ECLI:NL:RBDHA:2024:16389

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.37804
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheidsbeoordeling van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 9 oktober 2024, wordt de rechtmatigheid van een opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, een Algerijnse vreemdeling, had op 25 september 2024 een asielaanvraag ingediend, maar werd in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelt dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd, omdat verweerder niet eerst had onderzocht of de maatregel noodzakelijk, proportioneel en evenredig was. De rechtbank benadrukt dat bij elke maatregel de rechtmatigheidsvereisten opnieuw moeten worden beoordeeld, en dat de verslaglegging van het gehoor zorgvuldig moet zijn. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van vooringenomenheid slaagt, wat leidt tot de conclusie dat de maatregel vanaf het begin onrechtmatig was. Eiser heeft recht op schadevergoeding, die door de rechtbank wordt gematigd tot € 250,-, omdat het voortduren van de bewaring het gevolg was van de omstandigheid dat eiser zijn asielaanvraag enkel had ingediend om zijn vertrek te vertragen. De rechtbank veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van deze schadevergoeding en de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.37804

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de maatregel op 5 oktober 2024 opgeheven en aansluitend een opvolgende maatregel opgelegd.
Eiser heeft aangegeven het beroep te handhaven in verband met het verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 8 oktober 2024 op zitting behandeld. De maatregel is opgeheven, maar de rechtbank heeft eiser desondanks opgeroepen om in persoon te worden gehoord omdat eiser thans in bewaring wordt gehouden op grond van een andere maatregel en dus niet op eigen gelegenheid het onderzoek ter zitting kan bijwonen. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op
[geboortedatum] 2002.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit vier zware gronden en drie lichte gronden opgevoerd om het onttrekkingsrisico te onderbouwen. Verweerder heeft in de maatregel tevens gemotiveerd waarom aan de maatregel tevens artikel 59b, eerste lid, aanhef en c, van de Vw 2000 ten grondslag is gelegd.
3. Eiser wordt ten tijde van het rechtmatigheidsonderzoek door de rechtbank in bewaring gehouden op grond van een andere opvolgende maatregel. De rechtbank beoordeelt, om het verzoek om schadevergoeding te kunnen beoordelen, evenwel de rechtmatigheid van de oplegging en de voortduring van de op 25 september 2024 opgelegde maatregel tot aan de opheffing hiervan op 5 oktober 2024.
4. De meest verstrekkende grond die eiser heeft aangevoerd, is dat uit het gehoor van inbewaringstelling blijkt dat verweerder vooringenomen was omdat bij aanvang van het gehoor al duidelijk was dat zou worden overgegaan tot inbewaringstelling. De rechtbank overweegt dat deze beroepsgrond slaagt en dit reeds tot de conclusie leidt dat de maatregel van aanvang af onrechtmatig is geweest. Omdat deze beroepsgrond slaagt, behoeven de overige rechtmatigheidsaspecten geen beoordeling meer. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5. Het gehoor inbewaringstelling dient er toe om verweerder te laten onderzoeken of een maatregel van bewaring moet worden opgelegd. Op grond van dit gehoor wordt dus beslist of hiertoe wordt overgegaan. Dit betekent simpelweg dat
éérstvragen moeten worden gesteld om dit te onderzoeken en dat
daarnapas wordt beslist of wordt overgegaan tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel.
6. Bij elke maatregel heeft te gelden dat de maatregel uitsluitend mag worden opgelegd als het doel dat is beoogd met de maatregel niet kan worden bereikt zonder de vreemdeling in bewaring te stellen. In het gehoor dient dus te worden onderzocht waarom en met welk doel een maatregel zou moeten worden opgelegd. Tevens dient -kenbaar en dus toetsbaar- te worden onderzocht of met de oplegging van een lichter middel kan worden volstaan om datzelfde doel te bereiken en of, als dat niet zo is, toch moet worden volstaan met de oplegging van een lichter middel of moet worden afgezien van inbewaringstelling omdat de oplegging van de maatregel onevenredig bezwarend zou zijn. De bewaringsrechter controleert of dit onderzoek dat aan een vrijheidsontnemende maatregel ten grondslag is gelegd, zorgvuldig en deugdelijk is verricht.
7. In de M110 is onder meer het navolgde overwogen:
(…)
Op 25-09-2024, te 15:30 uur, hoorde ik in DCR Rotterdam te Rotterdam (…).
Bovengenoemde vreemdeling werd door mij,
(X) vóór het opleggen van het terugkeerbesluit, dan wel het inreisverbod dan wel de maatregel van bewaring gehoord(…)
(…)
-ik werkzaam was als hulpofficier van Justitie en tevens was belast met het toezicht op de
vreemdelingen;
-Ik hier ben hem om hem in de gelegenheid te stellen een asielaanvraag in Nederland in te dienen;
-dat hij zal worden gehoord met betrekking tot het voornemen om hem in vreemdelingenbewaring te stellen;
V: Ik ben hier omdat u aan heeft gegeven dat u in Nederland een asielaanvraag wil indienen. Klopt dat en zo ja, wilt u dan de asielaanvraag ondertekenen?
