ECLI:NL:RBDHA:2025:2574

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
NL24.18825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een etnisch Rus met de status ‘non-citizen’ in Letland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in de voormalige Sovjet-Unie en met de status ‘non-citizen’ in Letland, heeft in Nederland asiel aangevraagd na zijn overlevering aan Letland op basis van een Europees aanhoudingsbevel. Hij stelt dat hij in Letland geen eerlijk strafproces heeft gekregen en dat de detentieomstandigheden in de gevangenis erbarmelijk zijn. De minister van Asiel en Migratie heeft de asielaanvraag afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk geen eerlijk proces heeft gehad en dat hij in Letland een reëel risico loopt op ernstige schade.

De rechtbank oordeelt dat de minister zijn standpunt voldoende heeft gemotiveerd. Eiser heeft geen bewijs geleverd voor zijn claims over discriminatie en de slechte detentieomstandigheden. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag ongegrond is. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in Letland op maatschappelijk en sociaal gebied onmogelijk kan functioneren, en de rechtbank volgt de minister in zijn beoordeling van de detentieomstandigheden en het gebrek aan bewijs voor een oneerlijk proces. De uitspraak is gedaan op 19 februari 2025 en het beroep is ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18825
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en
de Minister van Asiel en Migratie1,
(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).
_______
1. Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser van 21 augustus 2020. De minister heeft met het bestreden besluit van 3 april 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2. De rechtbank heeft beroep op 27 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
1.3. Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de vraag of de minister de asielaanvraag van eiser heeft mogen afwijzen als ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inleiding en asielrelaas
4. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1979 in de voormalige Sovjet-Unie, in de plaats [geboorteplaats] , een stad in het huidige Letland. Eisers nationaliteit is onbekend. Hij beschikt als etnisch rus in Letland over de status ‘non-citizen’. Eiser is in Letland op enig moment opgepakt in verband met een drugsdelict. Daarna heeft hij Letland verlaten en is hij in
Nederland aangekomen. Hier is hij opgepakt in verband met een Europees aanhoudingsbevel dat strekt tot aanhouding en overlevering van eiser aan Letland wegens verdenking van drugsdelicten. Op 21 augustus 2020 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland. Op 6 oktober 20202 heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat de overlevering van eiser aan Letland is toegestaan, waarna eiser op 23 februari 2021 is overgeleverd aan Letland. Daar is hij veroordeeld en gedetineerd in de gevangenis in [plaats] . Partijen hebben vervolgens in samenspraak besloten dat eiser schriftelijk door de minister zou worden gehoord in verband met zijn nog openstaande asielaanvraag in Nederland. Bij brief van 20 februari 2023 heeft de minister vragen aan eiser gesteld. Bij brieven van 20, 22 en 28 maart 2023 heeft eiser deze vragen beantwoord en documenten ingediend. Eiser legt - kort gezegd - aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij in Letland geen eerlijk strafproces heeft gekregen en dat de omstandigheden in de gevangenis in [plaats] waar hij verblijft, erbarmelijk zijn. Verder legt eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij in Letland voortdurend en ernstig wordt gediscrimineerd vanwege zijn status als ‘niet-staatsburger’.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • eiser wordt als etnisch Rus die in Letland beschikt over de status ‘non-citizen’ gediscrimineerd;
  • eiser loopt een reëel risico op ernstige schade vanwege de detentieomstandigheden in Letland, meer specifiek in de [gevangenis] waar hij verblijft;
  • eiser heeft in Letland geen eerlijk strafproces gehad.
5.1. De minister stelt zich op het standpunt dat het element onder (1) geloofwaardig is en het element onder (4) niet. Ten aanzien van het relevante element onder (2) stelt de minister dat dit niet leidt tot vluchtelingenschap omdat niet is gebleken dat eiser vanwege zijn status als ‘non-citizen’ zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij in Letland onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Ten aanzien van het relevante element onder (3) stelt de minister dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Letland en specifiek in de [gevangenis] een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege de detentieomstandigheden. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is.
De beroepsgronden en het oordeel van de rechtbank daarover
Over het relevante element (4): het strafproces in Letland
6. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat het niet geloofwaardig is dat eiser in Letland geen eerlijk strafproces heeft gehad. Uit algemene informatie blijkt dat er in Letland niet altijd sprake is van een eerlijk strafproces. Daarbij blijkt in eisers specifieke geval dat hij geen eerlijk proces heeft gehad. De omstandigheid dat eiser in Letland in hoger beroep en cassatie kon gaan, betekent niet dat er dus geen sprake was van een oneerlijk proces. Verder heeft eiser in Letland geen advocaat gezien of gesproken. De minister heeft een vergewisplicht en had nadere onderzoekshandelingen moeten verrichten, bijvoorbeeld in de vorm van het opvragen van een individueel ambtsbericht. Ook uit de omstandigheid dat de detentieomstandigheden zeer slecht zijn en dat klagen hierover geen zin heeft, blijkt dat er in Letland geen sprake is van een eerlijk proces.

