ECLI:NL:RBDHA:2023:1079

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
NL22.22480 en AWB 22/6654
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsing in Handhaving- en Toezichtlocatie en vrijheidsbeperkende maatregel

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen zijn plaatsing in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen en de vrijheidsbeperkende maatregel die hem is opgelegd. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, heeft op 3 februari 2023 uitspraak gedaan. Eiser, van Somalische nationaliteit, heeft asiel aangevraagd in Nederland en is op 4 januari 2022 in Nederland aangekomen. Na een incident op 26 juli 2022 in het AZC te Leeuwarden is hij op 2 oktober 2022 opnieuw in de HTL geplaatst. De rechtbank oordeelt dat eiser terecht in de HTL is geplaatst, omdat hij zich eerder schuldig heeft gemaakt aan ernstige gedragingen die de openbare orde in gevaar hebben gebracht. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van vrijheidsontneming in de zin van artikel 5 van het EVRM, omdat eiser de mogelijkheid had om de HTL vrijwillig te verlaten. Eiser heeft echter wel feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid beperkt geweest van 2 tot en met 9 oktober 2022, wat leidt tot een schadevergoeding van € 400,00. De rechtbank wijst het beroep voor het overige ongegrond af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/6654 en NL22.22480

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 februari 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

hierna tezamen: verweerders,
(gemachtigde: mr. J.V. de Kort).

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2022 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser per 2 oktober 2022 op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 10 oktober 2022 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid van beweging opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is geregistreerd onder zaaknummer AWB 22/6654. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is geregistreerd onder zaaknummer NL22.22480.
Namens eiser zijn op 14 november 2022 gronden ingediend.
De behandeling van de beroepen, die gepland stond op 18 november 2022, heeft geen doorgang gevonden omdat deze beroepen zijn verwezen voor een behandeling bij de meervoudige kamer van de rechtbank.
Op 6 december 2022 is de vrijheidsbeperkende maatregel opgeheven, omdat eiser de HTL is uitgestroomd.
Namens eiser zijn op 7 december 2022 de uitgewerkte gronden van beroep ingediend. Deze gronden zien op beide beroepen.
Op 7 december 2022 heeft de gemachtigde van verweerders een verweerschrift ingediend.
Namens eiser is op 12 december 2022 een reactie op het verweerschrift, tevens pleitnota, ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 12 december 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een tolk verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Ter zitting was tevens aanwezig K. van der Veen, locatiemanager van de HTL. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
1.1.
Eiser is afkomstig uit Somalië en heeft op 4 januari 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
1.2.
Eiser is naar aanleiding van een incident op 26 juli 2022 in het AZC te Leeuwarden geplaatst op de HTL te Hoogeveen. Op 29 juli 2022 heeft eiser de HTL vrijwillig verlaten en is met onbekende bestemming vertrokken.
1.3.
Verweerder 2 heeft de asielaanvraag bij besluit van 31 augustus 2022 buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, omdat uit informatie van het COa was gebleken dat eiser op 30 juli 2022 met onbekende bestemming was vertrokken en de beslissing op zijn aanvraag niet had afgewacht. Eiser is een vertrektermijn onthouden en hij diende Nederland onmiddellijk te verlaten. Tegen dit besluit heeft eiser op 7 september 2022 beroep ingesteld. Dit beroep is op 26 september 2022 door de toenmalige gemachtigde van eiser in de asielzaak ingetrokken.
1.4.
Op 2 oktober 2022 heeft eiser zich opnieuw voor opvang gemeld bij het aanmeldcentrum Ter Apel. Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder 1 besloten om eiser met ingang van 2 oktober 2022 opnieuw in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Verweerder 1 stelt zich op het standpunt dat eiser zich op 26 juli 2022 schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een (zeer) grote impact hebben doen ontstaan. Eiser is in de nacht van 25 juli 2022 op 26 juli 2022 aangesproken door beveiligingsmedewerkers op het overtreden van de huisregels. Hierop heeft eiser gereageerd met fysieke agressie richting de twee beveiligingsmedewerkers, door een beveiligingsmedewerker bij zijn kraag te grijpen. Eiser is vervolgens naar buiten verplaatst, waarna eiser om zich heen heeft geslagen, de beveiligingsmedewerker heeft gebeten en geschopt en de beveiligingsmedewerker een kopstoot heeft gegeven. Vervolgens is de politie ingeschakeld. Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen heeft verweerder 1 geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens verweerder 1 wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit opnieuw een plaatsing in de HTL rechtvaardigt, nu eiser eerder een zeer korte tijd op de HTL aanwezig is geweest en er geen duidelijke gedragsverandering is geconstateerd.
1.5.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 10 oktober 2022 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 ziet in de door eiser aangevoerde bijzondere omstandigheden geen redenen om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Standpunten van partijen
2. De gronden van beroep komen er – samengevat weergegeven – op neer dat eiser allereerst meent dat geen sprake is van onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak, omdat onder meer ‘van bovenaf’ zou zijn vastgesteld dat alle HTL-zaken aan deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, dienen te worden toegedeeld, terwijl deze zittingsplaats eerder in een ‘principiële uitspraak’ heeft geoordeeld dat plaatsing in de HTL geen vrijheidsontneming inhield. Eiser stelt zich daarentegen op het standpunt, onder verwijzing naar verschillende bronnen [1] , dat plaatsing in de HTL onrechtmatige vrijheidsontneming betreft in strijd met artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dan wel artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Eiser stelt dat plaatsing in de HTL in strijd is met het verbod om gevrijwaard te blijven van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen als bedoeld in artikel 3 van het EVRM alsook dat plaatsing in de HTL in strijd is met het recht op eerbiediging van het privéleven als bedoeld in artikel 8 van dit verdrag. Eiser heeft zijn stellingen van een uitgebreide motivering voorzien. Tot slot stelt eiser dat hij acht dagen zonder geldige rechtstitel in de HTL heeft verbleven, nu hij op 2 oktober 2022 in de HTL is geplaatst en zowel het plaatsingsbesluit als de vrijheidsbeperkende maatregel dateren van 10 oktober 2022. Eiser meent dat de bestreden besluiten onrechtmatig moeten worden geacht, dat de beroepen gegrond moeten worden verklaard, de bestreden besluiten vernietigd moeten worden en dat verweerders moet worden gelast hem opvang te bieden in een reguliere opvanglocatie en dat hem een schadevergoeding wordt toegekend.
2.1.
Verweerders hebben zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat de plaatsing in de HTL en de daarmee samenhangende vrijheidsbeperkende maatregel in alle opzichten voldoet aan de daaraan te stellen vereisten en dat deze beslissingen rechtmatig zijn. Van vrijheidsbeneming is volgens verweerders geen sprake. Doorslaggevend hiervoor moet worden geacht dat de mogelijkheid bestaat om af te zien van het recht op opvang en voorzieningen en dat eiser indien gewenst elk moment de HTL kan verlaten. Verweerders merken daarbij op dat, indien een vreemdeling afziet van zijn recht op opvang en voorzieningen, dit met zich brengt dat verweerder 1 bij verweerder 2 meldt dat eiser “met onbekende bestemming vertrokken” (mob) is, maar dat dit niet automatisch betekent dat de asielaanvraag buiten behandeling wordt gesteld. Verder volgen verweerders eiser niet in zijn stellingen dat hij een reëel risico loopt om te worden behandeld in strijd met het bepaalde in de artikelen 3 en 8 van het EVRM. Op basis van de brief van de Inspectie [2] kan niet worden geconcludeerd dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL Hoogeveen zodanig is dat de opvang die daar wordt geboden in strijd is met de genoemde artikelen. De onderbouwing van deze stelling met de verwijzing naar het genoemde artikel in het NRC [3] kan eveneens niet slagen. In dit artikel wordt volgens verweerders op basis van onvolledige en onjuiste gegevens een verkeerd beeld geschetst over de HTL.
2.2.
De standpunten van partijen zullen hierna, voor zover van belang, nader uiteengezet worden.
Inhoudelijke beoordeling