A: ja, dat klopt.
O: De vreemdeling heeft de asielaanvraag, model M35-h, in persoon ondertekend bij de regievoerder van de DT&V op 23-09-2024
V: De asielaanvraag zal door de IND inhoudelijk worden behandeld. De IND zal met u hiervoor een gehoor inplannen en bij dit gehoor zullen ze u meer uitleggen over de procedure. Begrijpt u dit?
A: Blijf ik dan hier vastzitten?
V: U blijft gedurende de asielprocedure in bewaring zitten.
(…)
8. De rechtbank overweegt dat eiser zich terecht op het standpunt stelt dat uit dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van gehoor blijkt dat de beslissing om de maatregel op te leggen reeds was genomen voordat onderzocht was of een maatregel moest en kon worden opgelegd. Uit de M110 volgt dat namelijk dat eerst aan eiser is medegedeeld dat hij gedurende de asielprocedure in bewaring blijft en dat vervolgens pas vragen worden gesteld over de verklaringen die hij in voorgaande bewaringsprocedures heeft afgelegd en over de medische conditie van eiser. Weliswaar zijn ook in deze maatregel de tekstblokjes “vóór het opleggen van het terugkeerbesluit, dan wel het inreisverbod dan wel de maatregel van bewaring gehoord” en “dat hij zal worden gehoord met betrekking tot het voornemen om hem in vreemdelingenbewaring te stellen” opgenomen en aangekruist. De rechtbank kent hieraan evenwel geen waarde toe omdat de eerste passage in de M110, die ziet op de feitelijk gestelde vragen en feitelijk gegeven antwoorden hiermee in strijd is.
9. De verslaglegging van het gehoor is zonder meer als onzorgvuldig te kwalificeren. Op de dag van de zitting wordt een daags daarvoor opgemaakt aanvullend proces-verbaal toegevoegd om mede te delen dat eiser met tussenkomst van een registertolk is gehoord. Uit de M110 kan, door “het zetten van kruisjes” bij tekstblokken die onderling niet met elkaar verenigbaar zijn en door het niet invullen van “witvelden in tekstblokken” niet worden afgeleid of de gemachtigde nu wel of niet aanwezig is geweest bij het gehoor. De gemachtigde van eiser heeft op vragen van de rechtbank aangegeven dat hij eiser heeft bijgestaan tijdens het gehoor, maar dat in de M110 ten onrechte is vermeld dat dit gehoor heeft plaatsgevonden in het DTC Rotterdam omdat het gehoor heeft plaatsgevonden op de KMar Brigade aan de Brandenburglaan 6 in Rotterdam.
10. De verbalisering van het gehoor dat is voorafgegaan aan de daadwerkelijke oplegging van de maatregel is dermate slordig, dat zou kunnen worden gedacht dat dit ook voor bovenstaande passage in de M110 geldt en dat niet tegen eiser zou zijn gezegd dat hij in bewaring blijft voordat begonnen is met het stellen van vragen om te onderzoeken of het opleggen van de maatregel noodzakelijk, proportioneel en evenredig is. Verweerder heeft echter ter zitting aangegeven dat het gelet op alle voorgaande maatregelen en gelet op het proces-verbaal van bevindingen van 23 september 2024, waarin is gerelateerd dat eiser “op de vliegtuigtrap” kenbaar heeft gemaakt een asielprocedure te willen starten en daarbij heeft verklaard dat “hij dit enkel doet om het IOM de gelegenheid te geven meer geld te regelen en hij dan zijn aanvraag wel weer intrekt” bij aanvang ook duidelijk is dat eiser in bewaring zal worden gehouden. De rechtbank ziet in deze toelichting een bevestiging dat de bovenstaande passage niet kan worden gekwalificeerd als “slordige verslaglegging’, maar dat inderdaad reeds beslist was dat eiser hoe dan ook in bewaring zou worden gehouden.
