ECLI:NL:RBDHA:2025:500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
NL24.50738 en AWB 24/21125
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregel en ongegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit van het COa

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, op 10 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische eiser en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de minister van Asiel en Migratie. De eiser was geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen op basis van een besluit van 3 december 2024, omdat hij zich schuldig had gemaakt aan meerdere incidenten, waaronder fysiek geweld en het niet naleven van de meldplicht. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit plaatsingsbesluit en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 3 januari 2025 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de minister en het COa zich lieten vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het COa zich op het standpunt stelde dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk was, omdat de HTL-maatregel niet ten uitvoer was gelegd. Eiser had zich wel gemeld, maar was daarna vertrokken. De rechtbank oordeelde dat er procesbelang aanwezig was, omdat de gemachtigde van eiser had aangegeven dat zij nog contact met hem had en dat hij het beroep wilde doorzetten. De rechtbank heeft het plaatsingsbesluit getoetst en geoordeeld dat het COa terecht had besloten tot plaatsing in de HTL, gezien de incidenten die eiser had veroorzaakt.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen vrijheidsbeperkende maatregel was opgelegd, omdat eiser had afgezien van opvang voordat een dergelijke maatregel was vastgesteld. Hierdoor verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank heeft het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep tegen de ongegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/21125 en NL24.50738

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer:],
(gemachtigde: mr. M. Pater),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

Bij besluit van 3 december 2024 (het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit en tegen het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel beroep ingesteld. [1] Eiser heeft hierbij verzocht om schadevergoeding.
Eiser heeft op 23 december 2024 gronden ingediend. Het COa heeft op 31 december 2024 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 3 januari 2025 gelijktijdig op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. De minister en het COa hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Het plaatsingsbesluit

1. In het plaatsingsbesluit heeft het COa besloten om eiser met ingang van 3 december 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Het COa heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die te kwalificeren zijn als gedragingen met een zeer grote impact.
1.1.
Eiser verblijft sinds 30 september 2023 in de opvang van het COa en is sindsdien meerdere malen negatief in beeld geweest. Zo heeft eiser zich schuldig gemaakt aan incidenten, waaronder meer dan tien keer fysiek geweld. Daarnaast heeft hij herhaaldelijk verzuimd te voldoen aan de meldplicht en heeft hij meerdere malen de huisregels overtreden. Het COa heeft, in het licht van deze gebeurtenissen, verschillende acties ondernomen om tot een positieve gedragsverandering bij eiser te komen. Zo heeft eiser zes schriftelijke waarschuwingen ontvangen, twee leermaatregelen ondergaan en zijn meerdere correctiegesprekken met hem gevoerd. Daarnaast zijn er verschillende ROV-maatregelen opgelegd, evenals een eerdere HTL-maatregel.
1.2.
Ten aanzien van de gedragingen met een zeer grote impact vermeldt het COa dat in de periode tussen 26 november 2024 en 29 november 2024 een reeks ernstige incidenten heeft plaatsgevonden op de opvanglocatie in Groningen aan de Europaweg. Deze incidenten omvatten bedreigingen en vermoedelijke diefstal van persoonlijke eigendommen van een AMV, aldus de weergave van het COa.