Geen onafhankelijke en/of onpartijdige rechtspraak

3. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat geen sprake is van een eerlijk proces, dan wel dat geen sprake is van onafhankelijke en/of onpartijdige rechtspraak. De absolute en relatieve competentie van deze rechtbank is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:7, derde lid, van deze wet, in samenhang bezien met Bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak), hoofdstuk 3, artikel 6, is tegen besluiten op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en besluiten op grond van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers beroep mogelijk bij de rechtbank Den Haag, met dien verstande dat deze rechtbank het beroep kan behandelen in alle zittingsplaatsen van alle rechtbanken, als bedoeld in artikel 21b, eerste en tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie. Het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken (CIV) registreert en verdeelt de binnengekomen zaken over de nevenzittingsplaatsen. Het CIV is een organisatorisch onderdeel van de sector bestuursrecht van de rechtbank Haarlem en onderdeel van de rechterlijke organisatie. Andere staatsmachten hebben geen invloed op de zaakstoedeling en de te hanteren criteria. Individuele rechters of nevenzittingsplaatsen hebben in individuele zaken geen invloed op de toewijzing van zaken aan een nevenzittingsplaats. Alleen al hierom faalt het betoog van eiser dat door de toedeling van het CIV aan de nevenzittingsplaats Groningen geen sprake zou zijn van een eerlijk proces. Voor zover mededelingen van individuele medewerkers van het CIV duiden op een andere gang van zaken dan hierboven geschetst, moeten deze geacht worden op een misverstand te berusten. De stelling van eiser dat deze rechtbank en zittingsplaats eerder een ‘principiële uitspraak’ heeft gedaan [4] – waar (de gemachtigde van) eiser zich klaarblijkelijk niet in kan vinden – maakt het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet anders, nu dit enkel inhoudt dat de rechtbank als eerste rechterlijke instantie heeft geoordeeld over een bepaalde rechtsvraag. Ruimte en reden voor verwijzing naar een (door de gemachtigde van eiser genoemde specifieke) andere zittingsplaats ziet de rechtbank, buiten de gevallen waarin artikel 8:13 van de Awb van toepassing is, niet. De rechtbank gaat tot slot voorbij aan de verwijzing van eiser naar de website van de Rijksoverheid [5] , waarop de Rechtspraak wordt genoemd als overheidsorgaan dat met andere overheidsorganen samenwerkt bij het nemen van maatregelen tegen overlastgevende asielzoekers. De informatie op deze website is geen uiting van de Rechtspraak dan wel van deze rechtbank, terwijl van betrokkenheid bij de inhoud en de plaatsing geen sprake is geweest. Dat de publicatie merkwaardig is te noemen moet (de gemachtigde van) eiser worden toegegeven.

