5.1.Letse detentieomstandigheden
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) van
5 april 2016 (C-404/15 en C-659/15 PPU, r.o. 88 en 89, ECLI:EU:C:2016:198,
Aranyosi en Căldăraru) is de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat wanneer zij bewijzen heeft dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die in de uitvaardigende lidstaat zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend - afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht en met name door artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (
hierna: Handvest) gewaarborgde grondrechten - worden behandeld, verplicht om te beoordelen of dit gevaar bestaat voor de opgeëiste persoon tegen wie een EAB is uitgevaardigd. De tenuitvoerlegging van een EAB mag immers niet leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling van die persoon.
Hiertoe dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit zich allereerst te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentie-omstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen. Deze gegevens kunnen met name blijken uit internationale rechterlijke beslissingen, zoals de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), uit rechterlijke beslissingen van de uitvaardigende lidstaat, alsook uit besluiten, rapporten en andere documenten die zijn opgesteld door de organen van de Raad van Europa of die tot het systeem van de Verenigde Naties behoren.
Volgens vaste rechtspraak van de rechtbank bevatten rapporten van
the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (hierna: CPT)dergelijke objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens.
Het meest recente CPT-rapport betreffende Letland is uitgebracht naar aanleiding van het bezoek van het CPT van 10 tot 20 mei 2022, waarbij de
Daugavgriva Prison,
Jelgava Prisonen
Riga Central Prisonzijn bezocht. Samengevat komt uit dit rapport naar voren dat het CPT het betreurt dat niet al haar eerdere aanbevelingen zijn opgevolgd en dat dit in het bijzonder ziet op het geweld onder gedetineerden, de materiële detentieomstandigheden, waaronder begrepen de slechte hygiëne, en de ontoereikende gezondheidszorg in de detentie-instellingen.
Uit het recente CPT-rapport blijkt dat de veiligheidssituatie van gedetineerden in de drie genoemde detentie-instellingen ten opzichte van het vorige bezoek van het CPT nog altijd een probleem is vanwege het bestaande geweld onder gevangenen. Uit de punten 67-81 van het rapport blijkt hierover - kort gezegd - het volgende.
Tijdens het bezoek ontving de delegatie opnieuw veel beschuldigingen van geweld, waaronder mishandelingen en psychische druk. Dergelijke beschuldigingen werden ontvangen van gedetineerden in alle bezochte gevangenissen, maar in veel mindere mate in
Riga Central Prison. In
Jelgava Prisonen
Daugavgrīva Prisonbleef het geweld onder gevangenen wel een ernstig probleem. Net als in het verleden leek dit het resultaat van een combinatie van factoren, voornamelijk het bestaan van informele hiërarchieën tussen gedetineerden en onvoldoende aanwezigheid van personeel in de verblijfsruimten van gedetineerden. In deze situatie leken bepaalde informele leiders (“watchers”) een bevoorrechte positie in te nemen en de interne orde te handhaven. Degenen die het hardst hierdoor werden getroffen, bleken de gedetineerden afkomstig van de laagste ‘kaste’ (“untouchables”). Vele gedetineerden die tot de zogenaamde “untouchables” behoorden, vertelden dat zij alleen veilig waren (dat wil zeggen: niet met onder meer fysiek geweld, afpersing en psychische druk werden geconfronteerd) als zij een cel of een slaapzaal konden delen met gevangenen van dezelfde ‘kaste’ en dat zij nergens anders welkom waren.
Verder blijkt uit punten 82 - 86 van het CPT-rapport ten aanzien van de materiële omstandigheden in de gevangenissen – kort gezegd – het volgende:
In
Riga Central Prisonzijn de toiletten in de meerpersoonscellen (nog steeds) niet volledig afgescheiden. Nog zorgwekkender was het wijdverbreide probleem van bedwantsen-plagen in het hele etablissement, waardoor veel gedetineerden zichtbare beten op hun huid hadden. Gedetineerden meldden dat het probleem zo ernstig was dat ze er 's nachts niet van konden slapen. Daarnaast bleek dat een specifieke sectie (de Grīva-sectie) in de
Daugavgrīva Prisonover het algemeen geen behoorlijke accommodatie bood voor gedetineerden, vanwege het verouderde ontwerp en de mate van verval van de faciliteiten. Als voorbeeld wordt genoemd Blok 3 van de Grīva-sectie, waar veel gevangenen waren ondergebracht in grote cellen met tot 16 bedden. Blok 3 van de Grīva-sectie verkeerde in verregaande staat van verval (bijvoorbeeld afbrokkelende en vuile muren, zwaar versleten en soms zelfs verrotte vloeren en vervallen meubels) en was zwaar getroffen door vochtigheid vanwege het ontbreken van een werkend ventilatiesysteem. In
Jelgava prisonleidde de staat van verval van de accommodatiezones van het “low level-regime” en van de buitenterreinen eveneens tot ernstige zorgen. De staat van onderhoud van die panden was bovendien verslechterd sinds het laatste CPT-bezoek. Veel cellen in het hele etablissement profiteerden nog steeds niet van voldoende toegang tot natuurlijk licht en ventilatie. De toiletten in de cellen waren nog steeds niet afgescheiden en verspreidden een vieze geur in de cellen.
Onder punten 87 - 90 worden bovendien zorgen geuit over het gebrek aan zinvolle activiteiten dat wordt aangeboden, met name voor gedetineerden in het “low level-regime” en gedetineerden in voorarrest. Voor hen bestond het regime uit celopsluiting met nauwelijks activiteiten buiten de cel, afgezien van een uur buiten bewegen per dag en wekelijkse sportsessies.
