Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2024 heeft verweerder aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit (het bestreden besluit 1) opgelegd. Op diezelfde dag heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring (het bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het terugkeerbesluit (zaaknummer NL24.40893) en tegen de maatregel van bewaring (zaaknummer NL24.39842) beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft daarnaast beroep ingesteld tegen de aan de bewaring voorafgaande ophouding (het bestreden besluit 3, zaaknummer NL24.39819).
De rechtbank heeft de beroepen op 22 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen C.G.M. Lemmen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de behandeling ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek in alle procedures gesloten.
Bij bericht van 24 oktober 2024 heeft eiser verzocht om heropening van het onderzoek omdat hij zijn beroepsgrond dat hij rechtmatig verblijf heeft vanwege de aanvraag toetsing aan het EU-recht inmiddels kan onderbouwen.
De rechtbank heropent het onderzoek niet. Indien eiser op het moment van het onderzoek ter zitting onrechtmatig in bewaring was gesteld en gehouden, zal de rechtbank eiser in vrijheid stellen. Voor zover eiser, indien hij niet in vrijheid wordt gesteld, zich wil beroepen op nieuw gebleken feiten en omstandigheden, staat het hem vrij om een volgberoep in te dienen. De rechtbank heropent het onderzoek dus niet om eiser in gelegenheid te stellen zijn eerder ingenomen standpunten deugdelijk(er) te onderbouwen.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1995.
Het aanvullend terugkeerbesluit
2. Tegen het aanvullend terugkeerbesluit voert eiser aan dat geen sprake is van een geldig terugkeerbesluit. Er kan geen aanvullend terugkeerbesluit worden genomen, maar er dient altijd een geheel nieuw terugkeerbesluit te worden genomen. In het aanvullend terugkeerbesluit kan daarom niet worden verwezen naar het eerdere terugkeerbesluit. Dit volgt volgens eiser uit het arrest FMS e.a. van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 14 mei 2022.
3. Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft eiser op 15 februari 2021 in een meeromvattende beschikking een terugkeerbesluit opgelegd, waarin aan eiser een vertrektermijn is onthouden. Hierin is niet specifiek een land van terugkeer genoemd, maar wel getoetst of eiser terug kon keren naar Nigeria. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 juni 2021volgt dat verweerder het ten onrechte niet noemen van het land van terugkeer in een eerder besluit kan herstellen door alsnog een terugkeerbesluit te nemen waarin hij wel vermeldt naar welk land de vreemdeling moet terugkeren. Dit hoeft geen geheel nieuw terugkeerbesluit te zijn, een aanvullend besluit met daarin het land van bestemming volstaat als reeds eerder duidelijk was dat de terugkeerplicht op dat land zag. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit heeft gedaan door op 9 oktober 2024 een aanvullend terugkeerbesluit te nemen waarin alsnog is vermeld dat eiser naar Nigeria dient terug te keren. De handelwijze van verweerder is daarmee in overeenstemming met de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling en de Hof-jurisprudentie. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de terugkeerrichtlijn en het arrest FMA e.a. zich zouden verzetten tegen het nemen van een dergelijk aanvullend terugkeerbesluit. Het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit is ongegrond. Het noemen van een land van bestemming is een vereiste dat voortvloeit uit het verdedigingsbeginsel. De vreemdeling moet namelijk weten op welk land het terugkeerproces is gericht zodat hij argumenten kan aandragen om zich hiertegen te verzetten. In het geval van eiser kan er geen enkele twijfel bestaan dat Nigeria het land van bestemming is. In de bovengenoemde beschikking is vermeld dat eiser de Nigeriaanse nationaliteit heeft en er heeft een beoordeling van het refoulementrisico bij terugkeer naar Nigeria plaatsgevonden. Eiser is niet in zijn verdedigingsbelangen geschaad doordat aanvankelijk niet uitdrukkelijk is vermeld dat Nigeria het land van bestemming is en dat nu in een aanvullend terugkeerbesluit wel wordt vastgelegd.
