Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], V-nummer: [v-nummer], eiser,
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 20 februari 2025, wordt het beroep van eiser tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen de inwilliging van zijn aanvraag tot wijziging van het doel van zijn verblijfsvergunning beoordeeld. Eiser had in de periode van 1 september 2021 tot 30 maart 2024 verblijfsrecht op basis van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'studie'. De minister heeft de aanvraag van eiser op 22 mei 2024 ingewilligd, met ingang van 21 mei 2024, nadat eiser op die datum zijn diploma had overgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de ongegrondverklaring van zijn aanvraag, omdat hij van mening is dat hij rechtmatig verblijf had in Nederland, ook gedurende het verblijfsgat tussen 30 maart 2024 en 21 mei 2024.
De rechtbank overweegt dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning correct is vastgesteld volgens artikel 26, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De wet biedt geen ruimte voor een eerdere ingangsdatum dan de datum waarop aan alle voorwaarden is voldaan. Eiser heeft zijn aanvraag op 25 april 2024 ingediend, maar de vergunning is pas verleend op 21 mei 2024, toen hij aan de voorwaarden voldeed. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht de vergunning heeft verleend met ingang van 21 mei 2024 en dat het bezwaar van eiser terecht als kennelijk ongegrond is afgewezen.
De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning ongewijzigd blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.