ECLI:NL:RBDHA:2025:2514

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
NL 24.39722 en NL 24.39723
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Jemenitische eiseres en voorlopige voorziening in het kader van humanitaire situatie en belangen van kinderen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van een Jemenitische eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld. De eiseres, geboren in 1992, heeft op 9 september 2023 Nederland ingereisd en verzoekt om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank behandelt de zaak op 16 januari 2025, waarbij de eiseres en haar kinderen aanwezig zijn, evenals de gemachtigden van beide partijen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie, die op 4 oktober 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen, niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank stelt vast dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van de eiseres, waaronder haar status als alleenstaande moeder en de risico's die haar kinderen lopen bij terugkeer naar Jemen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zestien weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van de kinderen en de humanitaire situatie in Jemen opnieuw moeten worden beoordeeld. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is verklaard. De proceskosten van de eiseres worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL24.39722 (beroep)
NL24.39723 (voorlopige voorziening)
[V-Nummers]
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum 1] 1992, eiseres en verzoekster, hierna: eiseres,
mede ten behoeve van haar minderjarige kinderen:

[minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum 2] 2010,

[minderjarige 2] ,

geboren op [geboortedatum 3] 2013,

[minderjarige 3] ,

geboren op [geboortedatum 4] 2014,

[minderjarige 4] ,

geboren op [geboortedatum 5] 2016,

[minderjarige 5] ,

geboren op [geboortedatum 6] 2018,
allen van Jemenitische nationaliteit,
(gemachtigde: mr. R. Achttienribbe),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. Sidler).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank en voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1
Bij besluit van 4 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.2
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat zij niet wordt uitgezet voordat op het beroep is beslist.
1.3
De rechtbank heeft de zaken op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de drie oudste kinderen van eiseres, de gemachtigde van eiseres, A. Baban als tolk in de Arabische (Jemenitisch) taal en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de asielaanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Asielrelaas
4. Eiseres is op 9 september 2023 Nederland ingereisd en heeft het volgende relaas aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiseres heeft verklaard dat zij Jemen in 2008 heeft verlaten en voor haar vertrek naar Europa tot 2022 in Qatar heeft gewoond. Bij terugkeer naar Jemen vreest eiseres voor de besnijdenis van haar dochters door eiseres haar schoonfamilie, voor de Houthi’s omdat zij door hen wordt gezocht wegens haar bemiddelingsactiviteiten in Qatar, voor de rekrutering van haar zoons door de Houthi’s, vanwege haar deelname aan demonstraties in Nederland, voor het feit dat eiseres al zestien jaar weg is uit Jemen, dat zij een alleenstaande vrouw is, vanwege eerwraak, vanwege eiseres haar religie, vanwege de positie van vrouwen en vanwege de algemene situatie in Jemen.
Het bestreden besluit
5. Het relaas bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. De besnijdenis van de dochters van eiseres;
3. De problemen met de Houthi’s;
4. De rekrutering van eiseres haar zoons;
5. Deelname aan een demonstratie in Nederland;
6. De positie van vrouwen in Jemen;
7. Dat eiseres een alleenstaande vrouw is;
8. Dat eiseres al zestien jaar weg uit Jemen is;
9. Problemen vanwege eiseres haar religie;
10. De algemene situatie in Jemen.
5.1
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht. Ook heeft verweerder eiseres haar verklaringen over haar deelname aan een demonstatie in Nederland, , de positie van vrouwen in Jemen en de algemene situatie in Jemen geloofwaardig geacht.
5.2