Oordeel rechtbank over het plaatsingsbesluit

Procesbelang
2. Het COa stelt zich primair op het standpunt dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van procesbelang. Aan eiser is een HTL-maatregel opgelegd, maar deze maatregel is niet ten uitvoer gelegd. Eiser heeft zich gemeld bij de HTL, maar na het gesprek heeft eiser afgezien van opvang en is hij vertrokken met onbekende bestemming. Sindsdien is eiser buiten beeld bij het COa. Het COa komt tot de conclusie dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit en het door hem ingestelde rechtsmiddel daartegen.
De rechtbank is van oordeel dat er procesbelang aanwezig is. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank bericht dat zij nog steeds contact onderhoudt met eiser en dat eiser het beroep wil doorzetten. Verder is de rechtbank van oordeel dat eiser ook onder de door het COa geschetste omstandigheden belang houdt bij een beoordeling van het plaatsingsbesluit. Het COa houdt immers in haar besluitvorming en belangenafweging vaak rekening met eerdere opgelegde maatregelen bij het opleggen van een HTL-maatregel, zodat al om die reden belang bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van dit besluit, ook al heeft eiser in dit geval afgezien van opvang. De rechtbank zal derhalve het plaatsingsbesluit aan de hand van wat eiser heeft aangevoerd, toetsen.
Lichter middel en het GZA akkoord
3. Eiser voert aan dat het COa onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er in het onderhavige geval niet is gekozen voor een lichtere maatregel. Volgens eiser is de standaardoverweging: "De door u in dit gesprek gegeven zienswijze naar aanleiding van het voornemen om u een maatregel op te leggen, geeft het COa geen aanleiding tot een ander standpunt", ontoereikend. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 mei 2024. [2]
3.1.
Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat het GZA-akkoord ontbreekt in het dossier en dat het zonder de GZA-stukken voor ondergetekende onmogelijk is om te beoordelen of het medisch advies alle relevante persoonlijke omstandigheden van eiser in overweging heeft genomen. Bovendien had het COa nader onderzoek moeten verrichten. Eiser verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 27 december 2013. [3]
4. Deze gronden slagen niet. De rechtbank stelt eerst vast dat eiser de incidenten, zoals uiteengezet onder r.o. 1.2., niet heeft bestreden. Evenmin wordt de kwalificatie van het incident bestreden. Deze staan derhalve daardoor in rechte vast: De kwalificatie van de incidenten als zijnde van zeer grote impact is derhalve rechtmatig.
4.1.
Voort is de rechtbank van oordeel dat het COa juist en conform hun Maatregelenbeleid het besluit tot plaatsing in de HTL heeft genomen. Uit het Maatregelenbeleid van het COa volgt dat het algemene uitgangspunt is dat na één incident met een zeer grote impact, dan wel na eerdere incidenten met een grote of zeer grote impact, een HTL-maatregel kan worden opgelegd, tenzij er contra-indicaties aanwezig zijn, die limitatief zijn opgenomen in het Maatregelenbeleid. [4] Vast staat dat er sprake is van een incident dan wel incidenten met een zeer grote impact. De rechtbank is niet gebleken van een van de in het beleid genoemde contra-indicaties en stelt vast dat er wel degelijk een GZA-akkoord in het dossier is opgenomen. Eisers betoog dat er geen sprake is van een GZA-akkoord is derhalve feitelijk onjuist en slaagt niet. Daarmee is, nu eiser bovendien niet heeft onderbouwd waarom nader onderzoek in dit verband nodig zou zijn, voldoende rekening gehouden met de medische gesteldheid van eiser. Verder heeft eiser ook geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die aanleiding zouden geven om af te wijken van het beleid van het COa. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het COa terecht geen aanleiding hoeven zien om een lichtere maatregel op te leggen en heeft het COa mogen overgaan tot plaatsing van eiser in de HTL.
Dubbele bestraffing
5. Eiser betoogt dat hij tweemaal wordt gestraft, doordat er zowel via het strafrecht een onderzoek loopt als een maatregel is opgelegd via het bestuursrecht. Eiser meent verder dat de strafrechtelijke procedure eerst dient te worden afgewacht, alvorens overgegaan kan worden tot het plaatsingsbesluit en de oplegging van de HTL-maatregel, aangezien ten tijde van het besluit en de maatregel niet vaststaat dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en bedreiging, zoals door het COa wordt gesteld.
5.1.
Ook dit betoog slaagt niet. De rechtbank overweegt dat de HTL-maatregel geen bestraffende maatregel is, hoewel dit wel zo door eiser kan worden ervaren. Een HTL-plaatsing betreft een bestuursrechtelijke ordemaatregel, mede ter waarborging van de leefbaarheid en veiligheid(beleving) op de opvanglocatie. De minister heeft hierin, los van het strafrechtelijke traject, een zelfstandige taak en wettelijke bevoegdheden en plaatsing in de HTL kan niet als een ‘criminal charge’ worden aangemerkt. De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juli 2020. [5] De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak anders te oordelen.
Onbevoegd geweld en schending van artikel 8 EVRM.
6. Eiser stelt zich verder op het niet onderbouwde standpunt – de verwijzing naar een artikel is in dit kader onvoldoende - dat er binnen de HTL onbevoegd geweld wordt toegepast en dat daarom de HTL-plaatsing onrechtmatig is. Daarnaast stelt eiser dat zijn recht op privéleven in de zin van artikel 8 EVRM wordt geschonden gezien de verregaande mate van inbreuk op zijn vrijheid en privacy, waaronder het voortdurende cameratoezicht, een streng dagprogramma, ernstige mate van beperking van de fysieke vrijheid, verplichte gesprekken, het niet (onbeperkt) mogen ontvangen van bezoek en een meldplicht van twee keer per dag.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat in het geval van eiser gesteld noch gebleken is dat er bij zijn binnenkomst dwangmiddelen zijn toegepast door COa-medewerkers of boa’s. De rechtbank ziet zich derhalve niet genoodzaakt een oordeel te vellen over de mogelijke toepassing van dwangmiddelen door boa’s bij binnenkomst in de HTL en ziet hierin ook geen reden om de plaatsing in de HTL in het geval van eiser onrechtmatig te achten.
6.2.
Voorts overweegt de rechtbank dat zij reeds eerder geoordeeld heeft [6] dat op basis van het Inspectierapport van 12 oktober 2022 en de beleidsreactie hierop van 13 oktober 2022, [7] niet kan worden geconcludeerd dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL zodanig is dat de opvang die wordt geboden in strijd is met artikel 3 of artikel 8 van het EVRM. Op 16 februari 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats in haar uitspraak daaraan toegevoegd geen aanleiding te zien om hier, in het licht van het Inspectierapport van 27 maart 2023 en de hierop volgende beleidsreactie van 5 april 2023, [8] anders over te oordelen. Alhoewel het mogelijk is dat plaatsing in specifieke gevallen onrechtmatig kan zijn, is dat in het onderhavige geval en bij gebrek aan onderbouwing zeker niet het geval. De rechtbank weegt daarbij ook nadrukkelijk de jurisprudentie [9] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mee. In de verwijzing naar een andersluidende uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, [10] ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.

