ECLI:NL:RBDHA:2025:2953

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
NL24.22656
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf als familie- of gezinslid met betrekking tot Syrische eiseres

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 21 februari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, een Syrische vrouw, had een aanvraag ingediend om als familie- of gezinslid bij haar zoon in Nederland te verblijven. De minister van Asiel en Migratie had deze aanvraag afgewezen, met het argument dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zoon, en dat de belangen van de Nederlandse staat zwaarder wogen dan die van eiseres.

De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2024 behandeld. Eiseres betoogde dat er wel degelijk sprake was van financiële en emotionele afhankelijkheid, en dat haar medische situatie haar afhankelijkheid vergrootte. De rechtbank oordeelde echter dat de minister terecht had vastgesteld dat de gestelde financiële ondersteuning niet voldoende was onderbouwd en dat er geen bewijs was van emotionele afhankelijkheid die de gebruikelijke banden overstijgt. De rechtbank concludeerde dat de minister alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken bij zijn beoordeling en dat er geen sprake was van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de mvv in stand blijft. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een brede beoordeling van afhankelijkheidselementen in het kader van gezinsleven, maar concludeert dat in dit geval de belangen van de staat zwaarder wegen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22656

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. A.N. Lammers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij haar zoon [naam] (referent).
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 12 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 mei 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 18 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister de gevraagde mvv heeft mogen weigeren. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiseres heeft de Syrische nationaliteit. Zij is geboren in 1965 in Syrië. [naam] is referent en de zoon van eiseres. Referent is met ingang van 18 augustus 2021 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Namens zijn vrouw en dochter heeft referent een asielvergunning in het kader van nareis aangevraagd. Zijn vrouw en dochter zijn inmiddels in Nederland. Op 27 oktober 2021 heeft referent namens eiseres een aanvraag ingediend voor een mvv met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij referent. Over de aanvraag heeft referent toegelicht dat eiseres lijdt aan mediterrane koorts (een chronische immuniteitsaandoening). Referent en zijn vrouw en dochter hebben tot aan hun vertrek vanuit Syrië naar Nederland ook altijd met eiseres samengewoond en voor haar gezorgd. Sinds het vertrek van de vrouw en dochter van referent naar Nederland is de mediterrane koorts van eiseres verergerd.
4.1.
Met het bestreden besluit van 2 mei 2024 heeft de minister de aanvraag van eiseres afgewezen. De minister stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en eiseres. Daarmee is geen sprake van familie- en gezinsleven tussen referent en eiseres in de zin van artikel 8 van het EVRM. Er is wel sprake van familie- en gezinsleven tussen eiseres en de dochter van referent (haar kleinkind), maar na afweging van alle omstandigheden weegt de minister het algemeen belang van de Nederlandse staat zwaarder dan het persoonlijk belang van eiseres. Daarom rust op de Nederlandse staat geen verplichting om aan eiseres verblijf in Nederland toe te staan, aldus de minister.
Is sprake van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen referent en eiseres?
5. Eiseres betoogt dat wel degelijk sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid en dat er tussen haar en referent beschermingswaardig gezinsleven bestaat in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Financiële en emotionele afhankelijkheid
5.1.
Eiseres betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat niet is gebleken dat eiseres financieel afhankelijk is van referent. Referent maakt namelijk regelmatig geld over aan eiseres. Zonder deze financiële ondersteuning zou eiseres niet in haar levensonderhoud kunnen voorzien. Ook dit jaar heeft referent bedragen overgemaakt door middel van Western Union en via derden. Gezien de situatie in Syrië is overboeking van geld op reguliere wijze niet mogelijk.
Verder betoogt eiseres dat de emotionele afhankelijkheid tussen eiseres en referent de meer dan gebruikelijke banden overstijgt. Eiseres lijdt aan mediterrane koorts. Referent en vooral zijn echtgenote waren in Syrië de mantelzorgers voor eiseres. Zij hebben voor hun vertrek met eiseres een gezin gevormd en een gemeenschappelijk huishouden gevoerd. Daaraan voegt eiseres toe dat door de toename aan medische klachten de afhankelijkheid is toegenomen [2] . Ook heeft referent psychische problematiek ontwikkeld omdat hij niet het gezinsleven met zijn moeder kan uitoefenen en zich daarover schuldig voelt. [3] Hier voegt eiseres aan toe dat, voor zover de minister stelt dat zij zichzelf kan onderhouden, dit niet afdoet aan de bijkomende elementen van afhankelijkheid. Gezien het voorgaande kan volgens eiseres wel degelijk worden gesteld dat eiseres en referent exclusief van elkaar afhankelijk zijn.
Geen andere zorgmogelijkheid
5.2.