Dat de dochters van eiseres bij terugkeer worden besneden, is volgens verweerder gebaseerd op vermoedens en komt niet overeen met beschikbare landeninformatie. Ook heeft verweerder de gevreesde problemen met de Houthi’s niet geloofwaardig geacht. Het door eiseres overgelegde opsporingsbericht betreft een kopie en daarnaast is het bericht onvoldoende concreet. Wat betreft de rekrutering van de zoons van eiseres, overweegt verweerder dat de vrees is gebaseerd op aannames en vermoedens. Datzelfde geldt voor de vrees voor eerwraak. Dat eiseres een alleenstaande vrouw is wordt inmiddels wel gevolgd, maar eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij hierdoor gegronde vrees heeft. Verder heeft verweerder de door eiseres gestelde problemen vanwege het feit dat zij soenniet is niet geloofwaardig geacht, nu dit niet overeenkomt met landeninformatie.
5.3
Volgens verweerder is op grond van het landenbeleid in heel Jemen op dit moment sprake van de kwalificatie ‘minder uitzonderlijk’ met betrekking tot artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn [1] (Kri). Het is dan aan eiseres om op basis van individuele omstandigheden aannemelijk te maken waarom specifiek zij een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers. Volgens verweerder is eiseres daarin niet geslaagd.
5.4
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, Vw [2] en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, Vw. Eiseres heeft namelijk niet onmiddellijk asiel aangevraagd toen dat mogelijk was.
Het wettelijk toetsingskader
6. Eiseres voert aan dat zij gelijk dient te worden behandeld als de Jemenieten die op dezelfde datum asiel hebben aangevraagd en wel een vergunning hebben gekregen. Eiseres is in een slechtere positie komen te staan, doordat verweerder niet tijdig op haar aanvraag heeft beslist en het landenbeleid ten aanzien van Jemen is gewijzigd. Met ingang van 24 april 2024 gaat verweerder er niet langer vanuit dat sprake is van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld in Jemen, waardoor eiseres niet louter door haar enkele aanwezigheid maar op basis van haar individuele omstandigheden aannemelijk dient te maken waarom zij specifiek een reëel risico loopt op ernstige schade loopt. Het bestreden besluit is daarom in strijd met het verbod op willekeur en het gelijkheidsbeginsel. Hiervoor vindt eiseres steun in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 24 oktober 2024. [3]
6.1
De rechtbank overweegt dat uitgangspunt is dat in de beoordeling op asielaanvragen een ex-nunc toetsing wordt toegepast, hetgeen betekent dat bij de beoordeling moet worden uitgegaan van het recht zoals dat geldt op het moment van het nemen van het besluit. In geval van bijzondere omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken. De enkele omstandigheid dat eiseres door toepassing van nieuw recht in een ongunstiger positie komt, is hiervoor onvoldoende. [4] Verweerder heeft weliswaar lang gedaan over het beslissen, maar van zulke bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Hierbij acht de rechtbank van belang dat het beroep dat eiseres op 6 juni 2024 heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op 3 oktober 2024 niet-ontvankelijk is verklaard omdat de ingebrekestelling prematuur was ingediend. [5] Ook acht de rechtbank relevant dat het beleid is gewijzigd nog voordat de beslistermijn op eiseres haar aanvraag is verstreken (op 29 juni 2024). Dit betekent dat verweerder de aanvraag terecht heeft beoordeeld volgens het ten tijde van de besluitvorming geldend landenbeleid voor Jemen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Landenbeleid voor Jemen
7. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder niet goed heeft gemotiveerd dat niet langer sprake is van de meeste uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kri en in hoeverre de humanitaire omstandigheden een rol spelen bij de beoordeling van artikel 15c van de Kri dan wel het risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [6] . Eiseres doet een beroep op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 25 oktober 2024 [7] , een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 26 november 2024 [8] , en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 28 november 2024 [9] .
7.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor Jemen artikel 15c van de Kri gradatie twee gepast is. Reden voor deze aanpassing is de gewijzigde situatie in Jemen: gevechtshandelingen vinden op minder grote schaal plaats sinds het – inmiddels de-facto – bestand van april 2022. [10] Dit heeft geleid tot een relatief laag aantal doden en gewonden onder de burgerbevolking, zeker wanneer dit wordt afgezet tegen de beginjaren van de burgeroorlog, met name 2015 tot en met 2018, waarbij de burgeroorlog in alle hevigheid woedde. Verweerder heeft in de beleidswijziging ook betrokken dat het de-facto bestand sinds januari 2024 onder druk is komen te staan en dat de veiligheidssituatie in Jemen precair blijft. Desondanks is verweerder van mening dat niet langer sprake is van de hoogste mate van willekeurig geweld (de kale 15c-situatie).
