9.2.Eiser heeft wel naar voren gebracht dat hij problemen ervaart in verband met overbevolking, maar hierover heeft de minister terecht vastgesteld dat uit de informatie van de Letse autoriteiten - zoals weergegeven in de uitspraak van 24 oktober 2023 - blijkt dat wordt gegarandeerd dat een gedetineerde (in de [gevangenis] ) zowel in individuele als in gedeelde cellen tenminste beschikt over een celruimte van 4 m2, exclusief sanitaire ruimte. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn specifieke geval anders is. Eiser heeft verder naar voren gebracht dat hij in detentie risico’s loopt voor zijn gezondheid, maar ook hierover heeft de minister terecht het standpunt ingenomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij (zodanige) risico’s loopt dat dit in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Uit de door eiser ingediende stukken blijkt dat hij in verband met een positieve Covid-test ter observatie is opgenomen en dat hij na een negatieve Covid-test uit het ziekenhuis is ontslagen met de opmerking dat er buiten het ziekenhuis vervolgtherapie zou volgen. Dit duidt niet op een situatie dat niet wordt voorzien in medische zorg op grond waarvan de minister een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM had moeten aannemen. Eiser heeft verder naar voren gebracht dat klagen over de slechte detentieomstandigheden bij het gevangenispersoneel een ondragelijke behandeling oplevert, maar heeft ook deze stelling niet aannemelijk gemaakt. Verder blijkt uit de door eiser ingediende stukken dat hij heeft geklaagd over de detentieomstandigheden en specifiek over de opgelopen Covid-infectie bij de Ombudsman en dat deze heeft geantwoord dat eiser zich eerst dient te wenden tot het bestuur van het gevangeniswezen. Niet is gebleken dat eiser dit vervolgens heeft gedaan. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij specifiek in detentie anders wordt behandeld dan personen met de Letse nationaliteit. De beroepsgrond slaagt niet.
Over het relevante element (2): discriminatie
10. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat eiser niet dusdanig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij in Letland onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Eiser kan niet deelnemen aan de maatschappij zoals dat zou moeten in een vrije samenleving en gaat hier steeds meer psychisch aan onderdoor. Volgens de minister blijkt uit algemene informatie dat het wel meevalt met de mate van discriminatie, maar in de praktijk is dit anders.
11. De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit het standpunt heeft ingenomen dat de drempel van vluchtelingenschap niet wordt gehaald. Hierbij heeft de minister van belang geacht dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij vanwege zijn status als ‘non-citizen’ geen toegang heeft tot de arbeidsmarkt. Ook heeft de minister van belang geacht dat eiser als ‘non-citizen’ op basis van de Grondwet van Letland grotendeels dezelfde rechten en plichten heeft als staatsburgers van Letland. Eiser kan een Lets paspoort aanvragen en er wordt in verband met de taaltoets onderwijs in de Letse taal aangeboden. Verder heeft de minister het standpunt ingenomen dat ook anderszins niet is gebleken dat eiser persoonlijk in Letland dermate is gediscrimineerd dat dit zou moeten leiden tot vluchtelingenschap. De rechtbank stelt vast dat hetgeen eiser in beroep heeft aangevoerd enkel een herhaling is van zijn eerdere stellingen dat hij discriminatie ervaart, maar dat dit geen gemotiveerde betwisting is van het standpunt van de minister dat niet is gebleken van zodanige discriminatie dat eiser op maatschappelijk en sociaal gebied onmogelijk kan functioneren. De beroepsgrond slaagt niet.
Over de bestuurlijke dwangsom
12. Eiser voert aan dat de minister in het bestreden besluit ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom er geen dwangsom wordt betaald, behoudens de rechterlijke dwangsom, ondanks de omstandigheid dat er veel te laat is beslist en ook de rechtbank tot tweemaal toe een dwangsom heeft opgelegd.
13. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit wel een motivering bevat, namelijk dat eiser geen dwangsom uitbetaald krijgt vanwege de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen toepassing van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.
Conclusie en gevolgen
14. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzitter, en mr. R.C. Moed en mr. E.R. Brouwer, leden, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.