Eiseres wijst er verder op dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de door de minister aangehaalde andere familieleden zorg aan eiseres kunnen verlenen. De broers en zussen van eiseres kunnen geen zorg aan haar verlenen. Haar zussen zijn 65 en 60 jaar oud, waarvan één klachten heeft aan haar hart en de ander lijdt aan een hoge bloeddruk. De zussen hebben geen auto of rijbewijs en kunnen gezien de oorlogssituatie geen hulp bieden. Ook hebben de zussen door de bombardementen in Syrië geen vaste woonplaats. Eén broer van eiseres verblijft in Duitsland en kan ook geen hulp aan haar bieden. De andere broer heeft met eiseres een conflict waardoor hij weigert hulp te bieden.
Overige feiten en omstandigheden
5.3.
Verder betoogt eiseres dat niet alle feiten en omstandigheden bij de beoordeling zijn betrokken. De minister heeft namelijk niet alle factoren op zichzelf gewogen en niet kenbaar in onderlinge samenhang bezien. Ook is niet onderkend dat er voor elke relevante factor sprake kan zijn van verschillende gradaties van afhankelijkheid. [4] Voor een deugdelijke beoordeling dient de minister een brede beoordeling te maken waarin alle individuele omstandigheden van het geval worden meegenomen. Dit omvat onder andere medische, financiële, materiële, emotionele en overige vormen van afhankelijkheid. In onderhavig geval ligt het zwaartepunt van de beoordeling door de minister ten onrechte op de (fysieke) medische afhankelijkheid van eiseres. De minister had, mede gelet op het informatiebericht (IB) 2022/80, in de beoordeling meer moeten betrekken dat eiseres en referent voorheen hebben samengewoond. Hierover heeft referent verklaard dat eiseres zich niet zelfstandig staande heeft kunnen houden, maar alleen met hulp van derden die referent vanuit Nederland aanstuurt.
6. In geschil is of de minister zich voldoende gemotiveerd en niet ten onrechte op het standpunt stelt dat tussen eiseres en referent geen sprake is van ‘further elements of dependancy, involving more than the normal emotional ties’. Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) kan immers dan pas worden gesproken van beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen ouders en meerderjarige kinderen. [5]
6.1.
In recente rechtspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) verduidelijkt dat familieleven kan bestaan tussen meerderjarige familieleden buiten het kerngezin, als er tussen hen bijkomende elementen van
afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. Het gaat er vooral om of sprake is van een op basis van objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. Het gaat dus niet alleen om de vraag of de relatie in emotioneel opzicht uitstijgt boven dat wat tussen volwassen familieleden gebruikelijk is. De minister moet een brede beoordeling maken van de vraag of er bijkomende elementen
van afhankelijkheid bestaan, waarin hij alle individuele omstandigheden van het geval betrekt. Hij mag in die beoordeling niet slechts betrekken of een vreemdeling vanwege diens medische toestand afhankelijk is van een referent, maar hij moet een op het specifieke geval toegespitste beoordeling maken van alle door een vreemdeling aangedragen feiten en omstandigheden die kunnen leiden tot het oordeel dat er bijkomende elementen van
afhankelijkheid bestaan. Voor de vraag of er bijkomende elementen van afhankelijkheid
bestaan is niet vereist dat een vreemdeling zichzelf zonder een referent niet zou kunnen redden, of niet zou kunnen functioneren. Elementen zoals de financiële en materiële
afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst moeten, voor zover zij zijn aangevoerd, in die beoordeling een rol spelen. Verder kan bijvoorbeeld de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond van belang zijn. Het is aan de vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen
van afhankelijkheid zouden kunnen blijken. Het is vervolgens aan de minister om te beoordelen of er daadwerkelijk bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Deze beoordeling is van feitelijke aard. De bestuursrechter moet het onderzoek van de minister naar de relevante feiten en omstandigheden en de door de minister gegeven motivering voor het antwoord op de vraag of er familieleven bestaat in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM, als dit wordt betwist, volledig toetsen. Bij de weging van de elementen heeft de minister beoordelingsruimte. De uitkomst van de beoordeling of er bijkomende elementen
van afhankelijkheid bestaan toetst de bestuursrechter daarom enigszins terughoudend [6] .
7. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de omstandigheden van eiseres in Syrië en de afstand tot haar zoon en zijn gezin in Nederland tot veel moeilijkheden leiden, heeft de minister geen reden hoeven zien om in dit geval toch aan te nemen dat sprake is van gezinsleven tussen eiseres en referent dat beschermd moet worden. Daarvoor is het volgende nog van belang.
Financiële en emotionele afhankelijkheid
7.1.
