ECLI:NL:RBDHA:2025:4217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
NL24.47021
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Jemenitische vreemdeling met motiveringsgebreken in de afwijzing door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Jemenitische vreemdeling. De eiser, geboren in 2004, had een asielaanvraag ingediend die door de minister van Asiel en Migratie op 21 november 2024 was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, omdat de minister onvoldoende gemotiveerd had waarom de asielaanvraag ongegrond was verklaard. Eiser vreesde voor terugkeer naar Jemen vanwege de risico's op rekrutering en de gewelddadige situatie in het land. De rechtbank oordeelde dat de minister niet adequaat had ingegaan op de recente informatie over de humanitaire situatie in Jemen en de specifieke omstandigheden van eiser. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de motiveringsgebreken in acht genomen moeten worden. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.814.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.47021

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.R.F. Berte),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Mandersloot).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 2004 en heeft de Jemenitische nationaliteit.
2. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eiser woonde in de Verenigde Arabische Emiraten, maar zijn verblijfsvergunning is daar komen te vervallen. Eisers vader heeft besloten dat eiser terug dient te gaan naar Jemen. Eiser vreest voor terugkeer naar Jemen omdat hij risico loopt om gerekruteerd te worden en vanwege de strijd die in Jemen wordt gevoerd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Dat is op zichzelf niet genoeg voor vluchtelingschap of om een risico op ernstige schade aan te nemen. De angst van eiser om gerekruteerd te worden heeft verweerder niet aannemelijk geacht.
4. Eiser voert aan dat hij zich niet kan verenigen met het beleid van verweerder dat het hebben van de Jemenitische nationaliteit op zichzelf onvoldoende is om een risico op ernstige schade aan te nemen. Daarbij doet eiser een beroep op de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 25 oktober 2024. [1] In die uitspraak heeft de rechtbank in het algemeen overwogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat ten aanzien van Jemen kan worden gesproken van een minder uitzonderlijke situatie van geweld. In het bestreden besluit verwijst verweerder naar het verweerschrift van 27 juni 2024 – dat niet ziet op de specifieke zaak van eiser - maar dit verweerschrift is bij eiser niet bekend zodat hij daarop niet kan reageren. Ter zitting heeft eiser verder verwezen naar de uitspraak van de meervoudige kamer van zittingsplaats Den Haag van 28 november 2024 [2] en de uitspraken van deze zittingsplaats van 15 januari 2025 [3] en 24 januari 2025. [4] Ook heeft eiser ter zitting gewezen op vragen die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn gesteld aan verweerder ten aanzien van het gewijzigd landenbeleid Jemen, voorafgaand aan een zitting die op 16 april 2025 bij de Afdeling zal worden gehouden. Daarnaast verwijst eiser naar een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 10 september 2024 en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 31 oktober 2024. [5] Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat eiser als terugkeerder vanuit het westen niet zal worden gezien als verrader of spion. Ten aanzien van de humanitaire situatie in Jemen verwijst eiser naar zijn zienswijze, waarin is verwezen naar een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 8 november 2024. Verweerder is in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd hierop ingegaan. Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat niet aannemelijk is dat eiser te vrezen heeft voor rekrutering in Jemen door het regeringsleger dan wel de Houthi-rebellen. Eiser wijst erop dat aansluiting bij het leger van Jemen een van de weinige manieren is om een vast inkomen te verwerven en dat hij in Jemen op zoek zal moeten naar een vast inkomen. Eiser wijst verder erop dat hij in de categorie jonge mannen valt die het meeste risico lopen op rekrutering door Houthi-rebellen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft het landenbeleid voor Jemen vastgelegd in paragraaf C7/19 van de Vc. [6] Voor Jemen wordt een hoge mate van willekeurig geweld aangenomen (een minder uitzonderlijke situatie). Dat houdt in dat een vreemdeling uit Jemen op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk moet maken waarom juist hij een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers.
6. Eiser voert terecht aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in Jemen geen sprake is van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld, maar van een minder uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld. Het volgende is daartoe redengevend.
7. In het voornemen en het bestreden besluit heeft verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van een minder uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld gewezen op het algemeen ambtsbericht over Jemen van 2023. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat hij het niet eens is met de uitspraak van 25 oktober 2024 van zittingsplaats Den Haag en heeft in dat kader verwezen naar een verweerschrift van 27 juni 2024. Dat verweerschrift heeft verweerder niet overgelegd. De informatie uit het meest recente algemeen ambtsbericht uit 2023 ziet op de verslagperiode augustus 2022 tot en met augustus 2023. De informatie waar eiser naar heeft verwezen, zowel in zijn zienswijze als de gronden van beroep, is van recentere aard en ziet met name op de situatie in Jemen in 2024. Het lag op de weg van verweerder om aan de hand van de meest recente landeninformatie te beoordelen wat de huidige veiligheidssituatie in Jemen is. Verweerder heeft dit echter nagelaten en is in het bestreden besluit onvoldoende ingegaan op de recente informatie waar eiser naar heeft verwezen. Dat verweerder bij het bestreden besluit wel het artikel van Al Jazeera van 23 februari 2024 heeft betrokken, is onvoldoende, nu dit slechts één van de stukken is waar eiser naar heeft verwezen.