4. Eiser voert in het beroep tegen de ophouding aan dat hij ten onrechte is staande gehouden en ten onrechte om zijn identiteitsdocumenten is gevraagd. In de wet Personenvervoer staat namelijk niet dat er niet gerookt mag worden op het perron, terwijl dit volgens het proces-verbaal wel de reden is geweest dat eiser aangesproken werd. Omdat er geen bevoegdheid was om eiser aan te spreken en dat toch gebeurd is, is volgens eiser sprake van onrechtmatig handelen door de overheid. Eiser is dan ook ten onrechte staandegehouden en dit moet tot de conclusie leiden dat eiser onrechtmatig in bewaring is gesteld.
5. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt allereerst dat de rechtbank bij de rechtmatigheidsbeoordeling van een bewaringsmaatregel ook de rechtmatigheid van de daaraan voorafgegane ophouding beoordeelt. Eiser heeft dus geen zelfstandig beroep hoeven instellen tegen de ophouding omdat de ophouding is gevolgd door de inbewaringstelling. Het gaat hier om een niet-vreemdelingenrechtelijke aanleiding van de staandehouding. Verweerder heeft ter zitting een inhoudelijk standpunt ingenomen over de vraag of eiser terecht is staandegehouden en de rechtbank zal dit dan ook beoordelen. In het proces-verbaal van aanhouding van 9 oktober 2024 zijn naar het oordeel van de rechtbank, zoals verweerder terecht stelt, duidelijk de gedragingen van eiser beschreven op grond waarvan naar zijn identiteitsbewijs is gevraagd. Zo blijkt uit het proces-verbaal dat eiser op een metrostation incheckte, door de toegangspoortjes liep, en vervolgens uitcheckte, zonder het metrostation te verlaten, dat eiser om zich heen keek en nerveus over kwam en dat hij op het perron een sigaret rookte. Dat eiser hierom om zijn identiteitsbewijs werd gevraagd past naar het oordeel van de rechtbank bij de uitvoering van de algemene politietaken, zodat geen sprake is geweest van een onrechtmatige staandehouding. Dat daarna is gebleken dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en hij vervolgens op grond van de Vw 2000 is staandegehouden en opgehouden is dus niet onrechtmatig geweest. Er kleven geen gebreken aan de ophouding zodat dit reeds hierdoor geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel.
De maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als
zware grondenvermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als
lichte grondenvermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Verweerder heeft ter zitting zware grond 3h laten vallen.
8. Tegen de maatregel van bewaring voert eiser aan dat zijn vrijheidsbeneming moet berusten op een bepaling van nationaal recht en dat die bepaling objectieve criteria moet bevatten op grond waarvan iemand de vrijheid mag worden ontnomen. In artikel 59 staan die criteria niet. Dat is in strijd met de arresten Mahdien I.L.van het Hof. De toepasselijke criteria staan wel in hoofdstuk 5 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 200), maar van deze juridische gronden is geen opgave gedaan in de maatregel van bewaring. Dit is niet transparant en doorzichtig voor de vreemdeling, terwijl volgens de considerans van de Terugkeerrichtlijn daarvan wel sprake moet zijn. Volgens eiser is het Nederlandse systeem in strijd met het Unierecht en hij verzoekt de rechtbank daarom hierover prejudiciële vragen te stellen.
