ECLI:NL:RBDHA:2025:818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
NL24.29294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Jemenitische minderjarige in het kader van terugkeer naar Jemen en de beoordeling van de humanitaire situatie

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Jemenitische minderjarige tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, die oordeelde dat de asielaanvraag ongegrond was en dat de eiser binnen vier weken naar Jemen moest terugkeren. De rechtbank behandelt de zaak op 1 november 2024, waarbij de eiser, zijn gemachtigde en een tolk aanwezig zijn. De eiser, geboren in Saoedi-Arabië, vreest voor zijn veiligheid in Jemen vanwege de oorlogssituatie en de mogelijkheid van rekrutering door de Houthi's. De rechtbank stelt vast dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de individuele omstandigheden van de eiser en de humanitaire situatie in Jemen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en vernietigt het, waarbij de minister wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen dat rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank oordeelt dat de eiser recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29294

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag van 14 augustus. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 23 juli 2024 (het bestreden besluit) afgewezen als ongegrond. Uit het bijbehorende terugkeerbesluit volgt dat eiser een termijn van vier weken krijgt om terug te keren naar Jemen. Ook volgt uit het bestreden besluit dat eiser geen reguliere verblijfsvergunning krijgt op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigden van partijen.

Het asielrelaas

2. Eiser verklaart dat hij de Jemenitische nationaliteit heeft en is geboren op [datum] 2008. Eiser heeft nooit in Jemen gewoond; hij is geboren in Saoedi-Arabië en is daar opgegroeid. Ook eisers vader is geboren en getogen in Saoedi-Arabië. Eisers moeder woont sinds het huwelijk tussen zijn ouders (in 2005) in Saoedi-Arabië. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij de oorlogssituatie in Jemen vreest. Eiser is bang dat hij en zijn gezin naar Jemen (terug) moeten, omdat het werkvisum van eisers vader zal worden beëindigd. Eisers vader werkt op een universiteit, maar hij vermoedt dat hij wordt ontslagen. Als eiser naar Jemen moet gaan, vreest hij rekrutering door de Houthi’s en het risico te lopen slachtoffer te worden van willekeurig geweld. Ook is hij bang terecht te komen in een slechte humanitaire situatie.

Het bestreden besluit

3. Verweerder heeft de asielaanvraag ongegrond verklaard. De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser zijn geloofwaardig geacht. Omdat eiser de Jemenitische nationaliteit heeft, beoordeelt verweerder eisers gestelde problemen in Saoedi-Arabië niet. In het bestreden besluit overweegt verweerder dat eiser geen vluchteling is. Ook is niet aannemelijk dat eiser in Jemen een reëel risico op ernstige schade loopt. Verweerder vindt dat op grond van het landenbeleid in heel Jemen op dit moment sprake van de kwalificatie ‘minder uitzonderlijk’ met betrekking tot van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Het is dan aan eiser om op basis van individuele omstandigheden aannemelijk te maken waarom specifiek hij een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers. Dat heeft eiser niet gedaan. Eiser heeft nooit in Jemen gewoond en daar dus nooit problemen ervaren. Eiser heeft zijn vrees voor rekrutering niet aannemelijk gemaakt.
4. Verweerder besluit verder dat eiser geen reguliere verblijfsvergunning krijgt op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Eiser dient Nederland binnen vier weken te verlaten en naar Jemen te gaan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er in Jemen adequate opvang aanwezig is voor eiser. Eisers oom woont namelijk in Jemen en zij hebben af en toe telefonisch contact met elkaar. Verder rust op de ouders van eiser een zorgplicht en is het aan de ouders ervoor te zorgen dat voor eiser opvang in Jemen aanwezig is. Eiser heeft niet onderbouwd dat zijn ouders niet voor hem zouden kunnen zorgen in Jemen, ofwel door zelf naar Jemen terug te keren ofwel opvang bij eisers oom te regelen.