8. Eiser voert daarnaast terecht aan dat uit de door hem overgelegde informatie en de uitspraken van onder meer de zittingsplaatsen Amsterdam en Den Haag volgt dat de veiligheidssituatie in Jemen precair is en dat het feitelijke bestand tussen de strijdende partijen, waar verweerder naar heeft verwezen, onder druk staat. De rechtbank acht verder van belang dat, zoals ook bij de uitspraak van zittingsplaats Amsterdam is betrokken, in de nota van 29 september 2023 actieve intrekking van al verleende verblijfsvergunningen asiel aan vreemdelingen uit Jemen niet opportuun wordt geacht, omdat het zeer discutabel is of wordt voldaan aan de voorwaarde dat de wijziging van de omstandigheden in Jemen een voldoende en niet-voorbijgaand karakter heeft. Hoewel de vraag of een reeds verleende verblijfsvergunning asiel kan worden ingetrokken, naar zijn aard een andere beoordeling vergt dan de vraag of een aanvraag van een vreemdeling om verlening van een verblijfsvergunning asiel al dan niet kan worden afgewezen, duidt ook dit erop dat de veiligheidssituatie in Jemen fragiel is. Verweerder heeft deze informatie onvoldoende betrokken bij zijn beoordeling in het kader van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
9. Ook voert eiser terecht aan dat sprake is van een motiveringsgebrek ten aanzien van de humanitaire situatie in Jemen. Met de enkele overweging dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt waarom hem hetzelfde lot staat te wachten bij terugkeer, is verweerder onvoldoende ingegaan op de door eiser overgelegde recente informatie over de humanitaire situatie in Jemen.
10. Wat verweerder in het verweerschrift aanvullend heeft overwogen ten aanzien van de humanitaire situatie, is eveneens onvoldoende. De rechtbank is, net als in de door eiser ter zitting aangehaalde uitspraak van 15 januari 2025, van oordeel dat verweerder een onjuiste maatstaf hanteert door te beoordelen of de humanitaire situatie in Jemen enkel en in overwegende mate is toe te schrijven aan het conflict, gelet op het arrest Sufi en Elmi. [7] De rechtbank sluit hiermee wederom aan bij het oordeel van zittingsplaats Amsterdam in de uitspraak van 25 oktober 2024. Uit paragrafen 280 tot en met 283 van het arrest Sufi en Elmi volgt dat als erbarmelijke humanitaire omstandigheden uitsluitend of zelfs hoofdzakelijk te wijten zijn aan armoede of natuurlijke verschijnselen, slechts sprake kan zijn van een schending van artikel 3 van het EVRM [8] in ‘
very exceptional cases where the humanitarian grounds against removal are compelling’. Wanneer natuurlijke verschijnselen echter hebben bijgedragen aan erbarmelijke humanitaire omstandigheden, maar deze voornamelijk zijn te wijten aan directe en indirecte acties van de partijen bij een conflict, dan moet worden beoordeeld of een vreemdeling bij terugkeer in staat zal zijn ‘
to cater for his most basic needs, such as food, hygiene and shelter, his vulnerability to ill-treatment and the prospect of his situation improving within a reasonable time-frame’. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit niet beoordeeld.
11. Ook heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de humanitaire situatie in Jemen niet voornamelijk te wijten is aan acties van de partijen van het conflict. In het verweerschrift heeft verweerder verwezen naar de nota van 29 september 2023 waarin onder meer is overwogen dat de gehanteerde oorlogsmethoden in het conflict ook invloed hebben op de zorgelijke humanitaire situatie maar niet enkel en in overwegende mate daaraan is toe te schrijven. Hieruit blijkt dat verweerder aanneemt dat de strijdende partijen deels verantwoordelijk zijn voor de slechte humanitaire situatie. Verweerder heeft echter nagelaten te motiveren hoe groot het aandeel van de strijdende partijen is en waaruit volgt dat de slechte humanitaire situatie niet
voornamelijkis te wijten aan de strijdende partijen.
12. Het beroep is gelet op de geconstateerde motiveringsgebreken reeds gegrond. De overige beroepsgronden van eiser behoeven daarom geen bespreking meer.
13. Het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814.
Deze uitspraak is gedaan op 18 maart 2025 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

6.Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Het arrest van het Europees Hof van de Rechten van de Mens van 28 juni 2011, zaaknrs. 8319/07 en 11449/07.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.