Oordeel rechtbank over de vrijheidsbeperkende maatregel

7. De rechtbank stelt vast dat er geen vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw, is opgelegd. Bij brief van 30 december 2024 heeft de minister toegelicht dat eiser op 1 december 2024 op de HTL is gearriveerd, waar hem het besluit tot plaatsing in de HTL is uitgereikt. Vervolgens heeft eiser onmiddellijk afgezien van zijn recht op opvang, voordat hem een maatregel op grond van artikel 56 van de Vw werd opgelegd. Nu geen vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd, betekent dit dat er geen besluit is genomen in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waartegen op grond van artikel 8:1 van de Awb beroep kan worden ingesteld. De rechtbank is om die reden onbevoegd om kennis te nemen van dit beroep van eiser. De rechtbank komt daarom ook niet toe aan een beoordeling van de beroepsgronden die eiser in dit verband heeft aangevoerd.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. Ook wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, op 10 januari 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Het beroep tegen het plaatsingsbesluit staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 24/21125. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.50738.
2.Rb Den Haag, zittingsplaats Groningen, 16 mei 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:7426.
3.Rb Den Haag, 27 december 2013, ECLI:NL:RBDHA:2023:20662.
4.Zie pagina 14 e.v. van het Maatregelenbeleid.
5.Rb Den Haag, 10 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252, r.o. 9.2.
6.Rb Den Haag, 3 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1079.
7.De brief van de staatssecretaris betreffende de beleidsreactie op het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL van 13 oktober 2022.
8.De brief van de staatssecretaris betreffende de beleidsreactie op het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de HTL van 5 april 2023.
9.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 11 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3564,
10.Rechtbank Den Haag, 19 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5603.