ECLI:NL:RBDHA:2025:20433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
NL24.49754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielaanvraag van een Somalische eiser op basis van geloofwaardigheidsbeoordeling en toepassing van nieuwe werkinstructie

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Somalische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De minister had de aanvraag afgewezen op 21 november 2024, met het argument dat de aanvraag ongegrond was. De rechtbank heeft het beroep op 12 februari 2025 behandeld, waarbij de eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. Na heropening van het onderzoek op 14 april 2025, werd de zaak aangehouden in afwachting van een oordeel van de meervoudige kamer over de geloofwaardigheidsbeoordeling. Op 22 oktober 2025 vond een nieuwe zitting plaats, waar wederom alle betrokken partijen aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de eiser niet kan worden vastgesteld. De rechtbank wijst op de inconsistenties in de verklaringen van de eiser over zijn identiteit, geboortedatum en de bedreigingen door Al-Shabaab. De rechtbank stelt vast dat de minister de aanvraag eerder had afgewezen, maar dit besluit had ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag opnieuw is afgewezen op basis van de nieuwe werkinstructie 2024/6. De rechtbank volgt de minister in zijn oordeel dat de vrees van de eiser bij terugkeer naar Somalië niet aannemelijk is, gezien de tegenstrijdige verklaringen en het ontbreken van relevante documenten die zijn asielmotieven onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49754

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. A.E. Geçer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. De minister heeft met het bestreden besluit van 21 november 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond en aan eiser een terugkeerbesluit van vier weken opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft beroep op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister. Ook de moeder van eiser was aanwezig. Het onderzoek is op zitting gesloten.
1.2.
Bij bericht van 14 april 2025 is het onderzoek heropend en is de zaak aangehouden in afwachting van een oordeel van de meervoudige kamer (MK) van deze rechtbank en zittingsplaats over de geloofwaardigheidsbeoordeling aan de hand van de Werkinstructie 2024/6. Op 11 augustus 2025 zijn partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de bedoelde uitspraken. [1]
1.3.
Nadat partijen hebben gereageerd heeft de rechtbank heeft beroep op 22 oktober 2025 opnieuw op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister. Ook de moeder van eiser was aanwezig. Het onderzoek is op zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, mede aan de hand van zijn beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Waar gaat de zaak over?
3. De zaak gaat over de toepassing van de nieuwe Werkinstructie (WI) 2024/6, de geloofwaardigheidsbeoordeling (asiel) op een asielaanvraag uit 2022, de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas en de aannemelijkheid van de vrees bij terugkeer.
3.1.
Eiser is van Somalische nationaliteit en stelt te zijn geboren op 8 oktober 1994. Hij heeft op 12 oktober 2022 asiel aangevraagd en aangegeven dat hij vreest om te worden gedood door Al-Shabaab. Eiser heeft verklaard dat hij een theehuis had in Mogadishu in een wijk waar veel ambtenaren werkten, en dat hij door Al-Shabaab eind 2018 of eind 2019 is benaderd en bedreigd. Zij wilden dat hij hen informeerde. Eiser heeft dat geweigerd en is door twee mannen ernstig mishandeld en daardoor in het ziekenhuis beland. Vervolgens is eiser een jaar in Kenia medisch behandeld en in mei 2021 of mei 2022 teruggekeerd naar Somalië. Uit angst voor Al-Shabaab is eiser in september 2022 gevlucht en naar Turkije gevlogen. Vervolgens is hij via Griekenland naar Nederland gereisd. Zijn paspoort is daarbij door een mensensmokkelaar ingenomen. Zijn moeder, stiefvader, zes broers en zussen verblijven in Nederland.
3.2.
De minister heeft in het asielrelaas als asielmotieven aangemerkt:
  • de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
  • de problemen met Al-Shabaab en de gevolgen hiervan.
De minister heeft de nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De identiteit niet, omdat eiser wisselend heeft verklaard dat hij geboren is op 10 juli 1994, op 8 oktober 1994 of 25 december 1995 en hij geen origineel identiteitsdocument heeft overgelegd. De minister acht de problemen met Al-Shabaab ook niet geloofwaardig, omdat eiser over fundamentele delen van zijn relaas tegenstrijdig heeft verklaard. De gestelde vrees bij terugkeer is daarom niet aannemelijk en de minister heeft tot afwijzing van de aanvraag geconcludeerd.
3.3.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen. De rechtbank gaat hierna in op zijn beroepsgronden, voor zover deze van belang zijn.