7.2
Met betrekking tot het ingebrachte hoger beroep- en verweerschrift dat door partijen is ingediend in het hoger beroep dat door verweerder is ingesteld tegen voornoemde uitspraken van 25 oktober 2024 en 28 november 2024 overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank ziet aanleiding deze stukken buiten beschouwing te laten in onderhavige procedure vanwege strijd met de goede procesorde. Partijen hebben deze stukken pas een paar uur voor de zitting (hogerberoepschrift) en tijdens de zitting (verweerschrift) zonder enige toelichting ingediend, waardoor de rechtbank niet de gelegenheid heeft gehad afdoende kennis te nemen van de stukken. Bovendien gaat de rechtbank ervan uit dat de Afdeling zich nog zal uitlaten over de juistheid van deze uitspraken. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres daarom op haar eigen merites.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder nader dient te motiveren waarom ten aanzien van Jemen gesproken kan worden van een minder uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld waardoor eiseres op basis van haar individuele omstandigheden aannemelijk moet maken waarom juist zij specifiek een reëel risico loopt op ernstige schade. Ter onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar de overweging 6.8 in voornoemde uitspraak van 25 oktober 2024. Bovendien heeft eiseres een grote hoeveelheid aan informatie overgelegd die ziet op de situatie in Jemen eind 2024 en begin 2025. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hier onvoldoende op is ingegaan. Uit de informatie volgt onder meer dat het conflict in Gaza impact heeft op de situatie in Jemen. De Houthi’s voeren hun aanvallen op Israël op en gaan door met aanvallen in de Rode Zee, wat leidt tot vergeldingsaanvallen van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Israël op Jemen. [11] Zo blijkt uit een overgelegd artikel van Human Rights Watch dat Israël in juli 2024 luchtaanvallen op de haven van Hodeidah heeft uitgevoerd met doden en vele gewonden tot gevolg. [12] De rechtbank leest in de beslisnota van 29 september 2023 [13] dat het aantal burgerdoden aanzienlijk is teruggelopen de afgelopen jaren. Verweerder geeft echter zelf aan dat de situatie in Jemen precair is en het (de-facto) bestand het afgelopen jaar weer onder druk is komen te staan. Ook de Verenigde Naties waarschuwen voor de dreiging van een terugkeer naar een volwaardige oorlogssituatie nu regionale spanningen escaleren. [14] De rechtbank draagt verweerder op de door eiseres ingebrachte recente informatie kenbaar te betrekken in haar besluitvorming en nader te motiveren waarom geen sprake is van de hoogste mate van willekeurig geweld op grond van artikel 15c van de Kri.
7.4
Naast dat verweerder opnieuw onderzoek dient te doen naar de actuele geweldssituatie in Jemen, volgt uit voornoemde uitspraak van 25 oktober 2024 dat verweerder ook dient uit te leggen waarom de humanitaire situatie in Jemen niet in overwegende mate kan worden geweten aan het directe handelen van de strijdende partijen. Ook haalt de rechtbank uit overweging 7.3 van voornoemde uitspraak van 28 november 2024 dat de strijdende partijen bewust de slechte humanitaire situatie in Jemen creëren dan wel in stand houden of verergeren. Verweerder dient duidelijk uiteen te zetten in welke mate en intensiteit de humanitaire omstandigheden te wijten zijn aan de strijdende partijen. Ook op dit punt is daarom sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.
Bewijslastverdeling, onderzoek en motivering
8. Eiseres voert aan dat, ook al zou geen sprake zijn van een kale 15c-situatie, verweerder in haar toepassing van artikel 15c tweede gradatie ten onrechte is uitgegaan van een verkeerde bewijslastverdeling. Ten onrechte stelt verweerder dat het aan eiseres is om te bewijzen dat zij vanwege individuele omstandigheden een reëel risico loopt slachtoffer te worden van ernstige schade. Deze gestelde bewijs en stelplicht is volgens eiseres te verstrekkend. Nu de mate van willekeurig geweld hoog is in Jemen, dient de maatstaf voor het lopen van een risico laag te zijn. Hoe hoger het geweldsniveau, hoe minder persoonlijke omstandigheden dat eiseres slachtoffer zal worden van het willekeurige geweld aanwezig hoeven te zijn. Eiseres heeft op basis van haar individuele omstandigheden uitdrukkelijk aannemelijk gemaakt waarom juist zij en haar kinderen specifiek een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers. Verweerder heeft daarbij onvoldoende onderzocht in welke situatie eiseres en haar kinderen zullen verkeren bij terugkomst.
