ECLI:NL:RBDHA:2024:7426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
NL24.17203
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke maatregel en vrijheidsbeperking van een asielzoeker na incident in opvang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij een asielzoeker, geboren in Gambia, in beroep ging tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De asielzoeker was op 12 april 2024 geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen na een incident op 10 april 2024, waarbij hij een medewerker van Ammizorg zou hebben aangevallen. De rechtbank heeft de beroepen op 8 mei 2024 behandeld, waarbij de asielzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van het COa en de staatssecretaris.

De rechtbank oordeelde dat het COa terecht had besloten tot plaatsing in de HTL, gezien de ernst van het incident en de gedragingen van de asielzoeker. Echter, de rechtbank vond dat het COa onvoldoende had gemotiveerd waarom geen lichter middel was overwogen, ondanks dat de asielzoeker in zijn verblijf in Nederland nooit eerder in aanraking was gekomen met politie of justitie. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het plaatsingsbesluit gegrond en vernietigde dit besluit, evenals de vrijheidsbeperkende maatregel die daarop was gebaseerd.

De rechtbank oordeelde dat de asielzoeker ten onrechte gedurende 34 dagen in zijn bewegingsvrijheid was beperkt en kende hem een schadevergoeding toe van € 1.700,00. Tevens werden de proceskosten voor de rechtsbijstand van de asielzoeker vastgesteld op € 875,00, die door de verweerders gezamenlijk moesten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.17203 en AWB 24/7126

