ECLI:NL:RBDHA:2025:4701

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 maart 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
NL24.51600
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van asielaanvraag van Jemenitische eiser in het licht van gewijzigd landenbeleid en geloofwaardigheid van asielmotieven

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Jemenitische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De eiser had op 11 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 19 december 2024 door de minister als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 26 februari 2025 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door een gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen, omdat de motivering dat het asielmotief van de eiser ongeloofwaardig is, niet deugdelijk is onderbouwd. De rechtbank wijst op de relevante landeninformatie die de mogelijkheid van rekrutering door de Houthi's niet uitsluit en stelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de individuele omstandigheden van de eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met de uitspraak. Tevens worden de proceskosten van de eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51600

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. F. van Dijk),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. J.R. Sotthewes - de Jonge).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 11 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 19 december 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond. [1] Daarbij is aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft beroep op 26 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (bijgestaan door een tolk), zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek ter zitting is gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. In deze uitspraak komt de rechtbank tot het oordeel dat de minister de asielaanvraag van eiser ten onrechte heeft afgewezen als ongegrond. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij, aan de hand van de beroepsgronden van eiser, tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser stelt van Jemenitische nationaliteit te zijn, afkomstig uit [plaats] in Jemen en te zijn geboren op [geboortedatum] . Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Houthi’s zijn langsgekomen bij zijn ouderlijk huis om hem en zijn broer tegen hun wil te rekruteren. Eiser en zijn broer zijn op dezelfde dag in de avond vertrokken. De volgende dag zijn de Houthi’s weer langsgekomen, waarbij zij het ouderlijk huis hebben doorzocht. Eiser vreest bij terugkeer naar Jemen door de Houthi’s te worden opgepakt. Ook vreest hij voor de oorlog in Jemen.
Het bestreden besluit
4. De minister heeft in het bestreden besluit (en het daarin ingelaste voornemen van
16 oktober 2024) de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond. Bij de beoordeling van het asielrelaas van eiser heeft de minister de volgende asielmotieven vastgesteld:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
2. Rekrutering door de Houthi’s.
4.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig is. Eisers verklaringen dat de Houthi’s hem wilden rekruteren vindt de minister ongeloofwaardig. Hij heeft zijn verklaringen niet onderbouwd met objectieve documenten die dit asielmotief volledig onderbouwen De minister heeft daarom verder beoordeeld of het asielmotief alsnog geloofwaardig is. Omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder c en d, van de Vw [2] is dat volgens de minister niet het geval. Dit leidt er volgens de minister toe dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling en dat hij ook geen gegronde vrees heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] . Verder heeft de minister overwogen dat eiser niet onmiddellijk asiel heeft aangevraagd toen dat mogelijk was. Gelet hierop heeft de minister de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw.
Het standpunt van eiser
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Wat hij daartegen in de gronden van beroep aanvoert, zal de rechtbank hierna beoordelen.
Heeft de minister in strijd gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel?
6. Eiser voert aan dat de minister in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld door zijn aanvraag te toetsen aan het gewijzigde toelatingsbeleid voor Jemen, dat op 25 april 2024 met de invoering van WBV 2024/9 is ingevoerd. Door het niet op tijd beslissen op de asielaanvraag, is eiser benadeeld. Als de minister op tijd had beslist, had hij een asielvergunning gekregen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
6.1.
Eisers beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat rechtens het uitgangspunt is dat bij het nemen van een besluit het recht wordt toegepast zoals dat op dat moment geldt. Dit geldt ook voor beleidsregels. In geval van bijzondere omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuw recht in een ongunstigere positie komt, is onvoldoende om van dit uitgangspunt af te wijken. [4]
6.2.
De rechtbank kan verder het standpunt van de minister dat er op dit punt niet gebleken is van bijzondere omstandigheden om van het uitgangspunt af te wijken, volgen. In het enkele tijdsverloop tussen de aanvraag en het bestreden besluit ziet de rechtbank geen bijzondere omstandigheden gelegen om van eerdergenoemd uitgangspunt af te wijken. De minister heeft dan ook terecht de asielaanvraag van eiser aan het nieuwe gewijzigde landenbeleid voor Jemen getoetst.
Heeft de minister deugdelijk gemotiveerd dat asielmotief 2 ongeloofwaardig is?