Incident dat heeft geleid tot plaatsing

4. De rechtbank stelt vast dat eiser het incident dat op 26 juli 2022 heeft plaatsgevonden en dat heeft geleid tot de HTL-plaatsing in beroep niet als zodanig heeft bestreden. In de reactie op het verweerschrift, tevens pleitnota, stelt eiser daarentegen dat hij aan het bidden was en dat hij niemand heeft geslagen, maar onderbouwt dit verder niet. De rechtbank is van oordeel dat van het incident zoals opgenomen in de verslaglegging van het COa moet worden uitgegaan. In het verslag is vastgelegd dat eiser in de nacht van 25 juli 2022 op 26 juli 2022 op zijn kamer door twee beveiligingsbeambten van Trigion is aangesproken op het overtreden van de huisregels in verband met het nuttigen van alcohol. Hierop heeft eiser gereageerd met fysieke agressie richting de twee beveiligingsbeambten, door een van de beveiligingsbeambten bij zijn kraag te grijpen. Eiser is vervolgens naar buiten verplaatst, waarna eiser om zich heen heeft geslagen, de beveiligingsbeambte heeft gebeten, heeft geschopt en een kopstoot heeft gegeven. De beveiligingsbeambten hebben naar aanleiding van dit incident de politie ingeschakeld en eiser gefixeerd totdat de politie aanwezig was. Eisers betoog dat hij aan het bidden was en dat hij niemand geslagen heeft volgt de rechtbank daarom niet. Verweerder 1 heeft naar het oordeel van de rechtbank deze gedragingen terecht aangemerkt als gedragingen die een grote impact hebben doen ontstaan. Eiser heeft ontoelaatbaar gedrag vertoond. De rechtbank stelt vast dat uit het COa-dossier verder volgt dat eiser eerder incidenten heeft veroorzaakt waarbij fysieke agressie en geweld tegen personen is gebruikt, namelijk op 19 mei 2022, 26 mei 2022, 19 juli 2022 en op 25 juli 2022.Verweerder heeft voor deze incidenten maatregelen opgelegd in de vorm van correctiegesprekken, ROV-maatregelen en een preventieve overplaatsing (time-out maatregel). Deze eerder aan eiser opgelegde maatregelen hebben echter geen positieve gedragsverandering bij eiser teweeg gebracht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden heeft overwogen dat een HTL-maatregel niet enkel bedoeld is om overlastgevers te confronteren met de gevolgen van hun gedrag, maar ook is bedoeld voor het beschermen van de veiligheid en het welzijn van de andere bewoners en het COa-personeel van de opvanglocatie. Dat geldt ook voor de conclusie dat het effectueren van opvang in eisers geval (thans) enkel mogelijk was door hem te plaatsen in de HTL, gelet op het door hem veroorzaakte incident in de reguliere opvangvoorziening. Gelet op het voorgaande is het plaatsingsbesluit naar het oordeel van de rechtbank proportioneel en op goede gronden opgelegd.

