ECLI:NL:RBDHA:2025:4011

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
23/7266
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening bevorderingsbesluit en compensatie op grond van de compensatieregeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2025, in de zaak tussen eiser en de staatssecretaris van Defensie, werd het verzoek van eiser om herziening van het bevorderingsbesluit tot tweede luitenant afgewezen. Eiser had eerder een verzoek ingediend om terug te komen op het in rechte vaststaande bevorderingsbesluit, dat op 31 maart 2022 was genomen. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden, zoals vereist onder artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had ook compensatie gevraagd op basis van de compensatieregeling, maar de rechtbank oordeelde dat de eenmalige uitkering van € 1.200,- die aan eiser was toegekend, rechtens onverplicht was. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet onredelijk had gehandeld door niet terug te komen op het bevorderingsbesluit, en dat de compensatie uit de regeling niet in strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank oordeelde dat de compensatieregeling, hoewel niet verplicht, een passende oplossing bood voor de betrokken militairen. Eiser was het niet eens met de hoogte van de compensatie en de toekenning van salarisnummer, maar de rechtbank vond dat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom deze keuzes waren gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 6 oktober 2023 voor zover het betrekking had op de compensatieregeling, en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7266
uitspraak van de meervoudige militaire ambtenarenkamer van 14 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P. de Casparis),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M. van der Weijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van het besluit tot bevordering naar tweede luitenant (TLNT) en de wijze waarop verweerder eiser compensatie heeft geboden op grond van de compensatieregeling.
1.1.
Verweerder heeft het verzoek om herziening van het in rechte vast staande bevorderingsbesluit met het besluit van 31 maart 2022 afgewezen. Bij besluit van 6 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van het herzieningsverzoek gebleven. Verweerder heeft daarnaast eiser compensatie geboden met toepassing van de compensatieregeling.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door zijn gemachtigde, de gemachtigde van verweerder vergezeld door [naam] . Tevens waren aanwezig mr. M. de Haas en mr. D. van Zoelen, die het woord voerden namens cliënten die in hetzelfde cluster vergelijkbare besluiten hebben gekregen.
1.4.
Op 3 oktober 2024 heeft de rechtbank verweerder de vraag voorgelegd of stukken uit een ter zitting door eiser overgelegde “praatplaat”, op de zaak betrekking hebbende stukken zijn en daarom aan de rechtbank overgelegd hadden moeten worden. Verweerder heeft op 25 oktober 2024 gereageerd dat de stukken geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn.
1.5.
Op 30 oktober 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om eisers reactie te vernemen op verweerders standpunt. Eiser heeft op 13 november 2024 gereageerd dat ook hij van mening is dat de stukken geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn.
1.6.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid hun standpunten nader toe te lichten op een zitting. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Bij uitspraak van 27 januari 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep [1] (CRvB) geoordeeld dat er een onrechtmatig onderscheid wordt gemaakt tussen de bevordering tot TLNT, dan wel cadet-vaandrig/kornet, na afronding van de (initiële) basisopleiding en voor aanvang van de Vaktechnische Opleiding tussen de Militair Wetenschappelijke Opleiding en de Korte Officiersopleiding (KOO). Naar aanleiding van deze uitspraak is door verweerder besloten om vanaf 27 januari 2022 ook cadetten van de KOO te bevorderen tot TLNT, na de (initiële) basisopleiding en voor aanvang van de Vaktechnische Opleiding.
Naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB is door verweerder overleg met de bonden gevoerd over de vraag hoe om te gaan met gevallen waarin tegen de bevorderingsbesluiten (tot vaandrig/kornet) geen bezwaar is gemaakt, maar waarin later verzoeken (rekesten) zijn ingediend om terug te komen van in rechte onaantastbaar geworden bevorderingsbesluiten. Verweerder heeft laten weten niet terug te komen op de in rechte vast staande bevorderingsbesluiten maar heeft voor deze gevallen op 24 maart 2023 een compensatieregeling vastgesteld. Verweerder heeft in het verweerschrift uiteengezet dat daarbij ongeveer 1650 militairen voor een eerdere bevordering (naar tweede en/of eerste luitenant) in aanmerking kwamen. Daarnaast hebben 735 militairen een compensatie van € 1.200,- (categorie 1 van de Nota) ontvangen en 525 militairen een compensatie van € 1.600,- (categorie 4 van de Nota). Dit bracht met zich mee dat gemiddeld drie mutaties/handelingen moesten worden gedaan per compensatie om deze uit te kunnen voeren. In totaal duurde het vier maanden voordat de mutaties uitgevoerd waren. Deze werkwijze was zeer ingrijpend, maar kon met de beschikbare capaciteit nog (net) worden uitgevoerd. Het toepassen van persoonlijk maatwerk voor alle militairen zou geleid hebben tot een veelvoud van deze werkbelasting en was hierdoor niet uitvoerbaar, aldus verweerder.
