Overwegingen
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003.
2. De gemachtigde van eiser heeft in de nacht voorafgaand aan de zitting gronden van beroep in het dossier geüpload. Aangezien de rechtbank niet in de gelegenheid was deze gronden voorafgaand aan de behandeling ter zitting te bekijken, heeft eiser zijn gronden tijdens de zitting toegelicht.
3. Eiser stelt ten eerste dat uit het verslag van het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling volgt dat de beslissing al was genomen om eiser in bewaring te stellen bij aanvang van het gehoor. Volgens eiser blijkt dat uit de volgende vraag:
V: Ik ben hier omdat uw asielaanvraag is afgewezen en ik daarom u weer op grond van 59 lid 1a VW opnieuw in bewaring ga stellen.1
Eiser stelt dat de bewaring hierom al onrechtmatig is. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 9 oktober 2024.2
4. De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft tijdens de zitting toegelicht dat de formulering van de betreffende zin ongelukkig is, maar dat het ging om een voornemen tot inbewaringstelling. De rechtbank vindt de formulering inderdaad ongelukkig. Tegelijk blijkt uit de rest van het gehoor niet dat sprake was van vooringenomenheid. Zo staat op pagina 2 dat eiser wordt gehoord met betrekking tot het voornemen om hem in vreemdelingenbewaring te stellen. Op pagina 3 onderaan en pagina 4 bovenaan staat opnieuw dat het voornemen bestaat om de maatregel op te leggen. In de vraag waar eiser naar verwijst staat ook dat de ambtenaar naar de zienswijze van eiser zal vragen en dat is ook gebeurd. De rest van de vraag luidt namelijk: “
Ik zal u daarom weer opnieuw naar uw zienswijze vragen m.b.t. uw bewaring. U bent op 29-12-2024 in bewaring gesteld door de Politie. Dit gesprek zal ongeveer gelijk zijn aan uw vorige bewaringsgesprek. Begrijpt u waarom ik u nu wil spreken?”Gelet op dit samenstel van omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake was van vooringenomenheid.
De uitreiking van de maatregel van bewaring
5. Eiser voert aan dat bij de uitreiking van de maatregel van bewaring geen schriftelijke toelichting is gegeven als bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Eiser heeft namelijk alleen een folder met algemene informatie over de inbewaringstelling gekregen, waarvan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 25 juli 2024 al heeft geoordeeld dat deze onvoldoende is. Volgens eiser is sprake van willekeur, omdat vreemdelingen die drie dagen later in bewaring zijn gesteld wel een schriftelijke toelichting hebben ontvangen. Volgens eiser is geen ruimte voor een belangenafweging, omdat de termijn van zes maanden die de Afdeling in de uitspraak van 24 juli 2024 aan de minister heeft gegeven om zijn werkwijze aan te passen, al is verstreken.
6. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet blijkt dat de minister de voorschriften van artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb, in acht heeft genomen. Eiser is niet schriftelijk, in een voor hem begrijpelijke taal geïnformeerd over de redenen van zijn inbewaringstelling. Daarom is er sprake van een gebrek bij de oplegging van de maatregel. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling echter eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank overweegt in dat verband dat eiser direct voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring en in het bijzijn van een tolk is meegedeeld op welke gronden de maatregel zal worden opgelegd. Dit blijkt uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring. Ook is hem meegedeeld dat hij recht heeft op consulaire bijstand. Verder heeft hij gebruik gemaakt van
1. Zie pagina 3 van het proces-verbaal van gehoor (M110)
gratis rechtsbijstand en is namens hem tijdig beroep ingesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is het geconstateerde gebrek daarom niet dermate ernstig, dat dit zwaarder weegt dan de belangen van de minister bij de maatregel van bewaring. De rechtbank volgt eiser ook niet dat sprake is van willekeur. De minister heeft ter zitting aangegeven dat hij de werkwijze heeft aangepast en inmiddels (sinds 25 januari 2025) wel voldoet aan de voorschriften van artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb. Eiser was drie dagen daarvoor al in bewaring gesteld. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de maatregel van bewaring hierom onrechtmatig te achten. De beroepsgrond slaagt niet.
De maatregel van bewaring
7. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. Eiser heeft de gronden niet betwist. De rechtbank oordeelt dat deze gronden afdoende gemotiveerd zijn en volstaan om de maatregel van bewaring te dragen.
9. Eiser voert aan dat zijn vrijheidsbeneming moet berusten op een bepaling van nationaal recht en dat die bepaling objectieve criteria moet bevatten op grond waarvan iemand de vrijheid mag worden ontnomen. In artikel 59 van de Vw staan die criteria niet. De toepasselijke criteria staan wel in hoofdstuk 5 van het Vb. Ter zitting heeft eiser verduidelijkt dat ten onrechte bij de benoeming van de zware en lichte gronden in de maatregel van bewaring geen specifieke verwijzing staat naar artikel 5.1, derde en vierde lid, van het Vb. Dat is in strijd met de arresten Mahdi3 en Al Chodor4
3 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320.