2.ECLI:NL:RBAMS:2020:4880.

7. De rechtbank oordeelt dat de minister zijn standpunt, dat het niet geloofwaardig is dat eiser in Letland een oneerlijk strafproces heeft gehad, voldoende heeft gemotiveerd. De minister heeft het standpunt mogen innemen dat uit het Country Report on Human Rights Practices 2022 blijkt dat er in Letland bij wet is voorzien in het recht op een eerlijk en openbaar proces en dat er over het algemeen (‘generally’) sprake is van rechterlijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid. De minister heeft vervolgens terecht het standpunt ingenomen dat de door eiser naar voren gebrachte omstandigheden geen steun vinden in de overgelegde stukken en dat daarom niet aannemelijk is gemaakt dat hij persoonlijk geen eerlijk proces heeft gehad. De minister heeft hierbij mogen betrekken dat uit de door eiser ingediende stukken van de Rechtbank Zemgale van 5 oktober 2022 en van de Hoge Raad van 20 december 2022 blijkt dat eiser in hoger beroep en in cassatie heeft kunnen gaan. Verder heeft de minister mogen betrekken dat eiser gesteld heeft dat hij tijdens zijn strafproces geen advocaat heeft gezien of gesproken en dat hij - in ieder geval ten tijde van het strafproces - de naam van deze advocaat niet wist, maar dat uit het stuk van de Rechtbank Zemgale van 5 oktober 2022 blijkt dat raadsman Uldis Lapins hoger beroep heeft ingesteld in de zaak van eiser. Anders dan eiser stelt, heeft de minister hiermee niet aan eiser tegengeworpen dat hij dús wel een eerlijk proces heeft gehad, maar alleen dat de genoemde stukken en omstandigheden geen aanknopingspunten bevatten voor de stelling van eiser dat hij geen eerlijk proces heeft gehad en geen bijstand van een advocaat heeft gekregen. De minister was naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden om nadere onderzoekshandelingen te verrichten, bijvoorbeeld door navraag te doen bij de bewuste raadsman. Het is namelijk in de eerste plaats aan eiser om aannemelijk te maken dat hij geen eerlijk strafproces heeft gehad. Daarin is hij gelet op het voorgaande niet geslaagd. Evenmin is gebleken dat eiser een poging heeft ondernomen om, eventueel met hulp van zijn gemachtigde in Nederland, alsnog in contact te treden met de bewuste raadsman om zijn relaas te kunnen onderbouwen. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat er in Letland geen sprake is van een eerlijk proces en dat dit blijkt uit de omstandigheid dat klagen over de detentieomstandigheden geen zin heeft. Voor de motivering hiervan verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 9.2. De beroepsgrond slaagt niet.

Over het relevante element (3): de detentieomstandigheden in Letland en meer specifiek in de [gevangenis]

8. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat hij geen reëel risico loopt op ernstige schade wegens de slechte detentieomstandigheden waarin hij verblijft. De verwijzing van de minister naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 oktober 20233 volstaat niet, want (1) dit maakt niet dat de uitspraak van 3 augustus 20234 van diezelfde rechtbank in het geheel niet meer van toepassing is, en (2) uit de uitspraak van 21 mei 20245 blijkt dat de detentieomstandigheden zodanig slecht zijn dat sprake is van een onmenselijke of vernederende behandeling. Eiser benadrukt verder dat de detentieomstandigheden voor hem veel zwaarder zijn vanwege de discriminatie jegens hem als tweederangsburger.

3.

9. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Letland en meer specifiek in de [gevangenis] waar hij verblijft, een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege de detentieomstandigheden waarin hij verblijft.
9.1.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat de minister de beoordeling van de overleveringsrechter bij haar besluitvorming heeft mogen betrekken.6 Uit de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 oktober 2020 inzake de overlevering van eiser aan Letland, blijkt dat er in het algemeen geen reëel gevaar was voor een onmenselijke of vernederende behandeling in Letse gevangenissen. Daarbij blijkt uit de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 oktober 2023 dat in die zaak het algemene gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in de [gevangenis] is weggenomen. Anders dan eiser stelt, komt aan de hieraan voorafgaande tussenuitspraak van 3 augustus 2023 minder relevantie toe, omdat de Letse autoriteiten nadien aanvullende informatie hebben verstrekt over de detentieomstandigheden waarmee het algemene gevaar in die zaak is weggenomen. Verder kan de verwijzing van eiser naar de tussenuitspraak van 21 mei 2024 en de daarna gewezen einduitspraak van 18 juli 20247 hem niet helpen. Hieruit blijkt dat de Letse autoriteiten in die zaak informatie hebben verstrekt die te algemeen van aard is om het bij tussenuitspraak vastgestelde reële gevaar voor een onmenselijke of vernederende behandeling weg te nemen. Het algemene gevaar ziet met name op het bestaan van een informele hiërarchie onder gedetineerden (het ‘kastenstelsel’) in de Letse gevangenissen, met geweld tegen en een vernederende behandeling van gedetineerden in de lagere kasten als gevolg. Eiser heeft echter zelf niet aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in detentie problemen ervaart in verband met het kastenstelsel en geweld jegens hem van andere gedetineerden.
9.2.
Eiser heeft wel naar voren gebracht dat hij problemen ervaart in verband met overbevolking, maar hierover heeft de minister terecht vastgesteld dat uit de informatie van de Letse autoriteiten - zoals weergegeven in de uitspraak van 24 oktober 2023 - blijkt dat wordt gegarandeerd dat een gedetineerde (in de [gevangenis] ) zowel in individuele als in gedeelde cellen tenminste beschikt over een celruimte van 4 m2, exclusief sanitaire ruimte. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn specifieke geval anders is. Eiser heeft verder naar voren gebracht dat hij in detentie risico’s loopt voor zijn gezondheid, maar ook hierover heeft de minister terecht het standpunt ingenomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij (zodanige) risico’s loopt dat dit in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Uit de door eiser ingediende stukken blijkt dat hij in verband met een positieve Covid-test ter observatie is opgenomen en dat hij na een negatieve Covid-test uit het ziekenhuis is ontslagen met de opmerking dat er buiten het ziekenhuis vervolgtherapie zou volgen. Dit duidt niet op een situatie dat niet wordt voorzien in medische zorg op grond waarvan de minister een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM had moeten aannemen. Eiser heeft verder naar voren gebracht dat klagen over de slechte detentieomstandigheden bij het gevangenispersoneel een ondragelijke behandeling oplevert, maar heeft ook deze stelling niet aannemelijk gemaakt. Verder blijkt uit de door eiser ingediende stukken dat hij heeft geklaagd over de detentieomstandigheden en specifiek over de opgelopen Covid-infectie bij de Ombudsman en dat deze heeft geantwoord dat eiser zich eerst dient te wenden tot het bestuur van het gevangeniswezen. Niet is gebleken dat eiser dit vervolgens heeft gedaan. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij specifiek in detentie anders wordt behandeld dan personen met de Letse nationaliteit. De beroepsgrond slaagt niet.
6 ABRvS 28 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4318.
7 ABRvS 18 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5325.
Over het relevante element (2): discriminatie
10. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat eiser niet dusdanig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij in Letland onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Eiser kan niet deelnemen aan de maatschappij zoals dat zou moeten in een vrije samenleving en gaat hier steeds meer psychisch aan onderdoor. Volgens de minister blijkt uit algemene informatie dat het wel meevalt met de mate van discriminatie, maar in de praktijk is dit anders.
11. De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit het standpunt heeft ingenomen dat de drempel van vluchtelingenschap niet wordt gehaald. Hierbij heeft de minister van belang geacht dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij vanwege zijn status als ‘non-citizen’ geen toegang heeft tot de arbeidsmarkt. Ook heeft de minister van belang geacht dat eiser als ‘non-citizen’ op basis van de Grondwet van Letland grotendeels dezelfde rechten en plichten heeft als staatsburgers van Letland. Eiser kan een Lets paspoort aanvragen en er wordt in verband met de taaltoets onderwijs in de Letse taal aangeboden. Verder heeft de minister het standpunt ingenomen dat ook anderszins niet is gebleken dat eiser persoonlijk in Letland dermate is gediscrimineerd dat dit zou moeten leiden tot vluchtelingenschap. De rechtbank stelt vast dat hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd enkel een herhaling is van zijn eerdere stellingen dat hij discriminatie ervaart, maar dat dit geen gemotiveerde betwisting is van het standpunt van de minister dat niet is gebleken van zodanige discriminatie dat eiser op maatschappelijk en sociaal gebied onmogelijk kan functioneren. De beroepsgrond slaagt niet.
Over de bestuurlijke dwangsom
12. Eiser voert aan dat de minister in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom er geen dwangsom wordt betaald, behoudens de rechterlijke dwangsom, ondanks de omstandigheid dat er veel te laat is beslist en ook de rechtbank tot tweemaal toe een dwangsom heeft opgelegd.
13. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit wel een motivering bevat, namelijk dat eiser geen dwangsom uitbetaald krijgt vanwege de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen toepassing van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.
Conclusie en gevolgen
14. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzitter, en mr. R.C. Moed en mr. E.R. Brouwer, leden, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
19 februari 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.