9. Eisers beroepsgronden slagen niet. In de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2019en 25 maart 2020heeft de Afdeling, naar aanleiding van het recht van de Unie en de rechtspraak van het EHRM en het Hof van Justitie, waaronder het arrest Mahdi, geoordeeld dat de verschillende juridische gronden om onderdanen van derde landen te detineren zijn vermeld in de Vw 2000 (waaronder artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000) zoals nader ingevuld bij een toepasselijke bepaling in hoofdstuk 5, paragraaf 2, van het Vb 2000 (waaronder, zoals in het onderhavige geval artikel 5.1a, eerste lid, van het Vb 2000 in combinatie met artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000). Volgens de Afdeling is het Vb 2000, waarin de objectieve criteria zijn vastgelegd, een algemeen verbindend voorschrift en voldoet dit aan de vereisten die in de rechtspraak van het Hof van Justitie zijn gesteld. Voor het opleggen van de bewaring krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 maakt de staatssecretarisgebruik van het model M109. Daarin wordt volgens de Afdeling de wettelijke grondslag en de gestelde vereisten vermeld. Dat is in het geval van eiser ook gebeurd. In het arrest I.L. ziet de rechtbank ook geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen. In de casus waar het Hof over oordeelde was sprake van een proces-verbaal van inbewaringstelling, waarin (voor zover hier relevant) alleen was vermeld dat er “redenen waren om aan te nemen dat de betrokkene zich, ondanks zijn toezegging om het land vrijwillig te verlaten en zijn verzoek om zijn vrijwillig vertrek te gelasten, aan de verwijdering zou kunnen onttrekken.” Welke redenen dat waren, was in het proces-verbaal niet gerelateerd. Daarover oordeelt het Hof dat artikel 15, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn een lidstaat niet de mogelijkheid biedt om enkel op grond van een algemeen criterium inzake het risico dat de daadwerkelijke uitvoering van de verwijdering wordt ondermijnd, de inbewaringstelling te bevelen van een illegaal verblijvende onderdaan van een derde land, zonder dat sprake is van één van de specifieke gronden voor bewaring zoals voorzien en duidelijk omschreven in de wetgeving die ertoe strekt de genoemde bepaling om te zetten in nationaal recht. In de maatregel van bewaring die nu ter beoordeling voorligt, is het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken onderbouwd met feiten en omstandigheden die op eiser zien, en die hun grondslag vinden in het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank komt op dit punt niet tot een andere uitleg dan de Afdeling van het Unierecht en ziet ook geen reden voor twijfel, zodat de rechtbank zich niet tot het Hof zal wenden om hierover een prejudiciële vraag te stellen.
10. Eiser betwist verder de juistheid van de zware gronden 3a en 3b die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd.
11. Ten aanzien van de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft de feitelijke juistheid van de zware grond 3i niet betwist. De rechtbank stelt vast dat deze grond, gelet op het gehoor voorafgaand aan de maatregel en de motivering in de maatregel, feitelijk juist is en dus door verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag kon worden gelegd. Ook zware grond 3b acht de rechtbank, ondanks eisers betwisting ervan, feitelijk juist. Dit volgt ook voldoende uit de maatregel. Eiser diende namelijk na de afwijzing van zijn asielaanvraag en het ongegrond verklaarde beroep en hoger beroep Nederland te verlaten. Hij heeft dit niet gedaan en heeft sinds die tijd illegaal in Nederland verbleven, zonder zich te melden. De zware gronden 3b en 3i kunnen, in samenhang bezien en gelet op de gegeven toelichting, de maatregel van bewaring reeds dragen, omdat daaruit een risico voortvloeit dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking.
12. Eiser voert tot slot aan dat hij een vriendin heeft die in België woont, en zij een minderjarig zoontje met autisme heeft. Eiser heeft een verzoek om toetsing aan het EU-recht ingediend om bij hen te verblijven. Eiser heeft nu dus procedureel rechtmatig verblijf. Hetgeen betekent dat de maatregel van bewaring dient te worden opgeheven.
13. Voor zover eiser met deze grond aanvoert of wil onderbouwen dat aanleiding was om een lichter middel dan de inbewaringstelling op te leggen volgt de rechtbank dit niet. Verweerder stelt zich, gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt dat geen andere afdoende, maar minder dwingende maategel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. De verklaringen van eiser over zijn vriendin waren ten tijde van het gehoor niet concreet en eiser heeft geweigerd om nadere vragen hierover te beantwoorden. Zo wilde eiser de naam van zijn gestelde vriendin niet geven en heeft hij ook niet verklaard dat zij een zoon heeft. Eiser heeft verder tijdens het gehoor ook geen omstandigheden of redenen naar voren gebracht die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn voor het opleggen van een lichter middel.