7. Eiser voert aan dat de minister zijn verklaringen over dat de Houthi’s zijn langsgekomen om hem te rekruteren ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht en dat zij zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank is van oordeel dat de minister ten onrechte asielmotief 2 niet geloofwaardig heeft bevonden en overweegt daartoe als volgt. De minister heeft in het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over de rekrutering door de Houthi’s niet overeenkomen met de landeninformatie. [5] Volgens het algemeen ambtsbericht Jemen van augustus 2022 (ambtsbericht) richten Houthi-vertegenwoordigers hun activiteiten grotendeels op mannen in de leeftijd van 18 tot 22 jaar, zijn de meeste rekruten analfabeet en afkomstig uit de armste lagen van de bevolking. [6] Eiser voert echter terecht aan dat deze passage ruimte laat voor de mogelijkheid van rekrutering van jonge mannen die buiten de in het ambtsbericht genoemde doelgroep vallen, zoals eiser die in [plaats] woonde, [leeftijd] jaar oud was, zijn schoolperiode heeft afgerond en niet tot de armste lagen van de bevolking behoorde. De rechtbank acht hierbij van belang dat de minister dit ook heeft onderkend. Bovendien volgt uit het ambtsbericht, pagina 31, dat de Houthi-rebellen tijdens de verslagperiode, net als daarvoor, op grote schaal minderjarige jongens rekruteerden en dat zij hen voor de strijd via verschillende methodes ronselden, zoals met propaganda-activiteiten op scholen. Dit komt overeen met wat eiser daarover in het nader gehoor heeft verklaard. [7]
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister ook niet deugdelijk gemotiveerd dat eiser ongerijmde verklaringen heeft afgelegd over het aantal keren dat de Houthi’s bij hem zijn langsgekomen en de gewelddadige wijze van rekrutering door de Houthi’s. Op de zitting heeft de minister aangegeven dat eisers verklaring ongerijmd is, nu de Houthi’s twee keer bij het huis van eiser zijn langsgekomen en daarna niet meer zijn teruggekomen. De minister heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom dit ongerijmd zou zijn. Verder staat op pagina 30 van het onder 7.1 genoemde ambtsbericht, dat de Houthi’s minderjarige jongens ronselden voor de strijd via verschillende methodes, zoals door ontvoering en door het aanmoedigen van rekrutering door actieve strijders van hun minderjarige familieleden. Wat eiser over de wijze van rekrutering door de Houthi’s heeft verklaard, past in dit beeld.
7.3.
Gelet op al het voorgaande, heeft de minister zich niet deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat asielmotief 2 ongeloofwaardig is.
Heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade?
8. Eiser voert aan dat de minister niet goed heeft gemotiveerd dat niet langer sprake is van de meeste uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn en in hoeverre de humanitaire omstandigheden een rol spelen bij de beoordeling van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn dan wel het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser doet een beroep op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 25 oktober 2024 [8] , zittingsplaats Den Bosch, van 26 november 2024 [9] , zittingsplaats Den Haag, van 28 november 2024 [10] , zittingsplaats Utrecht, van 13 december 2024 [11] en zittingsplaats Middelburg, van 15 januari 2025 [12] .
8.1.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Voor Jemen gold vanaf 2016 in het beleid van de minister de hoogste gradatie van willekeurig geweld waarbij, ongeacht de individuele omstandigheden van de vreemdeling, sprake is van een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vw (meest uitzonderlijke situatie). [13] In WBV 2024/9 neemt de minister dit niet langer aan. Hoewel de minister voor Jemen nog steeds aanneemt dat sprake is van een binnenlands gewapend conflict en willekeurig geweld, neemt zij nu een hoge mate van willekeurig geweld aan (minder uitzonderlijke situatie).
8.2.
De toepassing van artikel 15, aanhef en onder c (15c), van de Kwalificatierichtlijn is nader ontwikkeld in rechtspraak. Uit de uitspraak van de Afdeling [14] van 17 juli 2024 [15] volgt dat de minister bij toepassing van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn zowel de individuele omstandigheden als de algemene veiligheidssituatie in het land van herkomst moet betrekken. Alleen in de meest uitzonderlijke situatie, waarin de mate van willekeurig geweld zo hoog is dat een vreemdeling door zijn enkele aanwezigheid al een risico loopt, wordt niet toegekomen aan het betrekken van individuele omstandigheden. De vereisten om bij de toepassing van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn aan het betrekken van die individuele omstandigheden toe te komen zijn slechts dat er a) willekeurig geweld is en b) dat dit geweld plaatsvindt binnen een internationaal of binnenlands gewapend conflict. Het arrest X en Y van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 november 2023 [16] en de tekst van artikel 15c bieden geen aanknopingspunten voor het standpunt dat het willekeurige geweld een bepaalde of hoge mate moet hebben. Wel volgt uit het arrest dat de individuele omstandigheden in minder uitzonderlijke situaties meer gewicht moeten hebben om te komen tot een reëel risico op ernstige schade.