Vrijheidsontneming - artikel 5 van het EVRM

5. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat er bij plaatsing van eiser in de HTL sprake is van vrijheidsontneming in de zin van artikel 5 van het EVRM en dat artikel 56 van de Vw 2000 daarvoor een onvoldoende wettelijke grondslag biedt. Volgens eiser bestaat slechts een uiterst theoretische mogelijkheid om ‘vrijwillig’ de HTL te verlaten. Ter onderbouwing van zijn betoog wijst eiser er op dat onduidelijk is op welke wijze wordt vastgesteld dat eiser ‘vorderingen’ in/met zijn gedrag maakt en dat onduidelijk is hoe eiser van ‘code rood’, naar ‘code oranje’, naar ‘code groen’ is gegaan. Dat is volgens eiser van belang omdat hierdoor niet duidelijk is op welke wijze hij zijn gedrag kan aanpassen zodat hij op een eerder moment teruggeplaatst wordt naar een reguliere opvanglocatie. Voorts stelt eiser dat het verlaten van de HTL door zijn aanspraak op opvang op te geven zodanig vergaande juridische consequenties voor hem heeft, dat van vrijwilligheid geen sprake kan zijn. In het specifieke geval van eiser had hij geen mogelijkheid om op een ander adres te verblijven en kon hij derhalve geen adres doorgeven in het kader van de meldplicht. Derhalve bracht de mob-melding automatisch een buiten behandelingstelling van de asielaanvraag met zich en moest eiser, om een beoordeling van de asielaanvraag te kunnen krijgen, instemmen met een ‘vrijwillige’ opsluiting in de HTL. Daarnaast stelt eiser dat het verlaten van de HTL de facto met zich brengt dat hij zich schuldig maakt aan overtreding van artikel 4.37 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) en artikelen 54 en 108 van de Vw 2000. Eiser doet een expliciet beroep op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 14 mei 2020,
FMS(C-924/19, ECLI:EU:C:2020:367).
5.1.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in verschillende zaken geoordeeld [6] over de vraag of er sprake was van vrijheidsontneming in de zin van artikel 5 van het EVRM. Volgens het EHRM is het onderscheid tussen vrijheidsontneming en vrijheidsbeperking niet principieel doch veeleer gradueel van aard en derhalve niet strikt te maken. Van geval tot geval zal moeten worden beoordeeld of een bepaalde situatie onder het bereik van artikel 5 van het EVRM of onder het bereik van artikel 2 Vierde Protocol bij het EVRM valt, waarbij mede betekenis toekomt aan de duur, effecten en wijze van tenuitvoerleggen van de vrijheidsbenemende dan wel vrijheidsbeperkende maatregelen. Het hangt dus van de omstandigheden van het geval af of vrijheidsbeperkende maatregelen in onderling verband bezien een vrijheidsontneming inhouden. In zijn algemeenheid kan slechts worden gesteld dat de mate van ingrijpendheid van de getroffen maatregelen de meest bepalende factor is: hoe meer de situatie als gevolg van de getroffen maatregelen op daadwerkelijke detentie lijkt, hoe eerder sprake is van vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 van het EVRM.
5.2.
Uit artikel 20 van de Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn), artikelen 9, 10 en 11 van de Rva 2005 en het Maatregelenbeleid van het COa [7] volgt dat het is toegestaan bij ongeoorloofd gedrag in een reguliere opvangvoorzieningen maatregelen te treffen die kunnen inhouden dat een asielzoeker in een andere opvanglocatie wordt ondergebracht. Dat die maatregelen mogelijk zo ver gaan dat iemand in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt of zelfs zijn vrijheid wordt ontnomen, is niet uitgesloten. Van belang is dat deze maatregel niet in strijd is met de in (internationale) wet- en regelgeving vastgestelde voorwaarden daarvoor. Of daarvan bij plaatsing in de HTL sprake is, is tussen partijen in geschil.
5.3.
Om te bepalen of iemand van zijn vrijheid is beroofd in de zin van artikel 5 van het EVRM, moet worden uitgegaan van de concrete situatie en moet rekening worden gehouden met een hele reeks criteria zoals aard, duur, gevolgen en wijze van uitvoering van de betreffende maatregel. In de zaak
Ilias en Ahmed [8] heeft het EHRM bij de beoordeling van de vraag of sprake was van vrijheidsontneming van (doorslaggevend) belang geacht of de vreemdelingen de keuze en de feitelijke mogelijkheid hadden om de locatie waar zij dienden te verblijven, te verlaten. Uit het arrest van het HvJEU inzake
FMS [9] blijkt eveneens dat bij de vraag of sprake is van vrijheidsbeneming veel waarde moet worden gehecht aan de vraag of een vreemdeling zonder nadere consequenties vrijwillig kan vertrekken uit een plaats waar een vreemdeling beperkt wordt in zijn bewegingsmogelijkheden. De rechtbank leidt uit dit arrest af dat voor een vreemdeling niet alleen theoretisch maar ook feitelijk de mogelijkheid moet bestaan om vrijwillig te vertrekken.
5.4.
Uit het Maatregelenbeleid van het COa volgt dat een plaatsing in de HTL in beginsel maximaal twaalf weken (plus 1 intake-week) duurt. De rechtbank overweegt dat een asielzoeker die in de HTL is geplaatst de mogelijkheid heeft om voortijdig de HTL te verlaten door: 1) zijn gedrag aan te passen zodat terugplaatsing naar een reguliere opvanglocatie aan de orde komt, 2) door onder alle omstandigheden afstand te doen van zijn recht op opvang en overige voorzieningen en de HTL te verlaten.
5.5.
Voor beantwoording van de rechtsvraag of bij plaatsing van eiser in de HTL sprake is van vrijheidsontneming in de zin van artikel 5 van het EVRM is voor de beoordeling door de rechtbank van belang hoe de situatie in de HTL feitelijk is. Deze rechtbank en zittingsplaats Groningen heeft in haar uitspraak van 10 juli 2020 [10] , op grond van dossiers, een onderzoek ter plaatse en het ter zitting besprokene ten aanzien van het verblijf in de HTL de volgende bevindingen opgenomen: “