Naar oordeel van de rechtbank stelt de minister zich terecht op het standpunt dat de gestelde financiële ondersteuning van referent aan eiseres niet is onderbouwd. Eiseres heeft geen documenten overgelegd waaruit blijkt dat referent via Western Union of via derden geld naar haar overmaakt. Verder blijkt nergens uit dat referent uitsluitend in het levensonderhoud van eiseres voorziet. Ook stelt de minister terecht dat eiseres niet heeft onderbouwd dat zij zonder financiële ondersteuning van referent niet in haar levensonderhoud kan voorzien.
Daarnaast heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat het aannemelijk is dat er een hechte familieband is, maar dat niet is gebleken dat eiseres en referent emotioneel afhankelijk van elkaar zijn en daarmee sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. De minister heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat eiseres en referent zonder elkaars aanwezigheid niet kunnen functioneren. Uit de overgelegde medische documenten blijkt ook niet dat de zorg voor eiseres exclusief door referent moet worden verleend. Dat eiseres en referent een gemeenschappelijk huishouden hebben gevoerd en dat referent en zijn vrouw voor hun vertrekt mantelzorg aan eiseres hebben verleend, heeft de minister in het voordeel laten meewegen. Hij heeft echter niet ten onrechte overwogen dat dit enkele gegeven niet maakt dat sprake is van emotionele afhankelijkheid. Ook heeft de minister op zitting eveneens niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat hoewel het voorstelbaar is dat referent het moeilijk heeft met de situatie en psychische problematiek heeft, dit niet maakt dat sprake is van emotionele afhankelijkheid.
Geen andere zorgmogelijkheid
7.2.
Naar oordeel van de rechtbank heeft de minister zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat onvoldoende is gebleken dat de broer van eiseres in Syrië niet in staat is om bij te dragen in de zorg voor eiseres. De minister heeft niet ten onrechte overwogen dat de enkele verklaring dat de broer van eiseres dit zal weigeren daarvoor onvoldoende is. Hieraan heeft de minister op zitting toegevoegd dat eiseres niet heeft onderbouwd dat haar broers en zussen niet kunnen of willen helpen.
Verder heeft referent verklaard dat eiseres thans medicatie krijgt en toegang heeft tot medische zorg. De toegang tot medicatie is volgens eiseres weliswaar niet altijd even gemakkelijk, maar de minister heeft niet ten onrechte overwogen dat is niet gebleken dat medische behandeling in Syrië voor eiseres niet mogelijk is. Uit de door eiseres overgelegde medische document blijkt juist dat eiseres toegang heeft tot medische zorg in Syrië en dat zij aldaar een arts kan bezoeken. Daar komt bij dat de minister er op zitting terecht op heeft gewezen dat referent sinds 2021 in Nederland is en eiseres zich sindsdien staande heeft weten te houden.
Overige feiten en omstandigheden
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister kenbaar alle relevante feiten en omstandigheden betrokken bij de beoordeling van de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent. De minister stelt op zitting terecht dat alle feiten en omstandigheden – zowel in het voordeel als in het nadeel – uiteindelijk als een geheel zijn meegewogen. Ook heeft de minister de samenwoning en de banden met het land van herkomst in haar beoordeling betrokken. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat daarmee tussen eiseres en referent geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Had de minister een belangenafweging moeten maken?
8. Eiseres voert aan dat in onderhavig geval de afhankelijkheidsrelatie tussen haar en referent meer dan afdoende is aangetoond. De minister dient echter in alle gevallen een belangenafweging te maken ook al zou er geen sprake zijn van een afhankelijkheidsrelatie. [7]
8.1.
Op 27 maart 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat de minister bij een beroep op artikel 8 van het EVRM mag volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende
elementen van afhankelijkheid tussen een vreemdeling en een referent bestaan, als hij daarbij alle relevante individuele aspecten heeft betrokken. [8] Anders dan uit eerdere
rechtspraak volgt, hoeft de minister vervolgens niet de belangen van de Nederlandse Staat af te wegen tegen de belangen van de betrokken vreemdeling. Zoals de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld, heeft de minister zich in deze zaak op goede gronden op het standpunt gesteld dat tussen eiseres en referent geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat. In die beoordeling heeft de minister alle individuele feiten en omstandigheden van eiseres en referent betrokken, zodat – achteraf gezien – in zoverre geen belangenafweging meer nodig was.
Mocht de minister de belangenafweging tussen eiseres en haar kleindochter in het nadeel van eiseres laten uitvallen?
