. Daarnaast merkt de minister terecht op dat eiser zelf eerder niet de “gay street Amsterdam” heeft benoemd en dat dit in de beroepsgronden voor het eerst is benoemd. Verder volgt de rechtbank de minister in zijn stelling dat kennis van LHBTI+ organisaties behoort tot de thema’s die worden betrokken bij het horen en de daaropvolgende beoordeling van de geloofwaardigheid. Echter, niet is vereist dat eiser contact moet hebben gehad met die organisaties. De minister heeft in eisers geval wel kunnen verwachten dat kennis van LHBTI+ organisaties in Nederland aanwezig is nu eiser zelf heeft verklaard dat hij heeft meegedaan aan een demonstratie voor LHBTI’ers, naar gayclubs gaat en eiser naar Nederland is gekomen vanwege de goede positie van homoseksuelen. [12]
8.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig is. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister de problemen vanwege eisers homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig mogen achten?
9. Eiser betoogt dat de minister de problemen vanwege eisers homoseksuele geaardheid ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Hiertoe voert eiser aan dat de door hem gebruikte zuidelijke vluchtroute logisch is, omdat dit de gebruikelijke route is die men gebruikt om naar Senegal te gaan. Hoewel hij dicht bij de noordelijke grens van Gambia woonde, is de route naar de noordelijke grens minder logisch, omdat dit bosrijk gebied is, waardoor de wegen minder goed begaanbaar zijn. Daar komt bij dat de zuidelijke route een drukke route is die veel Gambianen dagelijks afleggen, waardoor eiser minder zou opvallen. Verder voert eiser aan dat de minister ten onrechte onaannemelijk acht dat eiser heeft kunnen vluchten nadat de mensen die eiser hebben betrapt toen hij seks had met zijn vriend hem naar het plein hebben gebracht. Eiser geeft aan dat er ‘meer dan tien mensen’ waren en dat dit niet een dusdanig groot aantal is waardoor het onmogelijk was voor hem om weg te rennen.
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister de gestelde problemen van eiser vanwege zijn homoseksuele geaardheid niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De minister heeft hierbij onaannemelijk kunnen achten dat eiser heeft kunnen vluchten nadat hij is betrapt met zijn vriend. Eiser heeft namelijk alleen verklaard dat hij heeft kunnen ontsnappen door weg te rennen, zonder verder uit te leggen hoe hij daarmee aan meer dan tien mensen op een plein is ontsnapt. Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister terecht heeft gesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn vluchtroute. Eiser heeft in het aanmeldgehoor en het nader gehoor verschillend verklaard over zijn vluchtroute. In het aanmeldgehoor heeft eiser gesteld dat hij met de bus is vertrokken toen hij iemand zag die van plan was om weg te gaan. Omdat eiser ziek was, wilde hij met hem mee. Hij heeft toen zijn moeder gevraagd om financiële steun en is met die persoon meegegaan. [13] In het nader gehoor heeft eiser verklaard dat hij werd meegenomen naar een plein toen werd ontdekt dat hij seks had met zijn vriend en dat hij toen is weggerend en de bossen is ingegaan. Hij stelt dat hij vlak bij de grens tussen Senegal en Gambia woonde, en dus binnen vijf minuten in Senegal was in de provincie [naam provincie]. [14] Op de zitting heeft eiser verklaard dat hij via het zuiden van Gambia naar de provincie [naam provincie] is gevlucht. Eiser heeft verder verklaard dat hij [naam provincie] beschouwt als een gebied waar wordt gestreden om onafhankelijkheid en ziet het als een apart land en gesteld dat hij al het gebied dat om Gambia ligt, beschouwt als [naam provincie]. Eiser heeft verder verklaard dat hij vlakbij de grens woonde en hij dus al binnen vijf minuten in Senegal was. De minister stelt zich hierover terecht op het standpunt dat, ervan uitgaande dat eiser vanuit zijn dorp [naam dorp] naar de provincie [naam provincie] zou zijn afgereisd, dus in zuidelijke richting, het onaannemelijk is dat eiser binnen vijf minuten bij de grens zou zijn. Ook als eiser de vijf minuten in figuurlijke zin heeft bedoeld en heeft willen aangegeven dat hij al na korte tijd in Senegal was, verklaart dat niet de tegenstrijdigheden in zijn verklaringen. Eisers betoog slaagt daarom niet.
Heeft de minister de door eiser gestelde geboortedatum ongeloofwaardig mogen achten?
10. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte is uitgegaan van de leeftijd zoals geregistreerd in Italië. Hiertoe voert eiser aan dat hij in Italië driemaal geregistreerd is, éénmaal met geboortedatum [geboortedatum] 2004 en tweemaal met geboortedatum [geboortedatum] 1998. De minister heeft in de besluitvorming niet duidelijk gemaakt om welke reden is gekozen voor de geboortedatum [geboortedatum] 1998, terwijl eiser in Italië óók met de datum [geboortedatum] 2004 geregistreerd staat. Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022 [15] , waarin is overwogen dat uit WI 2018/19 Leeftijdsbepaling en de nadere toelichting van de minister daarop volgt dat de minister, in het geval de AVIM of IND concluderen dat twijfel bestaat over de leeftijd of de conclusies van de schouwen niet gelijkluidend zijn en uit navraag bij de andere lidstaten blijkt dat een vreemdeling zowel met meerder- als minderjarige leeftijden staat geregistreerd, navraag doet bij die lidstaten welke registratie zij als leidend beschouwen. De minister heeft in deze zaak geen navraag gedaan. Ook is niet duidelijk of Italië eiser als meer- of minderjarig beschouwt, omdat er geen reactie is gekomen op het claimverzoek en de claim vervolgens is ingetrokken. Daarnaast voert eiser aan dat de leeftijdsschouw geen doorslaggevende duidelijkheid kan geven over zijn leeftijd. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 21 februari 2021 [16] , zittingsplaats Amsterdam van 10 maart 2023 [17] en zittingsplaats Roermond van 25 juni 2024 [18] . In die uitspraken trekken de rechtbanken ook regelmatig in twijfel in hoeverre de door de AVIM/KMar/IND genoteerde aspecten van het uiterlijk, het gedrag en de verklaringen van de vreemdeling daadwerkelijk kunnen leiden tot de conclusie van twijfel of meerderjarigheid.