4 15 maart 2017, ECLI:EU:C:2017:213.
10. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank heeft hier al eerder over geoordeeld en de rechtbank sluit zich aan bij die eerdere beoordeling en motivering.5 In voetnoot drie van de maatregel van bewaring staat bovendien een verwijzing naar artikel 5.1, derde en vierde lid, van het Vb. De tekst van die bepaling komt overeen met de feitelijke gronden zoals die zijn opgenomen in de maatregel en dat vindt de rechtbank voldoende. Het is daardoor namelijk voldoende duidelijk voor eiser op welke gronden hij in bewaring is gesteld en op welke wettelijke bepalingen die gronden zijn gebaseerd. Het is niet nodig om in de maatregel per grond een aparte verwijzing naar die bepaling te maken. De beroepsgrond slaagt niet.
Gespecialiseerde inrichting voor bewaring
11. Eiser voert aan dat het detentiecentrum [plaats] ( DCR ) waar hij verblijft, gelet op de manier waarop de vrijheidsontnemende maatregel ten uitvoer wordt gelegd, niet langer gezien kan worden als een gespecialiseerde bewaringsaccomodatie. Eiser zit in een meermanscel met een grootte van 4,32 m2. Dit is in strijd met het arrest van de Grote Kamer van het EHRM van 20 oktober 2016, nr. 7334/13, Muršić v. Croatia. In het DCR worden vreemdelingen ingesloten van 16:30 uur tot 08:00 uur, dat lijkt ook op detentie met een penitentiair karakter. Verder wijst eiser erop dat hij geen toegang heeft tot het internet en zijn telefoon. Eiser verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 31 januari 20256, waarin op basis van een gehouden schouw tot de conclusie is gekomen dat het Justitieel Centrum Schiphol geen gespecialiseerde bewaringsaccomodatie is. Volgens eiser zijn de omstandigheden in het DCR vergelijkbaar en dient ten aanzien van DCR dezelfde conclusie te worden getrokken, al dan niet na een schouw.
12. De minister heeft in de brief van 6 februari 2025 bericht dat een cel op de afdeling 14 kubieke meter is, met afmetingen van 5,90 meter bij 2,73 meter. In de brieven van 6 februari heeft de minister ook gereageerd met betrekking tot de insluitingstijden, waarbij ook navraag is gedaan bij DJI. Uit die brieven blijkt dat wordt geopend om 7.30 uur en gesloten om 16.45 uur. Er was geen avondprogramma in verband met personele krapte. Het is wel de bedoeling om zo snel mogelijk weer een avondprogramma te starten, dat is ook de wens van het personeel. De personele bezetting is inmiddels op orde, maar er is nog niet genoeg ‘reservecapaciteit’ om verzuim, verlof en andere omstandigheden op te vangen. Er heeft zich in april 2024 een ernstig veiligheidsincident voorgedaan. Daarnaast is de instroom sinds 2023 zeer toegenomen, wat zorgt voor druk op de bezetting. Er is een nieuwe personeelsnorm ingevoerd (van 1 op 16 naar 1 op 12) en daar wordt ook op geworven.
De minister stelt dat het DCR nog altijd is aan te merken als een speciale inrichting voor (vreemdelingen)bewaring.
13. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling heeft in meerdere uitspraken geoordeeld dat het DCR is aan te merken als een gespecialiseerde inrichting voor bewaring.7 In wat eiser heeft gesteld ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat de omstandigheden toen grotendeels gelijk waren. Verder blijkt uit de reactie van de minister dat eisers stelling dat de cel 4,32m2 groot is, feitelijk onjuist is. Eiser heeft die stelling ook niet onderbouwd. Voor zover de insluitingstijden zijn verlengd, vanwege personeelsgebrek, is dit evenmin aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank mag
5 Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 25 oktober 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:17457, r.o. 8 en r.o. 9. namelijk niet oordelen over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen het DCR en zij begrijpt uit de uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2025 dat de insluitingstijden hier ook onder vallen.8 Eiser kan een klacht indienen bij de directeur van het DCR . De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet dus ook geen reden voor een schouw.
____________
Scheiding met strafrechtelijk gedetineerden
14. Eiser voert in dit verband ten slotte aan dat geen sprake is van strikte scheiding met strafrechtelijk gedetineerden. De gemachtigde van eiser heeft van een vreemdeling vernomen dat hij in contact kwam met strafrechtelijk gedetineerden in de wachtruimte van de medische dienst.
15. De rechtbank volgt eiser niet. Dat sprake zou zijn van vermenging met strafrechtelijk gedetineerden en dat daarom geen sprake zou zijn van een gespecialiseerde inrichting heeft eiser alleen van horen zeggen. Hiervan is geen objectieve informatie overgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
16. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
17. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.