Eisers standpunt

5. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte aanneemt dat eiser geen reëel risico loopt op ernstige schade als hij naar Jemen moet gaan. Eiser voert daarbij aan dat hij problemen verwacht vanwege het gemengde huwelijk van zijn ouders: zijn moeder is Hashemiet en zijn vader niet. Eiser stelt, met verwijzing naar het rapport “
Yemen, life goes on in Yemen: conversations with Yemeni families as the war nears its eighth year” van 22 mei 2022, dat een gemengd huwelijk niet is toegestaan. Verder stelt eiser dat Hashemieten problemen ervaren sinds de oorlog; Hashemieten worden gezien als spionnen voor de Houthi’s. Uit een door eiser overgelegde brief blijkt dat eisers vader gezocht wordt en gevaar loopt. De woning van de familie is ook verwoest. Vanwege deze problemen loopt ook eiser gevaar voor zijn leven. Ook is eiser bang dat hij wordt gedwongen mee te vechten met de Houthi’s, waarbij hij erop wijst dat een oom van hem is benaderd zich aan te sluiten. Deze oom is gevlucht uit Jemen. Tot slot wijst eiser op landeninformatie van 30 augustus 2024 van Vluchtelingenwerk, waaruit blijkt van de slechte humanitaire situatie in Jemen als gevolg van het jarenlange conflict in het land. Eiser stelt dat iedereen die teruggestuurd wordt naar Jemen hierdoor het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [1] en wijst daarbij op het arrest Sufi en Elmi van het EHRM. [2]
6. Eiser stelt dat het door verweerder genomen terugkeerbesluit niet rechtmatig is. Er is voor eiser, als minderjarige, geen adequate opvang beschikbaar. Eiser beroept zich hierbij op het arrest TQ [3] : verweerder moet zich overtuigen van de beschikbaarheid van adequate opvang. Zijn oom in Jemen is niet in staat opvang te bieden vanwege diens gezondheidsproblemen. In dat verband heeft eiser in beroep een e-mail van zijn oom overgelegd waarin hij schrijft dat hij niet voor eiser kan zorgen. Verweerder heeft nagelaten nader onderzoek te doen. Terugkeer naar Saoedi-Arabië is eveneens niet mogelijk, aldus eiser.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt eerst eisers stelling dat iedereen die wordt teruggestuurd naar Jemen het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, waarbij eiser wijst op de humanitaire omstandigheden en het arrest Sufi en Elmi. De rechtbank begrijpt deze stelling zo dat eiser daarmee vindt dat verweerder ten onrechte niet langer uitgaat van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld.
8. Het landenbeleid van verweerder voor Jemen volgt uit C7/19.4.1 van de Vc. [4] Dit beleid is gewijzigd met WBV 2024/9 op 22 april 2024. Sindsdien gaat verweerder er niet langer vanuit dat sprake is van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld, waarin iemand door zijn enkele aanwezigheid een reëel risico loopt op ernstige schade. [5] Voor Jemen wordt een hoge mate van willekeurig geweld aangenomen. Dat houdt in dat een vreemdeling uit Jemen op basis van zijn individuele omstandigheden aannemelijk moet maken waarom juist hij een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers.
9. De rechtbank overweegt dat in het kader van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn humanitaire omstandigheden enkel een rol kunnen spelen als deze zijn ontstaan als gevolg van handelen of nalaten van partijen. Uit artikel 6 van de Kwalificatierichtlijn volgt immers dat een actor van vervolging is vereist. Uit de informatie die door eiser is aangehaald, wordt gesteld dat de slechte humanitaire situatie grotendeels is veroorzaakt door het jarenlange conflict en deels door het handelen van actoren verergerd of bestendigd wordt. Verweerder is in het bestreden besluit niet ingegaan op de humanitaire situatie in Jemen en de invloed van de strijdende partijen op die situatie. Uit het arrest Sufi en Elmi van het EHRM volgt dat humanitaire problemen die in overwegende mate zijn ontstaan als gevolg van een gewapend conflict worden onderscheiden van humanitaire problemen die worden veroorzaakt door armoede en natuurrampen. Wanneer de erbarmelijke humanitaire omstandigheden voornamelijk te wijten zijn aan directe en indirecte acties van de partijen bij een conflict, dan moet verweerder beoordelen of eiser bij terugkeer in staat zal zijn ‘
to cater for his most basic needs, such as food, hygiene and shelter, his vulnerability to ill-treatment and the prospect of his situation improving within a reasonable time-frame’. [6] Verweerder heeft dit in het bestreden besluit ten onrechte niet beoordeeld. Het ligt op de weg van verweerder om aan de hand van de meest recente landeninformatie te beoordelen wat de veiligheidssituatie in Jemen is. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 januari 2025. [7]
10. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit in dit verband ten onrechte geen overwegingen gewijd aan de door eiser genoemde persoonlijke achtergrond, namelijk dat hij is opgegroeid in Saoedi-Arabië en dat zijn familie deels Hashemiet is en hij om die reden grotere risico’s loopt dan andere burgers.
Tussenconclusie
11. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep is reeds om die reden gegrond.
12. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening moet houden met deze uitspraak.
Terugkeerbesluit
13. Met het oog op finale geschilbeslechting gaat de rechtbank wel nog in op eisers beroepsgronden over het terugkeerbesluit. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat het terugkeerbesluit enkel Jemen betreft en niet ziet op Saoedi-Arabië. De rechtbank beoordeelt dan ook enkel eisers stellingen voor zover deze zien op het terugkeerbesluit naar Jemen.
13. De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest TQ volgt dat verweerder, voorafgaand aan het nemen van een terugkeerbesluit, de situatie van een minderjarige algemeen en grondig moet toetsen, rekening houdend met het belang van het kind. Daarbij moet verweerder meerdere aspecten betrekken, zoals de leeftijd, het geslacht, de bijzondere kwetsbaarheid, de fysieke en mentale gezondheid, het eventuele verblijf in een pleeggezin, het opleidingsniveau en de sociale omgeving van de minderjarige. Verweerder moet zich in dat kader ervan overtuigen dat voor de minderjarige adequate opvang aanwezig is in het land van terugkeer.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de opvang van eiser in Jemen en dat in het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd dat voor eiser in Jemen adequate opvang aanwezig is. Uit het bestreden besluit volgt dat in Jemen een oom aanwezig is, van wie eiser enkel een telefoonnummer heeft. Waar zijn oom woont, weet hij niet. Hij denkt in [plaats] , zo verklaart hij. [8] Verweerder heeft niet doorgevraagd bij eiser en heeft geen onderzoek gedaan naar adresgegevens van de oom. Op de verklaring van zijn oom die eiser op 27 oktober 2024 in beroep heeft overgelegd, is wel een adres te vinden. Echter staat niet met voldoende zekerheid vast dat de oom op basis van deze informatie getraceerd kan worden. Verweerder dient op dit punt nader onderzoek te doen.
16. Ook heeft verweerder ten onrechte niet onderzocht of de oom voor eiser kan zorgen. Eiser verklaart maar af en toe contact te hebben met zijn oom. Bovendien is hij maar één keer in zijn leven bij zijn oom geweest. Eiser gaf al in het gehoor aan dat zijn oom gezondheidsproblemen heeft en het daardoor moeilijk zou zijn bij hem te gaan wonen. [9] In de in beroep overgelegde verklaring van de oom is gesteld dat deze in een slechte gezondheidstoestand verkeert en niet voor eiser kan zorgen. Verweerder heeft ten onrechte niet doorgevraagd naar de medische omstandigheden van de oom.
17. Verweerder kan niet volstaan met de verwijzing naar de zorgplicht van ouders. Hiervoor is relevant dat de ouders van eiser niet in Jemen verblijven, maar in Saoedi-Arabië. Voor zover verweerder stelt dat eisers ouders met hem naar Jemen kunnen gaan, heeft eiser gesteld dat zijn ouders - met name zijn vader – problemen heeft in Jemen. Die problemen zijn niet onderzocht, omdat deze de ouders betreffen. In het kader van de beoordeling van eisers individuele omstandigheden is immers beoordeeld dat de problemen geen betrekking hebben op eiser zelf. Hoewel verweerder derhalve terecht stelt dat ouders een zorgplicht hebben, dient verweerder onderzoek te doen naar de omstandigheden waarin eiser in Jemen kan worden opgevangen. Daarbij dienen de problemen van eisers ouders te worden betrokken.
17. Deze beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Awb [10] en het motiveringsbeginsel van artikel 3:46 van de Awb. Verweerder moet alsnog onderzoek doen naar de beschikbaarheid van adequate opvang van eiser in Jemen.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, waaronder begrepen het terugkeerbesluit, omdat dit is genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en de motiveringsbeginsel. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dit geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
20. De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening moet houden met deze uitspraak.
20. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814 (achttienhonderdveertien euro) aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 24 januari 2025 door mr. A.J. de Danschutter, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze
partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de
behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de
indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen

Voetnoten

1.Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Arrest van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 28 juni 2011, Sufi en Elmi v. het Verenigd Koninkrijk, app. no. 8319/07 en 11449/07.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, ECLI:EU:C:2021:9.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Artikel 15, aanhef en onder c, (15c) van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 (de Kwalificatierichtlijn).
6.Paragraaf 283 van het arrest Sufi en Elmi.
7.Met het kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2025:558.
8.Verslag nader gehoor, p. 15.
9.Verslag nader gehoor, p. 15.
10.Algemene wet bestuursrecht.