ECLI:NL:RBDHA:2025:5663

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
NL22.24278
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in asielzaak na intrekking besluit door minister

Op 3 april 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N.C. Blomjous, een verzoek om proceskostenvergoeding indiende tegen de minister van Asiel en Migratie. De zaak betreft de intrekking van een besluit van 21 november 2022, waarin de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. De minister trok dit besluit in op 10 januari 2023, maar verzoeker had zijn beroep tegen het oorspronkelijke besluit al ingetrokken. De voorzieningenrechter heeft de minister de gelegenheid geboden om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, waarop de minister op 24 januari 2023 heeft gereageerd.

In de beoordeling van het verzoek om proceskostenvergoeding heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de minister niet tegemoet is gekomen aan verzoeker. De minister stelde dat de intrekking van het besluit was ingegeven door het verstrijken van de overdrachtstermijn aan Duitsland, en dat er geen reden was voor een proceskostenvergoeding. De voorzieningenrechter volgde dit standpunt en oordeelde dat het in behandeling nemen van de asielaanvraag geen tegemoetkoming is in de zin van de wet, omdat dit een veranderde omstandigheid betreft die zich ten tijde van het besluit niet voordeed. De voorzieningenrechter wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, en deze uitspraak is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24278

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 april 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], v-nummer: [nummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Inleiding

1. Op 10 januari 2023 heeft de minister het besluit van 21 november 2022, waarin de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling is genomen, omdat Duitsland daarvoor verantwoordelijk zou zijn, ingetrokken.
1.1.
Verzoeker heeft zijn beroep tegen het besluit van 21 november 2022 op 10 januari 2023 ingetrokken. Hij heeft ook het verzoek om een voorlopige voorziening tegen dat besluit ingetrokken met daarbij het verzoek de minister te veroordelen tot vergoeding in de proceskosten.
1.2.
De rechtbank heeft de minister de gelegenheid geboden om te reageren op dat verzoek. De minister heeft op 24 januari 2023 gereageerd.
1.3.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting [1] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een verzoek wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is de minister aan verzoeker tegemoetgekomen?
4. De voorzieningenrechter moet dus beoordelen of de minister geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen.
4.1.
De minister stelt dat de intrekking van het besluit van 21 november 2022 heeft plaatsgevonden, omdat verzoeker niet binnen de uiterste overdrachtstermijn is overgedragen aan Duitsland. De minister ziet echter geen reden om over te gaan tot een proceskostenvergoeding omdat de minister alleen tot opname in de nationale procedure is overgegaan, omdat de overdracht van verzoeker geen doorgang meer kon vinden in verband met overschrijding van de uiterste overdrachtstermijn. De minister verwijst hierbij naar een aantal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. [3]
4.2.
De voorzieningenrechter volgt, onder verwijzing naar de door de minister aangehaalde uitspraken van de Afdeling, de minister in haar standpunt dat verzoekers proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. Volgens deze vaste rechtspraak is geen sprake van tegemoetkomen als de minister een asielaanvraag in behandeling neemt vanwege het verstrijken van de overdrachtstermijn, omdat dit een veranderde omstandigheid is die zich ten tijde van het besluit niet voordeed. Het alsnog in behandeling nemen van de aanvraag is daarom geen tegemoetkoming aan het verzoek zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Daaraan doet niet af dat de minister bij de intrekking van het besluit aan verzoeker heeft aangeboden de proceskosten van het beroep aan hem te vergoeden. Dat aanbod heeft volgens de minister ten onrechte plaatsgevonden en betekent niet dat vaststaat dat de minister met de intrekking van het besluit van 21 november 2022 aan het verzoek is tegemoetgekomen. Daarom bestaat geen aanleiding om de minister te veroordelen tot vergoeding van verzoekers proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dit volgt uit artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.ABRvS 8 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1084, ABRvS 29 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1394, ABRvS 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1855, ABRvS 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:182 en ABRvS 3 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:658.