Eiser heeft op 17 oktober 2019 de KOO afgerond. Na afronding hiervan en de start van de Vaktechnische Opleiding is eiser bevorderd tot kornet/vaandrig. Hierbij is aan eiser salarisnummer 1 toegekend. Dit besluit staat in rechte vast. Naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB heeft eiser een rekest ingediend waarin hij heeft verzocht de uitspraak van de CRvB op zijn situatie toe te passen en hem met terugwerkende kracht vanaf 17 oktober 2019 tot TLNT te bevorderen.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft in het primaire besluit het herzieningsverzoek afgewezen omdat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast acht verweerder het niet terugkomen op het bevorderingsbesluit niet evident onredelijk. In het bestreden besluit handhaaft verweerder dat standpunt. Verder geeft verweerder aan dat hij zich beperkt tot de compensatie zoals neergelegd in de compensatieregeling. Eiser komt in aanmerking voor categorie 1 (eenmalige uitkering van € 1.200,-), categorie 3 (bevordering tot eerste luitenant (ELNT) per 27 januari 2022) en categorie 4 (extra salarisnummer en een vergoeding van € 1.600,-). De rechtbank gaat er van uit dat de benaming van categorie 2 in het bestreden besluit een kennelijke verschrijving is en categorie 3 is bedoeld.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser voert aan dat verweerder al sinds 2017 op de hoogte was van het ongerechtvaardigde verschil in bevordering. Om onduidelijke redenen liet een oplossing lang op zich wachten. Daarmee is weigeren terug te komen op het in rechte vast staande bevorderingsbesluit in dit geval evident onredelijk.
4.1.
Indien het bevorderingsbesluit niet herzien wordt is eiser het ook niet eens met de hem toegekende lumpsum van € 1.200,-, zoals genoemd in categorie 1 van de compensatieregeling. Eiser is van mening dat verweerder voor het bepalen van de lumpsum onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de gemiddelde duur die betrokkenen met hun vaktechnische opleiding bezig waren en het salaris. Verweerder dient de lumpsum opnieuw te berekenen aan de hand van de juiste parameters.
4.2.
Verweerder heeft voor duuraanspraken een speciale maatregel getroffen in de compensatieregeling. Categorie 4 voorziet in een extra salarisnummer en een lumpsum van € 1.600,-. Eiser is ingevolge die categorie sinds het bestreden besluit in salarisnummer 3 geplaatst. Het is eiser niet duidelijk hoe daartoe gekomen is. Eiser vindt dat hij primair salarisnummer 6 toegekend had moeten krijgen, subsidiair salarisnummer 5. Dat zou het salarisnummer zijn geweest zonder de gemaakte fout.
4.3.
Verder is verweerder niet ingegaan op eisers verzoek de wettelijke rente te vergoeden over de nabetalingen.
4.4.
Tot slot heeft verweerder ten onrechte 70 bezwaarschriften op dit onderwerp als samenhangend beoordeeld en maar één maal proceskosten toegekend.
Wat zijn de relevante regels?
5. De relevante regels staan in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Terugkomen op in rechte vast staand bevorderingsbesluit
6. Vooropgesteld wordt dat eiser verweerder verzoekt om terug te komen, zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, van een in rechte vaststaand bevorderingsbesluit. Eiser betwist niet dat er geen nova zijn maar vindt de afwijzing van dat verzoek evident onredelijk. Daartoe voert hij aan dat verweerder al lange tijd op de hoogte was van het ongerechtvaardigde onderscheid maar daarop te traag heeft gereageerd.
6.1.
Ook zonder dat er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, kan de bestuursrechter toch aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [2] Bij deze beoordeling ligt niet de vraag voor of het oorspronkelijke besluit evident onredelijk dan wel onjuist is. Vereist is dat wat eiser heeft aangevoerd kan leiden tot het oordeel dat (het gevolg van) de weigering het onjuist gebleken besluit te herzien, evident onredelijk is. Daarvan zal doorgaans slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. [3]
6.2.