8.1
Deze beroepsgrond slaagt. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende. Uit het arrest X. en Y. [15] van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) volgt dat bij de beoordeling onder artikel 15 van de Kri twee fases moeten worden onderscheiden. Verweerder moet in de eerste fase alle relevante feitelijke omstandigheden van het geval verzamelen en onderzoeken en daarna in de tweede fase vaststellen bij welk soort in artikel 15 van de Kri omschreven ernstige schade deze omstandigheden eventueel passen. Het is in eerste instantie aan eiseres om door middel van haar verklaringen en documentatie en in samenwerking met verweerder alle elementen ter staving van haar verzoek om internationale bescherming naar voren te brengen. [16]
8.2
Ten aanzien van de eerste fase heeft eiseres terecht aangevoerd dat sprake is van onzorgvuldig onderzoek. Eiseres is gehoord zonder dat verweerder het medisch advies heeft afgewacht. De rechtbank kan verweerder wel volgen dat achteraf niet is gebleken dat eiseres hierdoor nadeel heeft ondervonden, maar verweerder heeft ter zitting zelf toegegeven dat dit niet de wenselijke of gebruikelijke volgorde is. Dit geldt des te meer nu er wel degelijk beperkingen zijn gebleken uit het medisch advies. [17]
8.3
Ook volgt de rechtbank het standpunt van eiseres dat onvoldoende rekening is gehouden met haar referentiekader. Eiseres voert aan dat dat zij nimmer heeft gewerkt en nooit een vervolgopleiding heeft gehad. Ook komt zij uit een patriarchale samenleving. In beroep heeft eiseres een echtscheidingsbeschikking overgelegd. Verweerder had daarom bij het horen en beslissen rekening moeten houden, en heeft dit onvoldoende gedaan, met de omstandigheid dat het hier om een alleenstaande gescheiden vrouw gaat, die uit een patriarchale samenleving komt, dat sprake is van animositeit met haar voormalige echtgenoot en schoonfamilie, dat zij al zestien jaar niet meer in Jemen is geweest en haar kinderen daar nooit hebben gewoond. Gelet hierop had verweerder niet mogen tegenwerpen dat eiseres summier heeft verklaard over het opsporingsbericht. Eiseres heeft immers verklaard dat de zaken destijds via haar ex-echtgenoot liepen. De patriarchale verhoudingen en de context waarin eiseres verkeerde, maken dat niet van haar mag worden verwacht dat ze daarover uitgebreid met haar echtgenoot over zou hebben gepraat.
8.4
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank sprake van onzorgvuldig onderzoek naar alle relevante omstandigheden, nu gaande de procedure nieuwe informatie naar voren is gebracht waar eiseres niet over is gehoord. Eiseres heeft in Nederland op [medio 1] juli 2024 en
[medio 2] september 2024 deelgenomen aan twee demonstraties [onderwerp] . De deelname aan deze demonstraties is vastgelegd op beeld en gedeeld op de sociale media van de Jemenitische nieuwssite [naam nieuwssite] . Haar ex-echtgenoot is hier achter gekomen, wat mede aanleiding is geweest voor de echtscheiding en de gestelde animositeit met de schoonfamilie. Vanwege de politieke activiteiten van eiseres, maar ook nu gebleken is dat zij is gescheiden, had verweerder aanleiding moeten zien om eiseres nader te horen. De rechtbank acht het onzorgvuldig dat dit niet is gebeurd, helemaal nu eiseres zelf bij aanvullende zienswijzen van 14 en 19 augustus 2024 heeft verzocht opnieuw te worden gehoord.
8.5
Omdat eiseres als alleenstaande vrouw onder het risicoprofiel [18] valt en vanwege de echtscheiding heeft aangevoerd ook te vrezen voor eerwraak van haar (schoon)familie en gender-gerelateerd geweld, hadden alle asielmotieven bovendien in dat licht hadden moeten worden bezien. Uit het Algemeen Ambtsbericht 2023 blijkt immers dat in de verslagperiode vrouwen en meisjes disproportioneel onverminderd leden onder gender-gerelateerd geweld (waaronder huiselijk geweld, eerwraak, vrouwenbesnijdenis, kindhuwelijken, intimidatie en het
mahram-vereiste, de verplichte begeleiding van een vrouw door een mannelijk familielid). Door vrouwen geleide huishoudens zijn hierdoor in het bijzonder kwetsbaar. De rechtbank draagt verweerder op alle asielmotieven opnieuw in samenhang te beoordelen in het licht van deze nieuwe situatie.
8.6
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit niet alleen onzorgvuldig is voorbereid maar ook onvoldoende is gemotiveerd. De verzamelde informatie is onvoldoende kenbaar