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.A.S. Jansen)
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), het COa,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2024 (hierna: het plaatsingsbesluit) heeft het COa op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) besloten om eiser per die datum te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 12 april 2024 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit (AWB 24/7126) en de vrijheidsbeperkende maatregel (NL24.17203) beroep ingesteld. Eiser heeft gronden ingediend.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 8 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Het COa en de staatssecretaris hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 12 april 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich op 10 april 2024 op het AZC in Heerhugowaard schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen die een zeer grote impact hebben doen ontstaan.
1.1
Eiser verblijft sinds 18 juli 2022 in de opvang van het COa in welke periode hem drie keer een ROV 1-maatregel werd opgelegd, tweemaal vanwege roken op de kamer en eenmaal vanwege het verzuimen van de meldplicht.
1.2.
Op 10 april 2024 heeft er volgens het COa een incident plaatsgevonden tussen eiser en een medewerker van Ammizorg. Eiser zou een Ammizorg-medewerker tweemaal een kopstoot en een vuistslag hebben gegeven, met gezichtsletsels tot gevolg. Het voorval zou gezien zijn door twee COa-medewerkers. Direct daarna is nog een derde COa-medewerker ter plaatse gekomen. De politie kwam kort daarna ter plaatse. De aanwezige agenten hebben de aangifte tegen eiser opgenomen, waarna eiser werd aangehouden, is overgebracht naar een nabijgelegen politiebureau, doch dezelfde dag nog is teruggekeerd naar de COa-locatie. De bevindingen van de COa-medewerkers staan in een verslag dat zich bij de stukken bevindt.
1.3.
Eisers zienswijze naar aanleiding van het voornemen om een maatregel op te leggen, dat de Ammizorg-medewerker onbeschoft was en eiser beetpakte waardoor het incident escaleerde, heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Hoewel het COa zich realiseert dat de plaatsing gevolgen kan hebben voor eisers dienstverband bij Flexpeople4U B.V. is het COa van mening dat de veiligheid en het welzijn van zijn medewerkers en bewoners prioriteit moeten hebben. Eisers gedragingen zijn volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig, dat dit de plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
2. De staatssecretaris heeft met de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw eiser verplicht om zich met ingang van 12 april 2024 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij de vrijheidsbeperkende maatregel bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. De staatssecretaris heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit waarin het incident dat zich heeft voorgedaan is toegelicht.
Standpunten van partijen
3. Eiser stelt allereerst dat de uitkomst van de strafzaak nog niet bekend is. Nu staat nog niet vast wat er is gebeurd. Eiser zegt uit noodweer te hebben gehandeld nadat hij bij zijn shirt werd gepakt en tegen de muur werd geduwd en klemgezet. Eiser kwam bij het COa om een sleutel vragen toen hij door een persoon, die, ondanks uitdrukkelijk verzoek daartoe, zijn hoedanigheid niet kenbaar maakte, hardhandig werd aangepakt waartegen eiser zich vervolgens heeft verweerd. Dit maakt dat het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel hem ten onrechte zijn opgelegd. Ook heeft er geen juiste belangenafweging plaatsgevonden nu ten onrechte geen rekening is gehouden met de bijzondere individuele omstandigheden waarvan hier sprake is. Eiser is werkzaam bij Koninklijke Vezet B.V. in Warmenhuizen en het is voor hem onmogelijk om vanuit Hoogeveen daar ’s morgens op tijd aanwezig te zijn. De reistijd bedraagt meer dan vier uur. Dit betekent dat eiser zijn baan zal verliezen. Dit gaat ten koste van de belastingbetaler omdat eiser € 550,00 van zijn salaris afstaat aan het COa. Bovendien zal eiser de HTL niet mogen verlaten omdat hij daar een dagprogramma moet volgen wat hem een duidelijke structuur voor de dag biedt. Dit heeft eiser met zijn werkzaamheden echter niet nodig. Eiser heeft werk met een goed salaris van € 1500,00 per maand dat hij nu dreigt te verliezen. Moet eiser toch worden overgeplaatst verzoekt hij overgeplaatst te worden naar een kamp dichter bij zijn werk. Voorts merkt eiser op dat hij gedurende de drie jaar dat hij in Nederland is nooit met politie of justitie in aanraking is geweest. Ook in Heerhugowaard heeft hij nog nooit problemen veroorzaakt. Dit maakt dat de maatregel overtrokken is en een overkill gezien de persoon van eiser.
4. Het COa stelt dat het plaatsingsbesluit rechtmatig is opgelegd. Het gedrag van eiser is terecht aangemerkt als onaanvaardbaar. Uit de uitgebreide verslaglegging van het COa blijkt duidelijk hoe de situatie is ontstaan en wat eisers aandeel daarin was. Nu het gaat om een bestuursrechtelijke maatregel hoeft het oordeel van de strafrechter niet te worden afgewacht. Daarbij komt dat de maatregel geen punitief karakter heeft maar een herstellend. Om te kiezen voor een lichtere maatregel bestond volgens verweerder geen aanleiding. Dit is in het besluit voldoende daadkrachtig gemotiveerd. Gezien de ernst van het gedrag maakt de omstandigheid dat eiser niet eerder incidenten heeft veroorzaakt de maatregel niet disproportioneel. Dat de oplegging van de maatregel gevolgen kan hebben voor het werk van eiser, komt voor zijn rekening en risico, aldus verweerder.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van het plaatsingsbesluit
5. De rechtbank merkt op dat voor de oplegging van onderhavige (bestuurlijke) maatregelen niet is vereist dat de incidenten wettig en overtuigend zijn bewezen. Voldoende is dat het aannemelijk is dat het incident zich heeft voorgedaan. De rechtbank ziet in wat eiser in zijn gronden en ter zitting naar voren heeft gebracht onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan verweerders standpunt dat eiser zich op 10 april 2024 fysiek en verbaal ernstig heeft misdragen en grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond. Ook indien eiser gevolgd wordt in zijn standpunt dat de Ammizorg-medewerker zich niet kenbaar heeft gemaakt zodat eiser niet wist wie hij voor zich had, zich onbeschoft heeft gedragen en eiser als eerste heeft vastgepakt en naar de grond heeft gewerkt, blijft staan dat uit de verslaglegging volgt dat eiser de Ammizorg-medewerker tweemaal een kopstoot heeft gegeven en een vuistslag op zijn hoofd terwijl de andere twee COA-medewerkers, die op het incident waren afgekomen, pogingen deden om de worsteling te beëindigen. De lezing van eiser – dat hij door de Ammizorg-medewerker bij zijn shirt is gegrepen, in ademnood geraakte en door deze medewerker voorwaarts naar de grond is gewerkt en vervolgens een achterwaartse beweging met zijn hoofd heeft gemaakt zonder de bedoeling om een kopstoot uit te delen – wordt niet door anderen bevestigd. Ook camerabeelden zijn niet voorhanden. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de juistheid van de voorvalbeschrijving zoals die is gedaan door de COa-medewerkers. Dat het COa, gelet op aard en ernst van het incident, kon overgaan tot plaatsing van eiser in de HTL is daarmee nog niet gezegd.
5.1.
De vraag die voorts voorligt is of het COa in deze niet had kunnen volstaan met het opleggen van een lichter middel en of het COa in dat opzicht tot een juiste belangenafweging is gekomen. Ingevolge paragraaf 4.1 van het Maatregelenbeleid 2024 van het COa kan het COa, indien sprake is van een incident met zeer grote impact, ervoor kiezen één van de Maatregelen 6 tot en met 11 op te leggen of kan tot een HTL-plaatsing besluiten. Voorts geeft het Maatregelenbeleid aan dat wanneer sprake is van agressie en geweld tegen COa-medewerkers sprake is van een strafverzwarende omstandigheid en dat het uitgangspunt is dat in het geval van een incident met een zeer grote impact (of meerdere incidenten met een grote impact) altijd een HTL-maatregel dient te worden overwogen.
De rechtbank is van oordeel dat dit verweerder niet van de verplichting ontslaat om de gemaakte overwegingen kenbaar in het besluit weer te geven. Nu het hier een vreemdeling betreft die in de twee jaar dat hij in deze opvang verblijft nooit incidenten van enige importantie heeft veroorzaakt en die bovendien zich heeft ingespannen om werk te vinden en maandelijks een derde van wat hij verdiend afstaat aan het COa, had verweerder naar het oordeel van de rechtbank moeten motiveren waarom bij een afweging van alle betrokken belangen deze omstandigheden niet kunnen maken dat eiser één van de Maatregelen 6 tot en met 11 werd opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het plaatsingsbesluit onvoldoende is gemotiveerd.
6. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is gegrond.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
7. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens gegrond moet worden verklaard.
8. De rechtbank gaat ervan uit dat er sprake is van een beperking van de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 50,00 per dag dat de vrijheidsbeperking heeft ondergaan. De rechtbank stelt daarom vast dat eiser ten onrechte gedurende 34 dagen, namelijk van 12 april 2024 tot en met 15 mei 2024, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 1.700,00.
12. De rechtbank ziet aanleiding om verweerders ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 875,00 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 1750,00 en wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat beide beroepen als samenhangend moeten worden gezien, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit 1;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond;
  • beveelt de opheffing van bestreden besluit 2 met ingang van vandaag;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.700,00;
  • veroordeelt verweerders ieder voor de helft in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.