ECLI:NL:RBDHA:2025:3598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
NL25.2854
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag op 17 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Spanje als verantwoordelijk land werd aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep op 11 februari 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat Spanje verantwoordelijk is voor de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser voerde aan dat er systeemfouten in Spanje zijn die het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondermijnen, maar de rechtbank oordeelt dat de minister zich op goede gronden op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan baseren. De rechtbank stelt vast dat de minister niet verplicht is om nader onderzoek te doen naar de omstandigheden in Spanje, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zelf nadeel heeft ondervonden van de situatie in Spanje.

Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de vraag of de minister de asielaanvraag onverplicht in behandeling had moeten nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelt dat de minister dit niet ten onrechte heeft nagelaten, omdat de aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die een andere beslissing rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2854

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 17 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk zou voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening.
Mag de minister uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser voert aan dat de minister niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje. In Spanje is er namelijk sprake van systeemfouten als bedoeld in artikel 3, tweede lid van de Dublinverordening. Uit openbare landeninformatie blijkt dat in Spanje sprake is van systeemfouten en dat die fouten leiden tot een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest. [2] Zo is er onvoldoende toegang tot de asielprocedure in Spanje, het risico op discriminatie, risico op pushbacks, slechte opvangomstandigheden en gevaar om op straat te belanden vanwege een gebrek aan opvang. Het voortduren van dergelijke problematiek is voldoende om aan te nemen dat er sprake is van structurele tekortkomingen. Deze risico’s zijn ook heel reëel voor eiser. Gelet op de genoemde tekortkomingen, bestaat er voldoende aanwijzingen voor de minister om nader onderzoek te doen naar de omstandigheden in Spanje. [3] Deze onderzoeksplicht strekt verder dan het onderzoek dat de minister in onderhavig geval heeft gedaan.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat er voor Spanje van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. [4] De enkele verwijzing naar het AIDA-rapport is onvoldoende om uit te gaan van een ander oordeel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft zich in haar uitspraak van 24 juni 2024 al over dit rapport uitgelaten. Volgens de Afdeling schetst dit rapport geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Spanje voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie volgt die al bij de uitspraken van 8 juli 2021 en 24 juli 2023 is betrokken. Gelet op het betoog van eiser is er geen aanleiding voor een ander oordeel. Niet is gebleken of gesteld dat eiser zelf nadeel heeft ondervonden van het gestelde tekort in opvangvoorzieningen in Spanje. Daarnaast stelt de minister terecht dat, indien eiser meent dat Spanje zich niet houdt aan zijn internationale verplichtingen, hij hierover kan klagen bij de (hogere) Spaanse autoriteiten. Gelet op dat wat hiervoor is geoordeeld hoeft de minister in dit geval dus geen nader onderzoek te verrichten. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat de Spaanse autoriteiten niet in overeenstemming met handelen met de geldende wet- en regelgeving. [5]
Moet de minister de asielaanvraag van eiser onverplicht in behandeling nemen?
6. Eiser voert aan dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening en het asielverzoek had moeten opnemen in de nationale procedure. De omstandigheden die zijn aangevoerd over de internationale verplichtingen van Spanje moeten, anders dan de minister meent, ook worden meegenomen in de beoordeling van de toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening. In onderhavig geval zijn deze omstandigheden alleen betrokken bij de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dit is niet in lijn met het beleid van de minister. [6] Bovendien zijn er bijzondere en individuele omstandigheden waardoor de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser vreest namelijk oneerlijke behandeling van zijn asielaanvraag in Spanje.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft niet ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich onder andere als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. [7] De aangevoerde omstandigheden hebben betrekking op de vraag of er concrete aanwijzingen zijn dat Spanje zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Deze persoonlijke ervaringen in Spanje zijn daarnaast al door de minister in de besluitvorming betrokken bij de beoordeling of nog mag worden uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit vaste rechtspraak volgt dat de minister dezelfde persoonlijke ervaringen in dat geval niet nogmaals hoeft te toetsen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. [8] Dit oordeel heeft de Afdeling recent herhaald. [9] Eiser heeft geen andere omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, waardoor de minister de asielaanvraag van eiser aan zich moet trekken. Het enkel stellen dat eiser vreest voor een oneerlijke behandeling, is daarvoor onvoldoende.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.AIDA-country rapport van Spanje van 21 april 2023.
3.Rb. Den Haag (zp. ’s-Hertogenbosch) 6 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12267, Rb. Den Haag (zp. Roermond) 27 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4267 en HvJ-EU 29 februari 2024, C-392/22, ECLI:EU:C:2024:195.
4.ABRvS 8 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1481, ABRvS 24 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2822 en ABRvS 24 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2548.
5.ABRvS 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455.
6.Eiser verwijst naar paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Dat staat in artikel 17 van de Dublinverordening, nader ingevuld in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
8.Dit volgt uit: ABRvS 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164.
9.ABRVS 2 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4941.