Dat verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld zou hebben acht de rechtbank niet een uitzonderlijk geval. Zoals verweerder terecht aanvoert was hij tot aan de uitspraak van de CRvB in de veronderstelling dat het verschil in bevordering gerechtvaardigd was. Deze rechtbank heeft dit standpunt van verweerder nog bij uitspraak van 6 november 2020 bekrachtigd [4] . Dat de hoogste bestuursrechter daar anders over zou denken was allerminst evident. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet hoeven terugkomen op het in rechte vast staande bevorderingsbesluit.
Categorie 1 uit de compensatieregeling
7. Omdat de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat verweerder niet heeft hoeven terug te komen op het in rechte vaststaande bevorderingsbesluit merkt de rechtbank de compensatie uit categorie 1 aan als buitenwettelijk begunstigend beleid. De eenmalige uitkering van € 1.200,- is rechtens onverplicht toegekend, omdat verweerder mogelijk tijdens gesprekken met de bonden de indruk heeft gewekt dat er financiële compensatie zou komen voor militairen die in het verleden de KOO gevolgd hebben en op de oude wijze bevorderd zijn. Eiser kan zich echter niet vinden in de hoogte van het bedrag en wijst op de mogelijkheid om buitenwettelijk begunstigend beleid indringender te toetsten.
7.1.
De stand van de actuele rechtspraak door de hoogste bestuursrechters laat op dit moment geen toetsingskader zien over hoe (indringend) buitenwettelijk begunstigend beleid getoetst dient te worden. Zelfs al zou de rechtbank, vooruitlopend op eventuele ontwikkelingen op dit gebied, dit deel van de compensatieregeling meer indringend toetsen, is de rechtbank van oordeel dat met het toekennen van een lumpsum van € 1.200,- geen sprake is van strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat het daarbij met name gaat om het evenredigheids- en het motiveringsbeginsel. Omdat verweerder veel beleidsruimte heeft voor het vaststellen van buitenwettelijk begunstigend beleid is de toets van de rechtbank terughoudend.
7.2.
In het kader van het evenredigheidsbeginsel toetst de rechtbank de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van het beleid en het daarop gebaseerde besluit. De bestuursrechter zal van geval tot geval, in het verlengde van de tegen het besluit aangevoerde beroepsgronden, moeten bepalen of en zo ja op welke wijze de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van het beleid (uitdrukkelijk) bij de toetsing moeten worden betrokken. De rechtbank verwijst voor dit toetsingskader naar de rechtspraak. [5]
7.3.
De compensatieregeling wordt uit publieke middelen bekostigd. Omdat die middelen niet onbeperkt zijn, moeten daarbij keuzes worden gemaakt. De rechtbank leidt uit de tekst van de compensatieregeling af dat het doel van de tegemoetkoming is om een specifieke groep van medewerkers financieel te compenseren. Uit het beleid blijkt dat de compensatie aan de bedoelde groep wordt toegekend omdat tijdens gesprekken tussen Defensie en de leden van het sectoroverleg defensie mogelijk de indruk is gewekt dat Defensie iets van genoegdoening wilde bieden voor het verleden. De lumpsum uit categorie 1 is een geschikt middel om dit doel voor deze groep militairen te bereiken en de rechtbank vindt de compensatieregeling op dat punt niet onevenwichtig. Daarbij heeft verweerder gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat het beleid tot stand is gekomen nadat er overleg is gevoerd met de leden van het sectoroverleg Defensie. Daarnaast heeft verweerder, gelet op het grote aantal medewerkers dat aanspraak maakt op de compensatieregeling, aan de uitvoerbaarheid van de regeling groot belang mogen hechten. Tot slot heeft verweerder gewicht mogen toekennen aan het gegeven dat het toekennen van de financiële tegemoetkoming rechtens geheel onverplicht is. Dat eiser in werkelijkheid meer geld is misgelopen dan € 1.200,- heeft verweerder in redelijkheid van minder belang mogen achten. De rechtbank oordeelt dat de compensatieregeling zoals bedoeld in categorie 1 niet onevenredig is in relatie tot de daarmee te dienen doelen.
7.4.