14. De verklaringen van eiser over zijn gestelde vriendin hadden voor verweerder ook geen aanleiding hoeven zijn om direct nader onderzoek te verrichten naar een mogelijke aanspraak van eiser op verblijfsrecht ingevolge het EU-recht. Zoals overwogen waren eisers verklaringen tijdens het gehoor over zijn gestelde vriendin summier en weigerde hij antwoord te geven en heeft hij geen melding gemaakt van een kind. Eiser heeft ook niet verklaard dat zijn gestelde vriendin de Nederlandse nationaliteit zou hebben. Tijdens het gehoor over het aanvullende terugkeerbesluit heeft eiser daarnaast ook verklaard niet weg te willen uit Nederland omdat hij het een fijn land vindt. Hij heeft dus niet zijn gestelde vriendin genoemd als reden om in Nederland te willen blijven.
15. De rechtbank stelt verder vast dat de Afdeling in de uitspraken van 3 juli 2024een toetsingskader heeft gegeven en uiteen heeft gezet wanneer er sprake is van misbruik van recht. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat de aanvragen van eiser niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen.
15.1.Eiser heeft allereerst de aanvraag, die hij op 9 oktober 2024, de dag van de inbewaringstelling, heeft ingevuld, maar eerst kort van de bewaringszitting naar een email-adres van de ind heeft gemaild, niet ingediend op de juiste wijze. Weliswaar stelt het Unierecht geen voorwaarden aan de wijze van indienen om een verblijfsrecht te hebben. Eiser weet echter hoe hij deze aanvraag moet indienen, dat staat namelijk op het aanvraagformulier, maar kiest er willens en wetens voor om de aanvraag naar een emailadres te verzenden in de wetenschap dat hij zo geen toetsing kan verkrijgen. Het enkele lezen van het aanvraagformulier door de ind betekent niet dat eiser reeds procedureel rechtmatig verblijf verkrijgt en onmiddellijk in vrijheid moet worden gesteld. Eiser heeft bij zijn verzoek om toetsing aan het EU-recht geen verblijfsdoel aangekruist, heeft geen referent opgegeven en heeft niet de benodigde onderbouwende documenten bijgevoegd, hij heeft slechts kopieën van de paspoorten van een vrouw en een kind toegevoegd zonder enige onderbouwing te geven van een relatie. Ook het dossier bevat geen aanknopingspunten dat eiser een Unierechtelijk verblijfsrecht zou hebben. Eiser stelt uit Nigeria te komen en verblijft al enkele jaren illegaal in de Europese Unie. Verder heeft hij tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling verklaard dat hij geen familieleden heeft in de Europese Unie. Weliswaar heeft hij verklaard over een vriendin in België, maar hij heeft vervolgens geweigerd haar naam te geven en ook verder heeft hij de relatie niet onderbouwd. Hiermee heeft eiser niet voldaan aan het objectief vereiste zoals vermeld in de Afdelingsuitspraak.