De HTL bevindt zich op een (beperkt) gedeelte van een voormalig gevangenisterrein. De bewoners verblijven daar in een door hekken en/of muren omheind complex. Ook als zij tussen 14.00 en 16.00 uur hun woonfaciliteit mogen verlaten kunnen zij zich enkel begeven op een groenstrook die is omheind met hekken. Gedurende hun verblijf zijn bewoners onderworpen aan 24-uurs cameratoezicht in de algemene gedeeltes van het complex. In de eigen kamer, die zij zelf kunnen afsluiten, en het sanitaire gedeelte zijn zij hieraan niet onderworpen. In die kamers, die zij in voorkomend geval met een andere kamergenoot moeten delen, is naast meubilair, een koelkast, een televisie en een wifi-verbinding aanwezig. Zij mogen hun eigen telefoon behouden, voor zover zij die bezitten. Zij dienen elke dag deel te nemen aan een goed gevuld dagprogramma. In het geval zij daaraan niet naar behoren deelnemen, is er de mogelijkheid de betreffende bewoner op een time-out kamer te plaatsen. Die kamers zijn op eenzelfde wijze ingericht als hun eigen kamer, maar zijn niet voorzien van een koelkast, televisie en wifi-verbinding. Twee keer per dag dienen bewoners zich te melden, waarbij hun vingerafdruk wordt geregistreerd. Ook vindt er elke dag op een vast tijdstip een kamercontrole plaats waarbij eveneens in de kast van de bewoner wordt gekeken. Veiligheidsfouilleringen vinden plaats bij binnenkomst in de HTL en daarna in incidentele gevallen. Bewoners ontvangen alle voorzieningen op de HTL in natura. Elke week ontvangen zij een tas met spullen voor persoonlijke hygiëne. Ook de maaltijden worden verzorgd. Het is aan de bewoners niet toegestaan het complex te verlaten. In uitzonderlijke gevallen wordt dit gedaan met begeleiding van een medewerker van de HTL; te denken valt daarbij aan een bezoek aan de opticien of een kerkdienst, omdat die faciliteiten niet aanwezig zijn op het complex van de HTL. Bezoek aan de medische dienst of de advocaat op het nabije complex van het AZC geschiedt eveneens onder begeleiding. In geen geval bevindt een bewoner zich zonder begeleiding buiten het omheinde complex. Er zijn verder in het gebouw verschillende ruimtes ingericht voor sport, creativiteit en coaching. Bewoners mogen niet vrijelijk bezoek ontvangen; hiervoor is expliciete toestemming vereist van een medewerker van de HTL. Afhankelijk van hoe een bewoner zich gedraagt, worden er privileges toegekend. De gedragingen van de bewoner worden regelmatig besproken in zogenoemde, eveneens verplichte behandel- of mentorgesprekken. Als een bewoner de HTL voortijdig wenst te verlaten, is dat mogelijk onder de voorwaarde dat de bewoner afziet van zijn recht op opvang. De artikel 56-maatregel wordt dan opgeheven. De betreffende bewoner wordt bij het verlaten van de HTL onder begeleiding van een medewerker van de HTL naar het eerst aangewezen station buiten de gemeente Hoogeveen gebracht. De duur van de maatregel is in beginsel minimaal vijf weken en maximaal dertien weken, afhankelijk van het in de HTL vertoonde (verbeterde) gedrag. Als zich geen nieuwe incidenten voordoen, kan de bewoner zijn recht op opvang hervatten in een reguliere opvanglocatie.”
5.6.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat de beperkingen zoals hierboven geschetst nog steeds van toepassing zijn bij een plaatsing in de HTL en neemt daarom deze beperkingen tot uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of bij een plaatsing in de HTL sprake is van vrijheidsontneming.
De mogelijkheid om de HTL te verlaten door het aanpassen van het gedrag
6. Plaatsing in de HTL is aan de orde als het gedrag van de vreemdeling zodanig grensoverschrijdend en ontoelaatbaar is dat de openbare orde en veiligheid in het gedrang komen. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4. geoordeeld dat eiser de keuze heeft gemaakt om dergelijk gedrag te vertonen en zich niet door inzet van andere maatregelen te laten corrigeren, zodat een plaatsing in de HTL is gerechtvaardigd. Eiser kan door zijn gedrag te verbeteren terugplaatsing naar een reguliere opvanglocatie bewerkstelligen. Uit paragraaf 4.3.7. van het Maatregelenbeleid van het COa volgt dat het HTL-programma voorziet in meerdere evaluatiemomenten waarop gekeken wordt naar (de voortgang van) het gedrag van de bewoner in de HTL en zijn inzet op de uitvoering van het persoonlijke begeleidingsplan. Vanaf de intake-week is er iedere vier weken een evaluatiemoment. Bij gebleken structurele verbetering van het gedrag, oftewel wanneer de bewoner de afspraken uit het begeleidingsplan nakomt en geen nieuw incident veroorzaakt, kan een evaluatiemoment plaatsvinden, hierbij zal worden gekeken of met het oog op de veiligheidssituatie terugkeren naar een reguliere opvanglocatie (met bijbehorende verstrekkingen), of – indien beter van toepassing – andersoortige opvang, bijvoorbeeld de intensief begeleide opvang, verantwoord is.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat in het bewonersdossier (persoonlijk dossier van eiser) een incidentenlijst, een korte weergave van de gevoerde mentorgesprekken en logboeknotities zijn opgenomen. Uit de logboeknotities leidt de rechtbank af dat eiser op 8 november 2022 een training over ketenpartners heeft gevolgd en op 14 november 2022 een training gedrag en verslaving. Verder volgt uit dossierstuk 33 dat eiser op 2 oktober 2022 een rechten- en plichtengesprek heeft gehad met uitleg over het dagprogramma en een korte rondleiding. Op 18 oktober 2022 heeft eiser een gesprek met de/zijn casemanager gehad. Op 21 november 2022 heeft eiser op eigen initiatief een gesprek met zijn mentor gehad, waarbij eiser heeft aangegeven dat hij eerder wil uitstromen. Uit de toelichting van verweerder ter zitting, volgt dat er in de praktijk wordt gewerkt met een ‘rood-oranje-groensysteem’ om te beoordelen of iemand kan terugkeren naar een reguliere opvanglocatie. De vreemdeling begint bij binnenkomst in de HTL in ‘fase rood’. Na vijf weken, zoals ook volgt uit het Maatregelenbeleid van het COa, vindt vervolgens een eerste evaluatiemoment plaats. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er elke woensdag een bewonersoverleg plaatsvindt waar de mentoren van de bewoners de voortgang bespreken en beslissen welke vreemdeling kan doorstromen naar ‘fase oranje’. Deze uitkomsten worden vervolgens met de betreffende bewoner besproken. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat eiser na vijf weken zelf heeft verzocht om een mentorgesprek. Verweerder stelt dat uit de reactie van de locatiemanager in een e-mail volgt dat eiser op dat moment in ‘fase oranje’ zat en na twee weken kon uitstromen.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende inzichtelijk is geworden aan welke eisen de vreemdeling moet voldoen om te kunnen uitstromen. Het is de rechtbank onduidelijk aan welke voorwaarden er door de mentoren en casemanagers wordt getoetst, zodat voor de vreemdeling niet duidelijk is wat goed gedrag is en aan welke (subjectieve) voorwaarden hij moet voldoen. Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt waar het ‘rood-oranje-groensysteem’ is vastgelegd, nu hiervan geen stukken van zijn overgelegd. Dit ‘rood-oranje-groensysteem’ komt ook niet naar voren in de twee verslagen van de gesprekken die met eiser zijn gevoerd. Verder heeft verweerder toegelicht dat het gedrag van de vreemdeling na een periode vijf weken in een wekelijks mentorenoverleg wordt geëvalueerd, maar de rechtbank is echter ook gebleken dat eiser zelf na vijf weken om een mentorgesprek heeft gevraagd. Aan de stelling van verweerder ter zitting dat uit een e-mail zou blijken dat eiser in ‘fase oranje’ zit en na twee weken mag uitstromen, kan de rechtbank geen oordeel hechten, nu deze e-mail zich niet in het dossier bevindt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet deugdelijk is vastgelegd wat goed gedrag is en waar een vreemdeling in de HTL aan moet voldoen om uit de HTL te kunnen stromen. Voor eiser is onvoldoende duidelijk op welke wijze hij kan bewerkstelligen dat hij de HTL voortijdig kan verlaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de mogelijkheid om door gedragsverbetering de HTL te kunnen verlaten onvoldoende concreet is uitgewerkt om te concluderen dat er geen sprake is van vrijheidsontneming.
De mogelijkheid om de HTL te verlaten door het afstand doen van het recht op opvang en voorzieningen
7. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft hangende een asielprocedure weliswaar recht heeft op opvang en voorzieningen, maar dat een vreemdeling niet verplicht is om van die opvang en de bijhorende voorzieningen gebruik te maken. Een vreemdeling kan dus ook afzien van het recht op opvang en voorzieningen. In het geval de vreemdeling afziet van het recht op opvang en voorzieningen valt hij nog steeds onder de regels van het vreemdelingentoezicht, waaronder artikel 4.37 van het Vb 2000, waaruit volgt dat een vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft, gehouden is om bij verandering van woon- of verblijfplaats de staatssecretaris in kennis te stellen van het nieuwe adres, en artikel 4.51 van het Vb 2000 (de meldplicht). Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat indien de vreemdeling niet voldoet aan zijn meldplicht, hij het risico loopt dat zijn asielaanvraag buiten behandeling wordt gesteld, omdat hij met onbekende bestemming is vertrokken. Nadat de vreemdeling de wens heeft geuit uit de HTL te willen vertrekken en (al dan niet) de consequentieverklaring heeft ondertekend, wordt, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, de betreffende vreemdeling naar het station gebracht en wordt aan hem een vervoersbewijs verstrekt. Vervolgens dient de vreemdeling zich binnen 24 uur na uitschrijving te melden bij de lokale politie in de gemeente waar hij/zij op dat moment zijn intrek heeft genomen. Indien de vreemdeling zich hier niet aan houdt, heeft hij/zij zich daarmee aan het vreemdelingentoezicht onttrokken en volgt een mob-melding. De rechtbank leidt hier uit af dat de buiten behandeling stelling van de asielaanvraag is gekoppeld aan het niet voldoen aan de meldplicht, en niet ziet op het verlaten van de HTL. In de praktijk zal dit inhouden dat de vreemdeling kan kiezen voor verblijf in de HTL of voor de meldplicht. De stelling van eiser dat hij bij het verlaten van de HTL feitelijk niet in staat is om aan die meldplicht te voldoen, omdat hij geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft, volgt de rechtbank niet. Niet valt in te zien waarom iemand die geen vaste woon- of verblijfplaats heeft niet aan een meldplicht zou kunnen voldoen. Verweerder heeft zich bovendien terecht op het standpunt gesteld dat deze situatie ook geldt voor vreemdelingen (asielzoekers) die het AZC verlaten. Ook zij dienen zich te houden aan de regels van het vreemdelingentoezicht.
7.1.
De rechtbank volgt voorts eisers standpunt dat er geen garantie is dat de vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgeheven, indien de vreemdeling de HTL verlaat, niet. De rechtbank ziet geen reden om hierover anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 10 juli 2020 [11] . Ook in onderhavige zaak is genoegzaam gebleken dat bij het verlaten van de HTL de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel wordt/is opgeheven, zodat een strafrechtelijke vervolging op grond van de overtreding van de vrijheidsbeperkende maatregel niet aan de orde zal zijn. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in de praktijk de vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgeheven op het moment dat de vreemdeling de HTL verlaat. Indien per abuis de opheffing van de vrijheidsbeperkende maatregel niet is doorgevoerd, wordt deze situatie in de praktijk opgelost, aldus verweerder. Volgens verweerder is er geen reden meer om de vrijheidsbeperkende maatregel in stand te laten indien de vreemdeling de HTL heeft verlaten omdat die vrijheidsbeperkende maatregel alleen is opgelegd om de plaatsing in de HTL mogelijk te maken. Dat het opheffen van de vrijheidsbeperkende maatregel enkel uit een interne werkinstructie volgt, en niet uit wet- en regelgeving, leidt de rechtbank niet tot de conclusie dat er daarom sprake is van vrijheidsontneming. Uit de toelichting van verweerder ter zitting blijkt voldoende dat verweerder geen gevolgen wil verbinden aan de situatie dat een vrijheidsbeperkende maatregel niet is opgeheven nadat de vreemdeling de HTL heeft verlaten. Ook zijn door (de gemachtigde van) eiser geen concrete voorbeelden dan wel concrete zaken naar voren gebracht ter onderbouwing van eisers standpunt dat het niet opheffen van de vrijheidsbeperkende maatregel (in samenhang met een plaatsingsbesluit) heeft geleid tot vervolging of vreemdelingenbewaring. De rechtbank acht vreemdelingenbewaring in eisers geval ook niet voor de hand liggend, nu eisers asielaanvraag nog in behandeling is en hij rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat er voor eiser zowel in theorie als ook feitelijk de mogelijkheid heeft bestaan om vrijwillig de HTL te verlaten, zonder dat daar juridisch nadelige consequenties aan verbonden zijn.
8. Alles overziend komt de rechtbank tot de volgende conclusie. Hoewel de beperkingen zoals die zijn beschreven in overweging 5.5. een vergaande restrictie van de bewegingsvrijheid van eiser vormen, leidt dit niet tot de conclusie dat eisers plaatsing in de HTL in strijd is met artikel 5 van het EVRM. Daartoe acht de rechtbank doorslaggevend dat eiser de mogelijkheid had om de HTL vrijwillig te verlaten, zoals uiteengezet in de overwegingen 7. en 7.1.

