In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij een asielzoeker, geboren in Gambia, in beroep ging tegen een plaatsingsbesluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De asielzoeker was op 12 april 2024 geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen na een incident op 10 april 2024, waarbij hij een medewerker van Ammizorg zou hebben aangevallen. De rechtbank heeft de beroepen op 8 mei 2024 behandeld, waarbij de asielzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van het COa en de staatssecretaris.
De rechtbank oordeelde dat het COa terecht had besloten tot plaatsing in de HTL, gezien de ernst van het incident en de gedragingen van de asielzoeker. Echter, de rechtbank vond dat het COa onvoldoende had gemotiveerd waarom geen lichter middel was overwogen, ondanks dat de asielzoeker in zijn verblijf in Nederland nooit eerder in aanraking was gekomen met politie of justitie. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het plaatsingsbesluit gegrond en vernietigde dit besluit, evenals de vrijheidsbeperkende maatregel die daarop was gebaseerd.
De rechtbank oordeelde dat de asielzoeker ten onrechte gedurende 34 dagen in zijn bewegingsvrijheid was beperkt en kende hem een schadevergoeding toe van € 1.700,00. Tevens werden de proceskosten voor de rechtsbijstand van de asielzoeker vastgesteld op € 875,00, die door de verweerders gezamenlijk moesten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.