Tot slot blijkt uit het rapport, onder punten 94 -106, dat er sprake is van een aanhoudende onderbezetting bij het medisch personeel met als gevolg dat de gezondheidszorg in alle bezochte gevangenissen ontoereikend is.
De Letse autoriteiten hebben in reactie – onder meer – het volgende laten weten.
De gevangenissen nemen alle mogelijke preventieve maatregelen om geweld onder gedetineerden te verminderen. Dat gezegd hebbende, hangt de uitvoering van deze maatregelen af van het aantal medewerkers en de kwaliteit van de infrastructuur. Men is voornemens het geweld terug te dringen middels resocialisatieprogramma's, die men in 2023 beoogt aan te bieden. Ten aanzien van de materiële staat van de gevangenissen, worden de mogelijkheden van renovatie en reparatie bezien. Echter, dit zal afhangen van het beschikbare budget en de gevangeniscapaciteit. Wat betreft de genoemde bedwantsen-plaag wordt opgemerkt dat de gevangenissen regelmatig gedesinfecteerd worden om insecten in de gebouwen en het grondgebied van de gevangenissen zo succesvol mogelijk te elimineren. Dit gebeurt op basis van verzoeken van gedetineerden, evenals op basis van informatie van werknemers. Daarnaast is besloten om de gevangenissen geleidelijk van nieuwe matrassen te voorzien. In 2022 zijn er 522 matrassen aangeschaft. Klachten over de aanwezigheid van insecten kwamen niet meer binnen van gedetineerden in de kamers die waren uitgerust met deze matrassen. Er wordt momenteel bekeken of deze matrassen aan alle gedetineerden kunnen worden aangeboden. Tot slot hebben de Letse autoriteiten ten aanzien van de gezondheidszorg in de gevangenissen – kort gezegd – laten weten dat er geld is uitgetrokken voor de verhoging van het salaris van het medisch personeel. Verder worden openstaande vacatures regelmatig onder de aandacht gebracht, maar helaas hebben de tot nu toe genomen maatregelen geen positief en blijvend resultaat opgeleverd. Het is de bedoeling om in 2023 een aanbesteding aan te kondigen om medisch personeel te contracteren voor het werken met gedetineerden, met name specialisten van wie de positie lange tijd vacant is.
Uit de reactie van de Letse autoriteiten blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende dat de situatie zoals weergegeven in het CPT-rapport inmiddels niet meer actueel is. Uit de reactie blijkt namelijk niet of de voorgenomen maatregelen ten uitvoer zijn gelegd en wat daar het resultaat van is. De rechtbank ziet in de structurele kritiek van het CPT, de aard van de geconstateerde gebreken en het feit dat klaarblijkelijk de belangrijkste en grootste detentie-instellingen van Letland zijn bezocht, aanleiding te veronderstellen dat ook in detentie-instellingen die nu niet door het CPT bezocht zijn, dezelfde problematiek speelt.
Dit leidt tot de conclusie dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Letland, er voor gedetineerden een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Dit gevaar is dus gebaseerd op de (hiervoor kort weergegeven) probleempunten zoals door het CPT geconstateerd, te weten: het geweld onder gedetineerden, de materiële detentieomstandigheden – waaronder begrepen de slechte hygiëne – en de ontoereikende gezondheidszorg in de detentie-instellingen.
De vaststelling dat er vanwege de algemene detentieomstandigheden in Letland een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling, kan evenwel op zichzelf niet leiden tot de weigering om een EAB ten uitvoer te leggen. Wanneer het bestaan van een dergelijk gevaar eenmaal is vastgesteld, dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit nog concreet en nauwkeurig te beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de uitvaardigende lidstaat. De rechtbank is daarom verplicht om na te gaan of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Letland een reëel gevaar zal lopen te worden onderworpen aan het vastgestelde
algemenereële gevaar. Daartoe dient de rechtbank de uitvaardigende rechterlijke autoriteit dringend te verzoeken om alle noodzakelijke aanvullende gegevens te verstrekken met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting in Letland zal worden gedetineerd.
De rechtbank zal het onderzoek in deze zaak daarom aanhouden om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vragen voor te leggen:
1a. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon indien zijn overlevering wordt toegestaan, naar alle waarschijnlijkheid worden geplaatst?
1b. Hoeveel individuele celruimte zal hem (in een meerpersoonscel of in een eenpersoonscel) ter beschikking staan? Is dit in- of exclusief de sanitaire ruimten?
1c. Wat zijn de overige detentieomstandigheden voor de opgeëiste persoon in het licht van het hiervoor benoemde algemene reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 Handvest? Welke concrete maatregelen zullen worden genomen om te voorkomen dat de opgeëiste persoon feitelijk wordt blootgesteld aan
interprisoner violenceen wordt onderworpen aan de hierboven vermelde – door het CPT als probleempunten aangemerkte- omstandigheden?
De rechtbank verzoekt de Letse justitiële autoriteit bij de beantwoording van vraag 1b en 1c, in haar antwoord rekening te houden met de uitspraak van het HvJ EU van 15 oktober 2019, C‑128/18 ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), met name de rechtsoverwegingen 71 en verdere, waarin het HvJ EU zich heeft uitgelaten over de vraag wanneer detentieomstandigheden vernederend (kunnen) zijn in de zin van artikel 4 Handvest / 3 EVRM.
Op basis van artikel 22, vijfde lid, OLW, verlengt de rechtbank de termijn waarbinnen zij
uitspraak moet doen op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW, met 30 dagen, onder
gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde
lid, OLW.