10.1.
Op 9 oktober 2024 heeft de Afdeling overwogen dat bij de vaststelling van de meerderjarigheid van een vreemdeling, de minister niet langer het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan toepassen. [19] Wel kan de leeftijdsregistratie in een andere lidstaat meewegen in de beoordeling van de leeftijd van de vreemdeling. Als de minister een leeftijdsregistratie uit een andere lidstaat aantreft, waaruit volgt dat de vreemdeling meerderjarig is, dan mag hij die bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling betrekken en daaraan gewicht toekennen. De minister moet dan steeds zorgvuldig onderzoeken en deugdelijk motiveren welk gewicht hij aan een bepaalde registratie toekent en waarom.
10.2.
De minister stelt dat eiser geschouwd is door zowel een medewerker van de IND als medewerkers van de AVIM en bij beide schouwen is geconcludeerd dat er twijfel bestaat over de door eiser opgegeven leeftijd. Naar aanleiding daarvan, en artikel 34 van de Dublinverordening, heeft de minister de Italiaanse autoriteiten om inlichtingen gevraagd. Op 24 februari 2025 heeft de minister een brief in het dossier geüpload waarin staat dat hij het resultaat heeft ontvangen van het nader onderzoek dat is verricht naar de leeftijdsregistratie van eiser in Italië. Uit informatie van de Italiaanse autoriteiten blijkt dat eiser in Italië alleen is geregistreerd met de geboortedatum van [geboortedatum] 1998. Eiser heeft geen plausibele uitleg gegeven voor zijn afwijkende verklaringen. De enkele verklaring dat eiser heeft verteld dat hij 13 jaar oud is en de Italiaanse autoriteiten hem hebben geregistreerd als 18 jaar [20] , is onvoldoende om te concluderen dat de afwijking in geregistreerde geboortedata niet langer afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Deze verklaringen van eiser maken immers niet inzichtelijk waarom de Italiaanse autoriteiten een geboortedatum van [geboortedatum] 1998 hebben genoteerd. Daarnaast is het voor de minister niet mogelijk eventuele bewijsmiddelen bij de beoordeling te betrekken, nu eiser geen identificerende documenten heeft overgelegd om zijn gestelde leeftijd te onderbouwen, zoals documenten uit Gambia.
10.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister deugdelijk gemotiveerd waarom hij [geboortedatum] 1998 aanhoudt als geboortedatum van eiser en daarmee de meerderjarigheid van eiser. De minister heeft aan zijn opdracht om nader onderzoek te doen voldaan. Uit dit onderzoek blijkt dat eiser bij de Italiaanse autoriteiten heeft opgegeven dat zijn geboortedatum [geboortedatum] 1998 is. De minister heeft op de zitting verklaard dat in het bijgevoegde document van de minister tweemaal [geboortedatum] 1998 en eenmaal [geboortedatum] 2004 staat weergegeven, omdat [geboortedatum] 2004 de geboortedatum is die eiser in Nederland heeft opgegeven en die aanvankelijk in Nederland is geregistreerd. Dat is naderhand aangepast toen bleek dat de conclusie van de schouwen werd bevestigd door de in Italië geregistreerde geboortedatum van [geboortedatum] 1998. De minister heeft dus kunnen uitgaan van eisers meerderjarigheid nu eiser ook zo geregistreerd staat in Italië. De minister heeft daarom geen aanleiding hoeven zien om te twijfelen aan de leeftijdsregistratie in Italië. Verder stelt de minister niet ten onrechte dat eiser op 5 januari 2022 heeft aangegeven op korte termijn zijn geboorteakte te zullen bemachtigen, maar dat deze tot op heden niet is overgelegd. Eiser heeft verder ook geen verklaring gegeven waarom hij deze nog niet heeft overgelegd. Nu eiser niet heeft getracht alsnog documenten te verzamelen om zijn gestelde leeftijd te onderbouwen, heeft hij zich onvoldoende ingespannen om de door hem gestelde leeftijd alsnog aannemelijk te maken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Göbel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ABRvS 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1622.
2.WI 2019/17 Horen en beslissen in zaken waarin lhbti-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd.
3.WI 2019/17, p. 2.
4.Nader gehoor, p. 9.
5.Nader gehoor, p. 10.
6.Uitspraken van 24 november 2021,
7.Nader gehoor, p. 12.
8.Nader gehoor, p. 12.
9.Nader gehoor, p. 22.
10.Nader gehoor, p. 20.
11.Nader gehoor, p. 19.
12.Nader gehoor, p. 19.
13.Aanmeldgehoor, p. 9.
14.Nader gehoor, p. 8.
20.Aanmeldgehoor, p. 10.