Beroep op artikelen 3 en 8 van het EVRM

9. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat plaatsing in de HTL in strijd is met het verbod om gevrijwaard te blijven van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen in strijd met artikel 3 van het EVRM en dat plaatsing in strijd is met het recht op eerbiediging van het privéleven als bedoeld in artikel 8 van dit verdrag. Eiser voert aan dat COa-medewerkers disproportioneel geweld hebben gebruikt jegens eiser. Eiser is op zijn kamer geduwd door een bewaker. Eiser stelt dat het indienen van een klacht (al dan niet over de duw) tegen en bij verweerder 1 niet (goed) mogelijk is en dat er geen effectieve klachtenregeling is. Uit het rechten- en plichtenformulier blijkt dat dit slechts onder voorwaarden kan worden gedaan, maar die voorwaarden zijn onduidelijk. Eiser verkeerde gelet op het voorgaande in een afhankelijke positie. Eiser was bang voor de consequenties indien hij zou vertellen over wat er is gebeurd in de HTL. Eiser wijst ter onderbouwing van zijn standpunten op het Inspectierapport van 12 oktober 2022 [12] en het NRC-artikel van 11 november 2022 [13] .
9.1.
De rechtbank is van oordeel dat niet reeds de stelling van eiser dat hij tijdens zijn verblijf in de HTL in zijn kamer door een bewaker zou zijn geduwd, tot de conclusie leidt dat eiser door de plaatsing in de HTL het reële risico loopt om te worden behandeld in strijd met artikelen 3 of 8 van het EVRM. Verweerder heeft toegelicht dat er geen incident bekend is waarbij sprake zou zijn geweest van het duwen van eiser. Eiser heeft daarvan tijdens zijn verblijf (of daarna) nooit een melding gemaakt of daar een klacht over ingediend. De rechtbank stelt vast dat niet met zekerheid is vast te stellen of eiser daadwerkelijk op zijn kamer is geduwd door een bewaker, wat de mogelijke aanleiding van de duw is geweest, en dat ook niet door eiser concreet is gemaakt wat het gevolg is geweest van de duw. De rechtbank overweegt echter dat, ook indien eiser wordt gevolgd in zijn stelling, deze enkele duw onvoldoende is om tot de conclusie te komen dat eiser onderworpen is geweest aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser ook in beroep onvoldoende concreet gemaakt dat hij daadwerkelijk te vrezen had voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De brief van de Inspecteur-generaal inspectie Justitie en Veiligheid aan de staatssecretaris met betrekking tot het door de inspectie verrichte onderzoek naar de leefomstandigheden en de veiligheid in de HTL Hoogeveen van 12 oktober 2022 leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Uit de beleidsreactie van 13 oktober 2022 van de staatssecretaris op het door de inspectie verrichte onderzoek [14] volgt dat de staatssecretaris een patroon dat disproportionele dwang en geweld zou worden gebruikt niet herkent en dat indien er meldingen van dien aard zijn daar direct op wordt gehandeld door het COa en (al dan niet extern) onderzoek wordt gedaan. Wel is het COa begonnen om, samen met de Dienst Justitiële Inrichtingen, een specifiek handelingskader voor de HTL-medewerkers voor het omgaan met gedrag van deze doelgroep op te stellen. De rechtbank concludeert dat op basis van de brief van de Inspectie, in samenhang bezien met de beleidsreactie, niet kan worden geconcludeerd dat de leefbaarheid en veiligheid in de HTL Hoogeveen zodanig is dat de opvang die wordt geboden in strijd is met artikelen 3 of 8 van het EVRM. Zoals deze rechtbank, zittingsplaats Groningen heeft overwogen in haar uitspraken van 11 november 2022 [15] wordt plaatsing in de HTL in zijn algemeenheid niet onrechtmatig geacht, maar kan plaatsing in de HTL in het concrete geval wel onrechtmatig zijn. Daarvan is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, naar het oordeel van de rechtbank in eisers geval geen sprake.
9.2.
Eiser heeft betoogd dat de thans geldende klachtenregeling niet voldoet. Verweerder daarentegen stelt zich op het standpunt dat feitelijk van deze regeling gebruik wordt gemaakt en dat eiser geacht kan worden op de hoogte te zijn van de mogelijkheid om een klacht in te dienen nu hij daar tijdens het rechten- en plichtengesprek op is gewezen. De rechtbank is van oordeel dat, voor zover eiser heeft willen betogen dat vanwege het ontbreken van een effectieve mogelijkheid om een klacht in te dienen om die reden reeds sprake is van schending van artikel(en) 3 en/of 8 van het EVRM, deze stelling niet kan slagen. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd over de effectiviteit van de klachtenregeling laat de rechtbank daarom onbesproken.
9.3.
Het beroep van eiser op de in het NRC-artikel [16] geschetste situatie in de HTL in het kader van artikelen 3 en 8 van het EVRM, treft naar het oordeel van de rechtbank eveneens geen doel. De rechtbank laat in het midden in hoeverre de inhoud van het artikel op een grondige waarheidsvinding berust. Verweerder heeft ter zitting de conclusies uit het artikel gemotiveerd weersproken. Ter zitting is bovendien vastgesteld dat eiser niet heeft verbleven in de time-out kamer waarover in het artikel wordt gesproken.
9.4.
De rechtbank is van oordeel dat reeds gelet op al het voorgaande de stelling van eiser dat sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM faalt. Ook ziet de rechtbank gelet op het voorgaande en in hetgeen eiser in beroep naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat de plaatsing in de HTL leidt tot schending van het recht op privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.