Omdat het een rechtens onverplicht bedrag is heeft verweerder kunnen volstaan met de uitleg die hij daarover heeft gegeven bij de praatplaat. Daarmee is er naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake van strijd met het motiveringsbeginsel.
7.5.
De beroepsgrond van eiser, dat verweerder in zijn geval had moeten afwijken van de compensatieregeling, slaagt dus niet.
Categorie 4 uit de compensatieregeling
8. Eiser voert aan dat hij in oktober 2019, na het afronden van zijn KOO, niet salarisnummer 1 had moeten krijgen maar salarisnummer 6, als laagste salarisnummer behorende bij de rang van TLNT. Verweerder heeft hiervoor in categorie 4 uit de compensatieregeling een maatregel getroffen. Deze voorziet onder meer in het toekennen van een extra salarisnummer op 1 januari 2023. Het is voor eiser niet duidelijk waarom hij per die datum salarisnummer 3 toegekend heeft gekregen en niet salarisnummer 6 of 5.
8.1.
Verweerder heeft erkend dat, nu het gaat om een duuraanspraak, de uitspraak van de CRvB aanleiding geeft om naar de toekomst toe een regeling te treffen om de gevolgen van eventuele gebreken in het in rechte vaststaande besluit weg te nemen. Uit praktisch oogpunt is ervoor gekozen om in alle gevallen eenzelfde voorziening te treffen met eenzelfde aanvangsdatum, te weten 27 januari 2022. Verweerder is daarbij uitgegaan van het standpunt dat de gehele rechtstoestand voor de periode van 27 januari 2022 is komen vast te staan en dus ook de rang die eiser in die periode had. Bij de bevordering op 27 januari 2022 is daarom de rang die eiser op dat moment bekleedde als uitgangspunt genomen en niet de fictieve rang (en bijbehorend salarisnummer) die eiser had kunnen hebben.
8.2.
De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder hiermee een onjuiste uitleg geeft van de duuraanspraken-jurisprudentie en overweegt daartoe als volgt. De duuraanspraken-jurisprudentie houdt in dat als om herziening wordt verzocht, ook zonder nova bij een in rechte vaststaand besluit over een duuraanspraak, een splitsing moet worden gemaakt tussen enerzijds de periode voorafgaand aan het verzoek om herziening van dat besluit en anderzijds de periode daarna. Voor de toekomst moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken en moet bij de bestuursrechter een minder terughoudende toets plaatsvinden dan die voor het verleden. De achterliggende gedachte is dat het met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging niet verenigbaar is dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, in zulke gevallen blijvend aan de aanvrager wordt tegengeworpen. [6]
8.3.
Nu verweerder heeft erkend dat de gebreken in het besluit niet blijvend aan eiser mogen worden tegengeworpen is vervolgens de vraag of de wijze waarop verweerder de gemaakte fout naar de toekomst toe heeft gerepareerd op juiste wijze is gedaan. Daarvoor is van belang te bezien of verweerder een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt tussen de belangen van verweerder en de individuele belangen van eiser. De rechtbank stelt vast dat verweerder, met instemming van het sectoroverleg, heeft gekozen voor een generieke regeling om eiser naar de toekomst toe te compenseren omdat het leveren van persoonlijk maatwerk voor alle militairen zou hebben geleid tot een veelvoud aan werkbelasting en nagenoeg niet uitvoerbaar zou zijn.
De rechtbank begrijpt dat het leveren van persoonlijk maatwerk verweerder voor grote organisatorische uitdagingen stelt, maar gaat er van uit dat het technisch niet onmogelijk is om persoonlijk maatwerk te leveren. Daarom is de rechtbank van oordeel dat organisatorische problemen een onvoldoende rechtvaardiging zijn om de gevolgen van een generieke aanpak in deze mate voor rekening van eiser te laten komen. Deze beroepsgrond slaagt.
Wettelijke rente
9. Wettelijke rente is verschuldigd indien de schuldenaar, in dit geval verweerder, in verzuim is. Van verzuim is sprake indien verweerder niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald. In het geval van de eenmalige betaling uit categorie 1 is sprake van toepassing van buitenwettelijk begunstigend beleid. Van een termijn waarbinnen – nog voordat is vastgesteld op welk bedrag eiser recht had – betaald diende te worden is niet gebleken. Het verzoek tot schadevergoeding voor dat deel wordt daarom afgewezen. Wel zal verweerder bij de beoordeling van de aanspraken van eiser naar de toekomst toe moeten beslissen op het verzoek om vergoeding van wettelijke rente.