8.3.
De minister heeft het landenbeleid voor Jemen vastgelegd in paragraaf C7/19.4.2 van de Vc. [17] Er wordt, sinds de beleidswijziging in april 2024, niet langer aangenomen dat de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld van toepassing is. Wel neemt de minister aan dat in Jemen sprake is van een hoge mate van willekeurig geweld. In zo’n situatie dient eiser, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024 aannemelijk te maken dat zijn individuele situatie en persoonlijke omstandigheden in combinatie met de intensiteit van willekeurig geweld in Jemen voor hem zorgt voor een reëel risico op ernstige schade vanwege het willekeurige geweld. Uit het arrest X. en Y. volgt dat de algemene veiligheidssituatie en de individuele omstandigheden steeds in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld.
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de humanitaire situatie in Jemen niet in overwegende mate kan worden geweten aan het directe handelen van de strijdende partijen. Dit is van belang voor de beoordeling of de beleidswijziging rechtmatig is, omdat de humanitaire situatie volgens de minister alleen moet worden betrokken in de beoordeling of sprake is van de meest uitzonderlijke situatie in Jemen voor zover deze direct en in overwegende mate het gevolg is van specifiek en doelbewust handelen of nalaten van de verschillende strijdende partijen, met de bedoeling om een catastrofale humanitaire situatie te creëren als oorlogsmethodiek. [18] Uit de beslisnota van 29 september 2023 [19] en het algemeen ambtsbericht Jemen volgt dat de minister aanneemt dat de humanitaire situatie voor een deel te wijten is aan de impact van klimaatverandering en voor een deel bewust wordt veroorzaakt en in stand wordt gehouden door de strijdende partijen. In het verweerschrift heeft de minister gesteld dat uit de in beslisnota gemaakte uitgebreide analyse blijkt dat het feit dat de humanitaire situatie in Jemen tijdens de verslagperiode van het algemeen ambtsbericht Jemen van september 2023 uiterst zorgelijk is, niet alleen kan worden geweten aan het directe handelen van de gewapende partijen. De minister laat echter na te motiveren hoe al deze omstandigheden tegen elkaar zijn afgezet, hoe groot het aandeel van de strijdende partijen is en waaruit volgt dat de strijdende partijen daar niet in overwegende mate verantwoordelijk voor zouden zijn. Ook uit de passage die de minister in het bestreden besluit heeft aangehaald, volgt dit niet.
8.5.
Bij het voorgaande is van belang dat in het algemeen ambtsbericht Jemen van september 2023, pagina 4, staat dat de grote afhankelijkheid van humanitaire hulp onder de bevolking de strijdende partijen niet belette om toegang tot deze hulp te dwarsbomen. Daaruit lijkt te volgen dat de strijdende partijen bewust de slechte humanitaire situatie in Jemen creëren dan wel in stand houden of verergeren. De minister dient inzichtelijk te maken hoe zij dit – in combinatie met de door eiser op de zitting genoemde informatie over de verslechtering van de humanitaire situatie in Jemen – weegt in de beoordeling van de vraag of er sprake is van een reëel risico op ernstige schade. Zonder een duidelijke afweging hierover is niet uit te sluiten dat nog altijd sprake is van de meest uitzonderlijke situatie. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat ook als geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie en eisers individuele omstandigheden van belang zijn voor de beoordeling, dit inzicht ook nodig is om te kunnen bepalen welke individuele omstandigheden van belang zijn en hoe zwaarwegend deze zijn. Uit het arrest X. en Y. volgt dat de algemene veiligheidssituatie in Jemen en de individuele omstandigheden steeds in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld. De minister heeft dit in het bestreden besluit onvoldoende beoordeeld. Deze beroepsgrond slaagt ook.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb [20] vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een bespreking van de overige beroepsgronden.
9.1.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf op de aanvraag te beslissen, omdat het aan de minister is om eerst een nieuwe beoordeling te maken. De minister zal een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
9.2.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 19 december 2024;
- draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:433.
5.Het algemeen ambtsbericht Jemen van augustus 2022 en september 2023.
6.Algemeen ambtsbericht Jemen, augustus 2022, pagina 30.
7.Pagina 7 van het nader gehoor.
9.NL24.29170.
13.Zie WBV 2016/18 en (laatstelijk) WBV 2022/26.
14.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
16.ECLI:EU:C:2023:843.
17.Vreemdelingencirculaire 2000.
18.Pagina 6 van het bestreden besluit en pagina 4 van het verweerschrift.
19.Pagina 7 van de beslisnota.
20.Algemene wet bestuursrecht.