in onderlinge samenhangbij de beoordeling betrokken (alleenstaande gescheiden vrouw, ‘risicoprofiel’, al zestien jaar uit Jemen, ontheemding, politiek activisme, problemen met de Houthi’s, religie, gendergerelateerd geweld, rekrutering, besnijdenis, eerwraak),
in combinatie metde ingebrachte documenten waaronder de kopie van het opsporingsbericht en de berichten op het nieuwskanaal Al Haddath. Dat volgens verweerder niet is gebleken dat de Houthi’s op de hoogte zijn geraakt van eiseres haar activiteiten in Qatar en dat het opsporingsbericht om die reden is uitgevaardigd, is, gezien het voorgaande, een ontoereikende beoordeling van dit asielmotief. De ingebrachte documenten moeten immers worden bezien in samenhang met de andere elementen.
8.7
Het X. en Y. arrest vereist dat alle aangevoerde elementen zorgvuldig moeten worden bezien in het licht van de situatie in Jemen. Dit betekent dat verweerder een duidelijk beeld dient te schetsen van de situatie waarin eiseres als alleenstaande gescheiden vrouw en haar minderjarige kinderen terecht komen. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt een zodanig duidelijk beeld in de besluitvorming. De stelling van verweerder dat niet valt in te zien dat de positie van eiseres slechter is dan van een willekeurige burger uit Jemen is, gezien het voorgaande, niet te volgen. De rechtbank heeft al gewezen op de situatie van vrouwen in Jemen zoals beschreven in het Ambtsbericht. Ook is van belang dat in het gebied waar de stam van haar voormalig echtgenoot zich bevindt, vrouwenbesnijdenis in 62,3% van de gevallen voorkomt. [19]
8.8
Het bestreden besluit is dus onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Ook heeft verweerder gehandeld in strijd met de samenwerkingsverplichting nu eiseres herhaaldelijk heeft gevraagd nader gehoord te willen worden en heeft verzocht beeldmateriaal in te brengen, waarop verweerder niet is ingegaan. Verweerder zal, met inachtneming van deze uitspraak, de asielmotieven nader moeten beoordelen en ook deugdelijk moeten motiveren waarom in het geval van eiseres geen risico is op ernstige schade bij terugkeer naar Jemen. Dit betekent dat verweerder eiseres opnieuw moet horen en opnieuw moet beslissen, waarbij kenbaar rekening dient te worden gehouden met het medisch advies en het referentiekader zoals die is opgenomen onder overweging 8.3.
Belangen van de kinderen
9. De rechtbank is tot slot van oordeel dat verweerder in de onderhavige procedure in strijd met artikel 3, tweede lid, van het Verdrag Inzake de Rechten van het Kind en in strijd met artikel 24, tweede lid, van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest) een beslissing heeft genomen op de asielaanvraag van eiseres zonder eerst deugdelijk te onderzoeken wat het belang van de kinderen is en door deze belangen deugdelijk te wegen. In de zaak K.L. heeft het Hof in het arrest van 11 juni 2024 [20] geoordeeld dat artikel 24, tweede lid, van het EU-Handvest aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de bevoegde nationale autoriteit op een door een minderjarige ingediend verzoek om internationale bescherming beslist zonder het belang van deze minderjarige eerst in het kader van een individuele beoordeling concreet te hebben vastgesteld. Verweerder heeft dit nagelaten.
9.2
Het bestreden besluit bevat geen enkele overweging over de belangen van de kinderen. Het standpunt van verweerder ter zitting dat de kinderen geen zelfstandige asielgrond hebben en hun belang er evident in is gelegen dat zij hun moeder volgen, acht de rechtbank volstrekt ontoereikend. Verweerder gaat dan immers voorbij aan de gestelde vrees voor hun besnijdenis, uithuwelijking en rekrutering alsmede de omstandigheden dat deze kinderen nog nooit in Jemen zijn geweest en dat zij gescheiden van hun vader leven. Bovendien doet het standpunt van verweerder geen recht aan de oudste zoon van eiseres, die op de zitting een zelfgeschreven brief heeft voorgelezen. Uit zijn voordracht, die indruk maakte op alle aanwezigen in de zittingszaal, volgt hoezeer hij lijdt onder deze situatie [21] en dat hij juist graag in Nederland een leven wil opbouwen. Gelet op de jonge leeftijd van alle vijf de kinderen van eiseres, de omstandigheid dat deze asielprocedure inmiddels al lange tijd duurt en de gevolgen daarvan voor hun ontwikkeling acht de rechtbank het uiterst onzorgvuldig dat hun belangen niet concreet zijn vastgesteld en niet kenbaar zijn betrokken in de besluitvorming. Verweerder zal dit in het nieuw te nemen besluit alsnog moeten doen.