Feitelijk verblijf in HTL zonder rechtstitel

10. De rechtbank stelt vast dat de omstandigheid dat het besluit tot plaatsing in de HTL en het besluit waarbij de vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd beide zijn gedateerd op 10 oktober 2022, terwijl eiser zich blijkens het bestreden besluit 1 op 2 oktober 2022 om 10:00 uur diende te melden bij de HTL, maakt dat eiser feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt. Eiser heeft immers in die periode verbleven onder het beperkende regime dat geldt voor vreemdelingen die in de HTL verblijven, en zonder dat de daarbij behorende vrijheidsbeperkende maatregel was genomen. Dat voor eiser een ander regime –vergelijkbaar met een AZC – gold gedurende deze dagen is gesteld noch gebleken. Anders dan verweerder gaat de rechtbank ervan uit dat er daarom sprake is van een beperking in de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden ten bedrage van € 50,00 per dag nu hij ten onrechte gedurende 8 dagen, namelijk van 2 oktober 2022 tot en met 9 oktober 2022, in zijn bewegingsvrijheid beperkt is geweest, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 400,00.
11. Gelet op het oordeel in rechtsoverweging 10. ziet de rechtbank aanleiding om verweerder 2 in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,00 en wegingsfactor 1).

De mogelijkheid van hoger beroep

12. De rechtbank wijst er op dat tegen de uitspraak ten aanzien van het plaatsingsbesluit hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Gelet op artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 staat geen hoger beroep open tegen de vrijheidsbeperkende maatregel. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het partijen vrijstaat in weerwil van voornoemd artikel hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van heden inzake de bestreden vrijheidsbeperkende maatregel en zodoende te pogen het appelverbod te doorbreken omdat daartoe in dit geval aanleiding bestaat. De rechtbank merkt daartoe allereerst op dat tussen de vrijheidsbeperkende maatregel en het plaatsingsbesluit sprake is van grote mate van verwevenheid, nu door verweerder 2 ter motivering van de vrijheidsbeperkende maatregel hoofdzakelijk wordt verwezen naar het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel alleen wordt opgelegd met als doel de plaatsing in de HTL te effectueren. Daarnaast merkt de rechtbank op dat de wetgever het uitsluiten van de mogelijkheid van hoger beroep tegen een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 van de Vw 2000 heeft gemotiveerd door te wijzen op de ‘aard van de vrijheidsbeperkende maatregel’ die ‘niet zou dwingen tot hoger beroep’. [17] De rechtbank merkt evenwel op dat met de vrijheidsbeperkende maatregel zoals die wordt opgelegd in het kader van een plaatsing in een HTL sprake is van een vergaande mate van vrijheidsbeperking die door de wetgever bij de keuze voor het appelverbod niet lijkt te zijn onderkend.
Conclusie
13. Het beroep is gegrond voor zover eiser feitelijk gedurende 8 dagen zonder rechtstitel in zijn vrijheid beperkt is geweest. Voor het overige is het beroep ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover eiser feitelijk zonder rechtstitel in zijn vrijheid is beperkt;
  • verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 400,00;
  • veroordeelt verweerder 2 in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, voorzitter, mr. F. Sijens en
mr. H. van der Werff, leden, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, op 3 februari 2023, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is buiten staat de uitspraak De voorzitter
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de plaatsing van eiser in de HTL te Hoogeveen (bestreden besluit 1), kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de oplegging van de artikel 56-maatregel (bestreden besluit 2), staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Het arrest
2.De brief van de Inspecteur-generaal Inspectie Justitie en Veiligheid aan de staatssecretaris met betrekking tot het door de Inspectie verrichte onderzoek naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de handhavings- en toezichtlocatie (HTL) Hoogeveen van 12 oktober 2022.
3.NRC Handelsblad ‘Wat gebeurt er achter de muren van het ‘ aso-azc’ in Hoogeveen?’, 11 november 2022.
4.Uitspraak van de meervoudige kamer van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen van 10 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252.
5.
6.Onder andere:
7.Maatregelenbeleid COa oktober 2021.
8.
9.Het arrest
10.Zie rechtsoverweging 7.3.1. van de uitspraak van de meervoudige kamer van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen van 10 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252.
11.Zie rechtsoverweging 7.5. uit de uitspraak van de meervoudige kamer van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen van 10 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6252.
12.De brief van de Inspecteur-generaal Inspectie Justitie en Veiligheid aan de staatssecretaris met betrekking tot het door de inspectie verrichte onderzoek naar de leefomstandigheden en de veiligheid op de handhavings- en toezichtlocatie (HTL) Hoogeveen van 12 oktober 2022.
13.NRC Handelsblad ‘Wat gebeurt er achter de muren van het ‘aso-azc’ in Hoogeveen?’, 11 november 2022.
14.
15.Zie de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen van 11 november 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:4176 en ECLI:NL:RBNNE:2022:4324.
16.NRC Handelsblad ‘Wat gebeurt er achter de muren van het ‘ aso-azc’ in Hoogeveen?’, 11 november 2022.
17.