Zienswijze herhaald en ingelast
4. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser eerder in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank in deze algemene stelling geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Toepassing van de nieuwe WI 2024/6
5. Eiser heeft aangevoerd dat zijn aanvraag ten onrechte is beoordeeld aan de hand van de nieuwe werkinstructie, nu zijn aanvraag dateert uit 2022. Volgens eiser is dit in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, omdat het niet redelijk is om van hem te verlangen dat hij ten tijde van zijn vertrek uit Somalië in 2022 rekening houdt met in 2024 gewijzigd beleid. Het feit dat het eerdere besluit op zijn aanvraag is ingetrokken, wekt de indruk dat sprake was van gebreken in de beoordeling, zodat de minister niet kan stellen dat de asielaanvraag ook onder het oude beleid was afgewezen. Tot slot stelt eiser dat het aanvullende gehoor nadien (op 1 augustus 2024) vragen oproept, over hoe wijzigingen in het beleid en de procedure zijn meegenomen en of dit zorgvuldig en transparant is gebeurd in het licht van de rechtszekerheid.
5.1.
De rechtbank volgt eiser niet in het standpunt dat toepassing van de nieuwe werkinstructie in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [2] volgt het uitgangspunt dat bij het nemen van een besluit in asielzaken het recht wordt toegepast zoals dat op dat moment geldt. Dit geldt eveneens voor beleidsregels. Voor zover eiser hierdoor in een ongunstigere positie komt, is dit onvoldoende om van dit uitgangspunt af te wijken. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden kan van het uitgangspunt worden afgeweken. [3] Daarvan is in ieder geval sprake als toepassing van het oude beleid tot inwilliging van de aanvraag zou hebben geleid. [4] De rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden. Deze zijn door eiser ook niet gesteld. Daartoe acht de rechtbank in ieder geval de stelling dat hij in Somalië niet op de hoogte was van het nieuwe beleid van de minister, onvoldoende.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat de minister de aanvraag van eiser eerder heeft afgewezen bij besluit van 28 februari 2024, maar dat hij dit besluit op 25 maart 2024 heeft ingetrokken. In dit besluit had de minister, met toepassing van het oude beleid, het asielrelaas van eiser geloofwaardig geacht, maar onvoldoende zwaarwegend. De rechtbank volgt eiser in de stelling dat de intrekking de indruk wekt dat de beoordeling onjuist was, maar is evenwel van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn asielaanvraag onder toepassing van het oude beleid zou zijn ingewilligd, gelet op de hierna volgende overwegingen over de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser.
5.3.
In de nieuwe besluitvorming heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. De rechtbank overweegt dat het de minister vrij staat om na de intrekking van een besluit zijn standpunt over de geloofwaardigheid te wijzigen, zolang hij dit deugdelijk motiveert. [5] De rechtbank is van oordeel dat de minister dat in deze zaak voldoende heeft gedaan. Eiser is na de intrekking van het eerdere besluit opnieuw gehoord en de minister heeft zich in het bestreden besluit gemotiveerd op het standpunt gesteld dat hij het asielrelaas na dit aanvullend gehoor ongeloofwaardig acht vanwege de veelal tegenstrijdige en wisselende verklaringen van eiser. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat dit aanvullend gehoor vragen oproept met betrekking tot transparantie van het nieuwe beleid, nu eiser in dit gehoor niet alleen gevraagd is naar documenten maar ook naar opheldering over verklaringen die volgens de minister inconsistent zijn. Onder de oude werkinstructie zou eiser ook hiernaar gevraagd zijn. In zoverre was dit voor eiser voorzienbaar en is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van strijd met de rechtszekerheid. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Geloofwaardigheidsbeoordeling
6. Eiser stelt dat het huidige toetsingskader uit de WI 2024/6 over de geloofwaardigheidsbeoordeling in asielzaken in strijd is met het Unierecht. Voorts heeft eiser aangevoerd dat de minister zijn problemen met Al-Shabaab ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser stelt dat hij in grote lijnen consistent heeft verklaard. Ook wordt zijn relaas onderbouwd door algemene informatie, omdat uit de algemene ambtsberichten over Somalië blijkt dat ontmoetingsplekken van ambtenaren vaak het doelwit van Al-Shabaab zijn. Voor zover eiser inconsistent heeft verklaard, komt dat omdat hij getraumatiseerd is door de mishandeling. De minister werpt ten onrechte het ontbreken van documenten tegen, over zijn identiteit en medische behandeling na de mishandeling, omdat eiser oprechte inspanning heeft geleverd om documenten te verkrijgen. De minister gaat er ten onrechte aan voorbij dat eiser geheel afhankelijk is van derden voor het verkrijgen van documenten, en dat de verschillen in zijn geboortedatum te verklaren zijn door eisers culturele context en de administratie in Somalië.