15.2.Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eiser ook niet heeft voldaan aan het subjectieve vereiste. Uit de gang van zaken blijkt dat eiser zijn aanvraag heeft ingediend met de intentie om zijn invrijheidstelling te bewerkstelligen. Dit blijkt er onder andere uit dat eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring niet concreet heeft verklaard over zijn vriendin en de zoon zelfs helemaal niet genoemd heeft. Ook heeft eiser, zoals overwogen, tijdens het gehoor over het aanvullend terugkeerbesluit juist niet verklaard dat hij in Nederland wil blijven vanwege zijn gestelde vriendin, maar omdat hij Nederland een fijn land vindt. Eiser verblijft daarnaast al enkele jaren illegaal in de Europese Unie en had sinds 15 februari 2021 een terugkeerverplichting, toch heeft hij niet eerder een aanvraag ingediend, terwijl hij ook heeft verklaard dat hij al twee jaar een relatie zou hebben met zijn huidige vriendin, hij dient de aanvraag echter pas in nadat hij in bewaring is gesteld. Naast het voorgaande weegt als bijkomend element mee dat de vreemdeling zijn aanvraag om toetsing aan het EU-recht niet heeft ingediend op de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd, als beschreven in artikel 3.101, tweede lid, van het Vb 2000, maar heeft gemaild naar een algemene mailbox van de IND. Eiser heeft, zoals hiervoor overwogen, gewacht tot vlak voor de zitting om de aanvraag naar de IND te mailen. Eiser heeft ter zitting, hoewel daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld, geen enkele onderbouwing kunnen geven voor de stelling dat hij een relatie heeft, laat staan dat hij een relatie heeft en de zorg heeft voor een Nederlands kind. De toelichting die ter zitting door eiser is gegeven versterkt nu juist het standpunt van verweerder dat sprake is van misbruik van recht. Namens eiser is immers gesteld dat de gestelde vriendin samenwoont met de biologische vader van hun kind. De gestelde vriendin van eiser heeft volgens de verklaringen ter zitting nu een woning in Tilburg gevonden, maar er is (nog) geen sprake van samenwonen. Het is evident dat er onder deze omstandigheden geen enkele aanspraak bestaat op een Unierechtelijk verblijfsrecht. Eiser weet dit ook want eiser heeft na sluiting van het onderzoek ter zitting stukken aan het dossier toegevoegd en verzocht om heropening van het onderzoek. Omdat de rechtbank concludeert dat het indienen van de aanvraag toetsing EU-recht uitsluitend is geschied om de opheffing van de maatregel te bewerkstelligen, heropent de rechtbank het onderzoek ook niet. De rechtbank zou door de heropening dit misbruik namelijk faciliteren. De rechtbank beoordeelt grondig en zo nodig ambtshalve de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming. Het heropenen van een onderzoek om een aanvraag die louter om oneigenlijke redenen is gedaan om de invrijheidstelling te bewerkstelligen te laten onderbouwen, staat geheel los van de verplichting van de bewaringsrechter om eiser te vrijwaren van een onrechtmatige vrijheidsontneming. Eiser heeft verzocht om heropening van het onderzoek en het antwoord op dat verzoek is dus “nee”.
15.3.Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat de door eiser ingediende aanvraag niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen en eiser met het indienen van deze aanvraag ook geen procedureel rechtmatig verblijf heeft verkregen omdat sprake is van misbruik van recht. Eiser kan dus op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van Vw in bewaring worden gehouden.
16. De rechtbank overweegt ten slotte dat de ambtshalve verrichte rechtmatigheidsbeoordeling van de maatregel niet tot de conclusie leidt dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en dus een vertrekplicht waaraan hij niet heeft voldaan. De bewaring strekt dus terecht tot de verzekering van de terugkeer van eiser naar zijn land van herkomst. Er is sprake van een onttrekkingsrisico. Verweerder heeft deugdelijk onderzocht of kon worden volstaan met een lichter middel en heeft deugdelijk gemotiveerd waarom daarvan is afgezien. Verweerder werkt voldoende voortvarend aan de terugkeer van eiser en zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt niet. De belangenafweging die moet worden verricht omdat de maatregel niet op de juiste wijze is uitgereikt leidt niet tot de invrijheidstelling gelet op de proceshouding van eiser en de reeds lange duur van het onrechtmatige verblijf. De maatregel is dus rechtmatig opgelegd en rechtmatig tenuitvoergelegd.
17. De beroepen tegen de ophouding, het aanvullend terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.