Proceskostenvergoeding in bezwaar
10. Partijen verschillen van mening over de vraag of verweerder in het bestreden besluit mocht uitgaan van samenhangende zaken, voor wat betreft de proceskostenvergoeding. Artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht voorziet erin dat in met elkaar samenhangende zaken de hoogte van de vergoeding voor rechtsbijstandskosten beperkt blijft tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend, indien in die zaken door dezelfde persoon of instantie rechtsbijstand wordt verleend. Het moet daarbij gaan om (nagenoeg) gelijktijdig behandelde bezwaren of beroepen, waarin dezelfde rechtsbijstandsverlener of rechtsbijstandsverlenende organisatie optrad en van wie de werkzaamheden in al die zaken (nagenoeg) identiek konden zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van eiser voldaan aan deze voorwaarden.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Bij een eventuele nabetaling dient verweerder ook rekening te houden met de wettelijke rente.
11.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 oktober 2023 voor zover daarin toepassing is gegeven aan categorie 4 uit de compensatieregeling;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzitter, en mr. D.C. Laagland (lid) en kapitein ter zee logistieke dienst mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg (militair lid), in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

De brief van verweerder met als onderwerp KOO-cadetten van de Hoofdirecteur Personeel (HDP) van 24 maart 2023 (BS20230009030) (de compensatieregeling).
Inleiding
Bij uitspraak van 27 januari 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2022:226) geoordeeld dat er een onrechtmatig onderscheid wordt gemaakt tussen de bevordering tot tweede luitenant (TLNT), dan wel cadet-vaandrig/kornet, na afronding van de (initiële) basisopleiding en voor aanvang van de Vaktechnische Opleiding (VTO) tussen de Militair Wetenschappelijke Opleiding (MWO) en de Korte Officiersopleiding (KOO [7] ). In navolging op voornoemde uitspraak en na afstemming met CDS, PCDS en SG is op 13 juni 2022 door Hoofddirecteur Personeel (HDP) besloten om vanaf 27 januari 2022 ook cadetten van de KOO te bevorderen tot TLNT, na de (initiële)
basisopleiding en voor aanvang van de Vaktechnische Opleiding (VTO). Deze brief is bedoeld om u te informeren over wijze waarop ik voornemens ben om te gaan met de uitspraak en het besluit.
Naar aanleiding van de uitspraak is overleg met u gevoerd over de vraag hoe om te gaan met gevallen waarin tegen de bevorderingsbesluiten (tot vaandrig/kornet) geen bezwaar is gemaakt, maar waarin later verzoeken (rekesten) zijn ingediend om terug te komen van in rechte onaantastbaar geworden bevorderingsbesluiten (i.r.o.-besluiten). Kort gezegd luidt uw standpunt dat de i.r.o.-besluiten, gelet op de uitspraak van de CRvB, zo evident
onrechtmatig zijn dat deze naar aanleiding van de uitspraak moeten worden herroepen. Subsidiair stelt u dat in elk geval voor de toekomst een voorziening moet worden getroffen, zodanig dat de betrokken verzoekers in de financiële rechtspositie worden gebracht als waren zij eerder bevorderd ( duuraanspraak).
Ik zie vanuit juridisch oogpunt geen aanleiding om naar het verleden toe terug te komen op i.r.o.-besluiten. Omdat eerder in gesprekken tussen mijn voorganger en u mogelijk wel de indruk is gewekt dat Defensie iets van genoegdoening wilde bieden voor het verleden ben ik wel voornemens enige vorm van compensatie te bieden (zie hierna).
Naar de toekomst toe geeft de uitspraak, nu sprake is van zogenoemde duuraanspraken, aanleiding om een regeling te treffen om de gevolgen van eventuele gebreken in de i.r.o.-besluiten weg te nemen. Uit praktisch oogpunt kies ik er daarbij voor om voor alle gevallen eenzelfde voorziening te treffen met eenzelfde aanvangsdatum, te weten 27 januari 2022, de datum van de uitspraak. Ik ben van oordeel dat dit onderscheid tussen het verleden en de toekomst gerechtvaardigd is.
