202305197/1/V3.
Datum uitspraak: 29 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 1 augustus 2023 in zaak nr. NL22.2463 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 18 januari 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 25 januari 2023 heeft de staatssecretaris de motivering van het besluit van 18 januari 2022 aangevuld.
Bij uitspraak van 1 augustus 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 januari 2022, aangevuld bij besluit van 25 januari 2023, vernietigd, het besluit van 19 februari 2021 herroepen, bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en bepaald dat de staatssecretaris binnen twee weken na verzending van de uitspraak de gevraagde mvv verleent.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Berends, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. Hoewel de staatssecretaris in grief 1 terecht klaagt dat de rechtbank zijn standpunt over de gestelde bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen de vreemdeling en referent onvoldoende terughoudend heeft getoetst door zelf te oordelen dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, leidt deze grief niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft namelijk terecht overwogen dat de staatssecretaris niet kenbaar heeft gemotiveerd hoe de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden in onderlinge samenhang zijn beoordeeld. Verder wordt niet toegekomen aan de in grief 2 opgeworpen vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de belangenafweging niet heeft geresulteerd in een ‘fair balance’, omdat gelet op het voorgaande nog onduidelijk is of de staatssecretaris in dit geval een belangenafweging moet maken. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188, onder 5 tot en met 5.4. 1.1. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat grieven 1 en 2 geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2. De staatssecretaris klaagt in grief 3 terecht dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien. Nadat de rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, heeft zij de belangenafweging getoetst en beoordeeld of haar uitspraak moet leiden tot verlening van de gevraagde mvv. Daarmee heeft de rechtbank de staatssecretaris de mogelijkheid ontnomen om zijn standpunt alsnog deugdelijk te motiveren.
De grief slaagt.
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover zij het besluit van 19 februari 2021 heeft herroepen, heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 18 januari 2022, aangevuld bij besluit van 25 januari 2023, en de staatssecretaris heeft opgedragen de gevraagde mvv te verlenen. De staatssecretaris moet binnen twaalf weken een nieuw besluit nemen op het gemaakte bezwaar. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 1 augustus 2023 in zaak nr. NL22.2463, voor zover de rechtbank het besluit van 19 februari 2021 heeft herroepen, heeft bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 18 januari 2022, aangevuld bij besluit van 25 januari 2023, en de staatssecretaris heeft opgedragen de gevraagde mvv te verlenen;
III. bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;
IV. draagt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. B. Meijer en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024
873