9. Eiseres betoogt dat de minister ten onrechte de belangenafweging in het nadeel van eiseres en haar kleindochter heeft laten uitvallen. Eiseres heeft namelijk een grote rol gespeeld in het dagelijks leven van haar kleindochter. Haar kleindochter is erg aangedaan dat haar grootmoeder mogelijk niet naar Nederland mag komen. Zij hebben namelijk altijd een gezin gevormd in Syrië en behoorden tot dezelfde huishouding. De belangen van het kind dienen in deze afweging zwaar te wegen. Hierbij is van belang dat referent bezig is met de inburgeringscursus en daarna pas aan het werk kan, waardoor eiseres dan in het geheel geen beroep zal doen op de openbare kas. Daar komt bij dat de minister ten onrechte stelt dat eiseres een sterke band heeft met Syrië. De minister gaat volgens eiseres voorbij aan het feit dat eiseres in Syrië geen netwerk heeft en dat haar sociale leven als gevolg van haar medische klachten beperkt is. De band met Nederland is voor eiseres juist groot nu haar kind en kleinkind hier verblijven. De minister heeft daarbij ook een te zwaar belang gehecht aan het belang van de Nederlandse Staat. Afwijzing van de aanvraag is gezien het voorgaande in strijd met artikel 8 van het EVRM nu eiseres en de dochter van referent ten onrechte van elkaar gescheiden blijven. [9]
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat belang van eiseres bij verblijf in Nederland bij haar kleindochter minder zwaar weegt dan het belang van de Nederlandse Staat. Daarbij stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat de kleindochter haar eigen ouders, referent en diens echtgenote, heeft om voor haar te zorgen. Er is onvoldoende aangetoond dat eiseres de zorg voor het kleinkind heeft overgenomen of dat de zorg voor de dochter niet altijd primair bij referent en zijn echtgenote heeft gelegen. Eiseres heeft overigens niet toegelicht op welke wijze zij een grote rol speelde in het dagelijks leven van haar kleindochter. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat het enkele samenwonen daarvoor onvoldoende is. De minister heeft gezien het voorgaande het belang van het kind niet ten onrechte minder zwaar laten wegen.
Verder heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat referent thans door middel van een uitkering kan voorzien in zijn levensonderhoud en het onzeker is of referent na de inburgeringscursus zodanig werk zal hebben dat hij zelf in zijn onderhoud kan voorzien. Eiseres zal in Nederland echter toegang krijgen tot alle voorzieningen die vanuit de algemene middelen worden betaald, zoals verpleeghuiszorg en andere medische zorg. Deze staan in Nederland al langere tijd onder druk. Gelet op haar leeftijd en gestelde medische situatie van eiseres bestaat er een hoger risico op (hoge) gezondheidskosten die grotendeels uit de algemene middelen worden betaald. Daarnaast zijn de banden van eiseres met Syrië sterker dan die met Nederland. Eiseres is geboren en getogen in Syrië en woont daar haar hele leven al. Het betoog van eiseres dat haar band met Nederland groter is omdat haar kind en kleinkind hier wonen volgt de rechtbank niet. Tot slot stelt de minister terecht dat de preambule van de Gezinsherenigingsrichtlijn slechts is bedoeld om de doelstellingen van de richtlijn tot uiting te brengen, waardoor op zichzelf geen verblijfsrecht hieraan ontleend kan worden.
Heeft de minister het besluit voldoende gemotiveerd?
10. Eiser voert aan dat de minister in het besluit onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op dat wat hiervoor is aangevoerd en in bezwaar al naar voren is gebracht. Ook heeft de minister ten onrechte de verklaringen van referent tijdens de hoorzitting van 12 april 2024 ongemotiveerd ter zijde gelegd.
10.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het enkel in algemeenheid stellen dat de minister onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op was eiseres in bezwaar naar voren heeft gebracht en de verklaringen van referent ter zijde heeft neergelegd zonder nader toe te lichten op welke onderdelen de minister onvoldoende gemotiveerd is ingegaan, kan naar oordeel van de rechtbank niet leiden tot het daarmee door eiseres beoogde resultaat.
Verwijzing naar hetgeen eerder in de procedure is aangevoerd
11. Eiseres heeft voor het overige verzocht om dat wat eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Omdat de minister hier in het bestreden besluit op in is gegaan en eiser deze gronden, anders dan hiervoor al besproken, in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing naar de zienswijze niet leiden tot het daarmee door eiseres beoogde resultaat.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de mvv in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Eiseres verwijst hierbij naar een vergelijkbaar geval: ABRvS 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2206.
3.Eiseres verwijst hierbij naar een vergelijkbaar geval: ABRvS 15 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4685 en ABRvS 25 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4825.
4.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188 en ABRvS 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.
5.Zie bijvoorbeeld EHRM 12 juni 2010, Khan tegen Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606.
6.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188 en ECLI:NL:RVS:2024:1189.
7.ABRvS 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006 en 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:345.
8.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
9.In dit verband wordt ook verwezen naar de preambule van de Gezinsherenigingsrichtlijn onder 8.