Conclusie en gevolgen

10. Concluderend oordeelt de rechtbank dat verweerder, gelet op het voorgaande, het bestreden besluit op onvoldoende zorgvuldige wijze heeft voorbereid en ondeugdelijk heeft gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De overige beroepsgronden behoeven gelet hierop geen bespreking meer. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank acht daarbij het zogenoemde 8+8-wekenmodel passend, omdat eiseres opnieuw dient te worden gehoord. Verweerder dient daarom binnen een termijn van zestien weken een nieuw besluit te nemen.
11. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen noodzaak tot het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- bij een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: NL24.39722:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 4 oktober 2024;
- draagt verweerder op binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: NL24.39723,
- wijst het verzoek af.
De rechtbank/ voorzieningenrechter,
in alle zaken:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.721,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B. de Boer, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. I.I. Mooij, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2011/95/EU.
2.Vreemdelingenwet 2000.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:433, r.o. 2.1.
5.Zaaknummer: NL24.23468.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
10.Kamerbrief van 18 maart 2024 met kenmerk 4939552.
11.Eiseres heeft o.a. verwezen naar een artikel van The Guardian van 31 mei 2024, ‘Houthis say at least 16 killed in UK and US strikes in Yemen’, een artikel van de NOS van 10 november 2024, ‘Amerikaanse luchtaanvallen op wapendepots in Jemen’, een artikel van de New York Times van 24 december 2024, ‘Israel Intercepts Houthi Missile and Threatens Militant Group’s Leaders’, een persbericht van de Verenigde Naties van 15 augustus 2024, ‘Yemen ‘Facing Clamp Down by Ansar Allah on Humanitarian, Civic Space’, Special Envoy Warns Security Council, Calling for Release of Those Detained’.
12.Artikel van 19 augustus 2024, ‘Yemen: Israeli Port Attack Possible War Crime’.
13.Met kenmerk 4939551.
14.Nieuwsbericht van de Verenigde Naties van 23 juli 2024, ‘Yemen: UN envoy warns of threat of return to ‘full-fledged war’ as regional tensions escalate’.
15.ECLI:EU:C:2023:843.
16.Uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927.
17.MediFirst, 24 juni 2024.
18.Paragraaf C2/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
19.https://www.fgmcri.org/country/yemen/.
20.ECLI:EU:C:2024:487.
21.Hetgeen ook volgt uit de overgelegde medische rapportage van 8 januari 2025.