Aan de hand van dit onderscheid heb ik ingevoegde bijlage opgesteld waarin links en rechts van de verticale lijn de twee soorten maatregelen zijn weergegeven. Deze bijlage is bedoeld als grafische weergave van de maatregelen zoals ik u in deze brief presenteer.
'Gemiste' inkomsten uit het verleden (linkerkant)
Voor herziening van een i.r.o.-besluit moet op grond van artikel 4:6 Awb (Algemene wet bestuursrecht) sprake zijn van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova). Ondanks het ontbreken van nova kan - in uitzonderingsgevallen - aanleiding bestaan om desverzocht een i.r.o.-besluit te herroepen, als de afwijzing van een dergelijk verzoek 'evident onredelijk' is. De enkele omstandigheid dat latere rechtspraak erop duidt dat het i.r.o.-besluit zou zijn gesneuveld als daartegen was opgekomen, vormt op zichzelf genomen geen grond voor de aanname dat afwijzing van een rekest om herziening evident onredelijk is. Rechterlijke uitspraken worden op grond van vaste rechtspraak niet aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Dit betekent dat er voor Defensie in beginsel geen verplichting bestaat tot herstel over de periode tot 27 januari 2022.
Defensie heeft in gesprekken tussen mijn voorganger en u medio 2022 mogelijk de verwachting gewekt dat er eventueel iets van een compensatieregeling zou komen. Daarom heb ik besloten om, rechtens onverplicht, aan de militairen in werkelijke dienst die in de periode tussen de aanvang procedures (23 oktober 2018) tot het moment van herstel (27 januari 2022) de KOO-opleiding hebben gevolgd een eenmalige vergoeding uit te keren van €1200,- bruto [8] . Vanaf 23 oktober 2018 was Defensie bekend met de voorliggende materie en had het onderscheid tussen KOO/MWO gelijk getrokken kunnen worden.
Herstel op basis van duuraanspraak (rechterkant)
Van alle militairen in werkelijke dienst die dit aangaat, wordt de huidige rechtspositie hersteld nu sprake is van een duuraanspraak. Als ingangsdatum van het herstel wordt 27 januari 2022 gehanteerd, de datum van de uitspraak. Het herstellen van de huidige rechtspositie betekent twee dingen, namelijk (i) het toekennen van de juiste rang aan militairen van de KOO die nu of op 27 januari 2022 de rang vaandrig/kornet of tweede luitenant hebben/hadden en (ii) het toekennen van een extra salarisnummer aan bepaalde groepen militairen in werkelijke dienst die in het verleden de KOO en VTO hebben gevolgd en bij aanvang van hun VTO te laag zijn ingeschaald.
Het toekennen van de juiste rang aan militairen die nu of op 27 januari 2022 de rang vaandrig of tweede luitenant hebben/hadden, betekent in praktijk dat alle KOO-cadetten die op 27 januari 2022 nog de rang vaandrig hadden per die datum worden bevorderd tot TLNT.
Alle militairen die het betreft worden bevorderd tot ELNT twee jaar nadat zij TLNT hadden moeten worden, dus twee jaar na aanvang van de
VTO(concreet betekent dit twee jaar na de bevordering tot vaandrig op basis van de uitvoeringspraktijk en het W URAMAR tot 27 januari 2022). Hier wordt alleen feitelijk uitvoering aan gegeven voor die mensen die nu of op 27 januari 2022 vaandrig of TLNT waren. Bij de bevordering tot ELNT wordt uitgegaan van de datum twee jaar na bevordering tot TLNT, ongeacht de vraag of er ervaring is opgedaan in een functie of tijdens een
VTO.Ik sluit hierbij aan bij de betreffende bepaling in het AMAR (artikel 24b) [9] .
Het toekennen van een extra salarisnummer gebeurt aan groepen militairen die vanaf 1 januari 2014 [10] de KOO hebben gevolgd en hun
VTOzijn aangevangen in de rang van cadet-vaandrig met salarisnummer vijf of lager. Uit de huidige salarissystematiek volgt dat militairen met salarisnummer vijf of lager bij bevordering naar TLNT een stap maken naar een hoger salarisnummer. De rang van TLNT begint namelijk bij salarisnummer zes. Voor deze groep heeft het moment van bevordering tot TLNT effect op het huidige salarisnummer. Wanneer zij bijvoorbeeld een jaar eerder bevorderd waren geweest, waren zij ook een jaar eerder begonnen met tellen vanaf salarisnummer zes. Er is gekozen voor één extra salarisnummer nu de meeste VTO-opleidingen niet langer dan een jaar duren. Het met terugwerkende kracht toekennen van een extra salarisnummer is erg complex vanwege het feit dat inmiddels een nieuw loongebouw met andere salarisstappen is ingevoerd. Daarom zal er met ingang van 1 januari 2023 een extra salaristrede worden toegekend en wordt er over 2022 een lumpsum vergoeding uitbetaald ter hoogte van €1600 bruto [11] .
DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
voor deze
DE HOOFDDIRECTEUR PERSONEEL
In de primaire besluiten zijn de verschillende categorieën als volgt omschreven.
Naar aanleiding van de uitspraak van 27 januari 2022 van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2022:226) waarin is geoordeeld dat er een onrechtmatig onderscheid wordt gemaakt tussen de bevordering tot tweede luitenant (TLNT), dan wel cadet-vaandrig/kornet, na afronding van de (initiële) basisopleiding en voor aanvang van de Vaktechnische Opleiding (VTO) en de Korte Officiersopleiding (KOO) is in de brief met als onderwerp KOO-cadetten van de Hoofdirecteur Personeel (HDP) van 24 maart 2023 (BS20230009030) neergelegd dat gekozen is voor een vorm van compensatie die zal bestaan uit het volgende:
Categorie 1
- Aan militairen die in de periode van 23 oktober 2018 tot 27 januari 2022 de
KOO-opleiding [12] hebben gevolgd, wordt een eenmalige uitkering van € 1.200,-
(bruto) uitgekeerd. Dit betreft militairen in werkelijke dienst die in opleiding
voor de KOO zaten op of na 23 oktober 2018 en nog niet bevorderd waren
tot tweede luitenant vóór 27 januari 2022.
Categorie 2
- Militairen die op 27 januari 2022 in de KOO zaten, en op dat moment de rang
van cadet-vaandrig/kornet hadden, worden met terugwerkende kracht
bevorderd naar tweede luitenant met ingang van 27 januari 2022.
Categorie 3
- Militairen die op 27 januari 2022 in de KOO zaten, en op dat moment de rang
van cadet-vaandrig/kornet of tweede luitenant hadden, worden bevorderd
naar eerste luitenant op het moment dat twee jaar zijn verstreken na de
aanvang van de VTO [13] (het moment dat zij eigenlijk bevorderd hadden moeten
worden naar tweede luitenant). Als dit moment ligt voor 27 januari 2022
worden deze militairen bevorderd naar eerste luitenant op 27 januari 2022.
Categorie 4
- Militairen die vanaf 1 januari 2014 de KOO hebben gevolgd en hun VTO zijn
aangevangen in de rang van cadet-vaandrig/kornet met salarisnummer 5 of
lager, wordt een extra salarisnummer toegekend. Bovendien krijgt deze
categorie militairen een lumpsum vergoeding toegekend van € 1.600,-
(bruto).

Voetnoten

2.Zie punt 4.2 van de uitspraak van de CRvB van 2 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1317.
3.Zie punt 4.4 en 4.5 van de uitspraak van de CRvB van 29 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3548.
4.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 november 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:11104.
5.Uitspraak van de CRvB van 26 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1859, overweging 12.3.
6.Zie uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1
7.KOO is in 2021 voor de CLSK vervangen door de Primaire Militaire Officiersopleiding (PMO).
8.Doelgroep: militairen in werkelijke dienst en in opleiding voor de KOO op of na 23 oktober 2018 en nog niet bevorderd tot TLNT voor 27 januari 2022..
9.Voor de groep die het betreft betekent het dus een bevordering tot ELNT twee jaar nadat zij zijn bevorderd tot cadet vaandrig/kornet indien die datum na 27 januari 2022 ligt.
10.Datum invoering basisofficiersopleiding op de NLDA => KOO en MWO krijgen dezelfde opleidingsstructuur.
11.Verschil salarisnr 7 en 8 TLNT (hoogste verschil in salaris in de rang van TLNT en ELNT tot en met salarisnummer 13 inclusief 6 maanden TOS) x 12 maanden salarisverhoging 2021 en 2022.
12.Korte officiersopleiding
13.Vaktechnische Opleiding