11. De rechtbank overweegt dat zonder meer begrijpelijk én gerechtvaardigd is dat verweerder eiser niet aanstonds na het indienen van een asielaanvraag op de vliegtuigtrappen in vrijheid stelt, maar onderzoekt of eiser op een andere grondslag in bewaring kan worden gesteld. Het is evident dat eiser in wezen de uitzetting naar zijn land van herkomst frustreert en bovendien meent eisen te kunnen stellen aan een te ontvangen geldelijk bedrag als hij meewerkt aan zijn vertrek. De rechtbank begrijpt ook dat het ronduit frustrerend zal zijn als verweerder zich inspant en veel capaciteit vrijmaakt om te voldoen aan zijn plicht om eiser te verwijderen naar zijn land van herkomst, en eiser er evident op uit is om verweerder te verhinderen zijn verplichtingen na te komen. Verweerder heeft bovendien terecht gewezen op het voorgaande verloop van de opeenvolgend en aansluitend opgelegde maatregelen en de proceshouding van eiser tijdens zijn inbewaringstelling(en). Dit alles laat echter onverlet dat verweerder als hij eiser in bewaring wil stellen, elke keer opnieuw zal moeten voldoen aan alle vereisten die gelden voor de nieuw op te leggen bewaringsmaatregel en daarbij elke keer opnieuw weer alle procedurele waarborgen en zorgvuldigheidsnormen in acht moet nemen. Verweerder had eiser dus eerst moeten horen en daarna pas moeten beslissen over oplegging van de maatregel. De rechtbank overweegt dat ook dit een gevolg is van de zogenoemde “schottentheorie”, waarbij elke maatregel afzonderlijk moet worden beoordeeld in plaats van de rechtmatigheid van de gehele periode dat de vreemdeling ononderbroken op grond van opvolgende en aansluitend opgelegde maatregelen in bewaring wordt gehouden. Bij elke (opvolgende aansluitend aan de opheffing van een eerder maatregel) opgelegde maatregel zal verweerder dus alleen aan de voor de nieuwe maatregel geldende rechtmatigheidsvereisten moeten voldoen, maar dan ook aan
allerechtmatigheidsvoorwaarden.
12. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat verweerder ook ten aanzien van eiser éérst had moeten onderzoeken of een nieuwe maatregel kon en moest worden opgelegd alvorens te beslissen tot voortduring van de vrijheidsontneming. Doordat verweerder dit niet heeft gedaan oordeelt de rechtbank dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd. De rechtbank benadrukt hierbij, zoals reeds vaker uitdrukkelijk gedaan, dat ook het verbaliseren van gehoren en van het aanwenden van bevoegdheden zorgvuldig dient te geschieden, reeds omdat de rechtbank uitspraken voornamelijk op grond van deze processen-verbaal doet. Deze processen-verbaal worden opgemaakt op ambtseed/ambtsbelofte. De rechtbank moet kunnen uitgaan van de inhoud van de processen-verbaal en moet kunnen nagaan wat de feitelijke gang van zaken waar deze betrekking op hebben is geweest en de rechtbank moet kunnen controleren wie welke bevoegdheden heeft aangewend en of dit bevoegd en rechtmatig is gedaan. Indien een proces-verbaal slordig is opgemaakt en/of de feitelijke gang van zaken hieruit niet aanstonds blijkt of kan niet worden afgeleid, doet dit afbreuk aan de “bewijswaarde” van het proces-verbaal. Verweerder dient zich ook bewust te zijn dat in deze processen-verbaal verantwoording wordt afgelegd van het maken van een inbreuk op het recht op vrijheid van de vreemdeling en dat dus ook hierom uiterste zorgvuldigheid moet worden betracht. Uitgangspunt is dat de rechtbank uitgaat van een op ambtseed/ambtshalve opgemaakt proces-verbaal. Indien een proces-verbaal echter slordigheden bevat en/of onvolledig is, zal de rechtbank lagere eisen aan de vreemdeling stellen indien de vreemdeling de inhoud van het proces-verbaal betwist.
13. De rechtbank concludeert dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd. Omdat de maatregel ten tijde van het onderzoek ter zitting reeds is opgeheven en eiser in bewaring wordt gehouden op grond van een opvolgende maatregel, volstaat de rechtbank met de toekenning van schadevergoeding.
13. Het ambtshalve rechtmatigheidsonderzoek van de bewaring dient op tegenspraak plaats te vinden blijkt uit het arrest C. B en X. De rechtbank acht zich wel bevoegd om de hoogte van de schadevergoeding te bepalen zonder dit eerst met partijen ter zitting te bespreken. De rechtbank ziet aanleiding om de hoogte van de schadevergoeding te matigen. Weliswaar is eiser onrechtmatig in bewaring gehouden. Op het moment dat de voorgaande maatregel zou worden opgeheven omdat de feitelijke uitzetting in een zeer vergevorderd stadium was, immers eiser hoefde alleen nog aan boord te gaan van het gereedstaande vliegtuig, heeft eiser echter een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft hierbij direct te kennen gegeven dat hij dit enkel deed om het feitelijke vertrek uit te stellen. Dat de maatregel op
25 september 2024 niet is opgegeven in verband met het feitelijke vertrek, is dus uitsluitend te wijten aan het frustreren van dat feitelijke vertrek om, zoals door eiser aangegeven, oneigenlijke redenen. Dat de vrijheidsontneming heeft voortgeduurd was dus niet nodig geweest. Eiser is op grond van de te toetsen maatregel 11 dagen onrechtmatig in bewaring gehouden. De rechtbank zal bepalen dat aan eiser, gelet op alle concrete feiten en omstandigheden in deze procedure, een schadevergoeding toekomt van totaal 250,-.
15. Het beroep is gegrond zodat de rechtbank een proceskostenveroordeling zal uitspreken en daarbij de standaardmatig toegekende punten en bedragen zal hanteren.
16. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 250,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P.A. Jacobs - van Wijlick, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 9 oktober 2024.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.