6.1.
Ten aanzien van het huidige toetsingskader uit de WI 2024/6 over de geloofwaardigheidsbeoordeling in asielzaken overweegt de rechtbank het volgende. In de uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 augustus 2025 [6] is geoordeeld dat in de geloofwaardigheidsbeoordeling op basis van de WI 2024/6 ten onrechte een integrale beoordeling van het asielrelaas ontbreekt. De werkwijze van de minister, die uitgaat van een rechtstreeks verband tussen het voldoen aan de vijf cumulatieve voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 en de conclusie over de geloofwaardigheid van het asielrelaas, is niet in overeenstemming met het Unierecht. Dit oordeel neemt echter niet weg dat het zo kan zijn dat in het concrete geval blijkt dat de conclusie van de minister over de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet enkel en alleen is gebaseerd op het al dan niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vw en dat er door de minister een afdoende (integrale) beoordeling heeft plaatsgevonden. In deze zaak blijkt daarvan. De rechtbank overweegt als volgt.
6.2.
Volgens de WI 2024/6 stelt de minister bij de beoordeling van het asielrelaas eerst de asielmotieven vast en ligt de nadruk op het staven van het asielmotief met documenten. Als een asielmotief niet met documenten wordt onderbouwd voert de minister een geloofwaardigheidsbeoordeling uit waarbij moet worden voldaan aan de cumulatieve voorwaarden voor het geloofwaardig achten van verklaringen van artikel 31, zesde lid, van Vw 2000. [7]
6.3.
De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat eiser geen documenten heeft overgelegd die zijn identiteit en zijn asielrelaas onderbouwen. Zo zijn er geen documenten over zijn gestelde aangifte na de bedreiging door Al-Shabaab, of van zijn ziekenhuisopname in Somalië of van de medische behandeling gedurende een jaar in Kenia. Ten tijde van de nareisprocedure (2009) is een kopie van een paspoort overgelegd waaruit een geboortedatum van eiser blijkt van 10 juli 1994, maar bij de onderhavige asielaanvraag heeft eiser een kopie van een paspoort overgelegd waaruit een geboortedatum blijkt van
25 december 1995. In beroep heeft eiser vervolgens een kopie van een paspoort overgelegd waaruit een geboortedatum blijkt van 8 oktober 1994, terwijl de moeder van eiser op zitting desgevraagd verklaarde dat haar zoon in augustus geboren is.
6.4.
Gelet op hetgeen onder 6.3. is overwogen, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden vastgesteld dat er geen relevante documenten zijn die de asielmotieven staven, zoals bedoeld in stap 2a van de WI 20024/6. Het asielrelaas van eiser is dan ook beoordeeld in stap 2b van de WI 2024/6. Daarbij heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de kern van zijn asielrelaas. De minister heeft deze tegenstrijdigheden aan eiser mogen tegenwerpen, omdat hij in de gehoren aan hem zijn voorgehouden. Ook is de rechtbank met de minister van oordeel dat de informatie uit de algemene ambtsberichten over Somalië niet zonder meer aannemelijk maken dat eiser in de negatieve belangstelling van Al-Shabaab staat, temeer nu eisers verklaringen niet samenhangend zijn.
6.5.
De kern van eisers asielrelaas is dat hij bij terugkeer vreest voor Al-Shabaab, omdat hij door hen eerder is bedreigd en mishandeld. De minister heeft terecht tegengeworpen dat eiser inconsistent heeft verklaard over hoe vaak hij door hen zou zijn bedreigd, in welke volgorde hij telefonisch en fysiek is bedreigd, wanneer hij is bedreigd en mishandeld en wanneer hij als gevolg hiervan in Kenia medisch is behandeld. Zo heeft eiser enerzijds verklaard dat hij eind 2018 is bedreigd en mishandeld, dat hij in 2019 naar Kenia is gebracht
voor medische verzorging voor een jaar en dat hij in december 2021 is teruggekeerd naar Somalië. [8] Bij correcties en aanvullingen heeft eiser gecorrigeerd dat hij in mei 2021 is teruggekeerd. Anderzijds heeft eiser vervolgens verklaard dat hij eind 2019 is bedreigd en mishandeld, en dat hij in mei 2022 is teruggekeerd uit Kenia. [9] Verder heeft eiser enerzijds verklaard dat hij eerst in persoon is bedreigd en anderzijds dat hij eerst telefonisch is bedreigd en vervolgens in persoon is bedreigd en mishandeld terwijl zijn klanten op het terras zaten. [10] Weer anderzijds heeft eiser verklaard dat hij na een telefonische bedreiging, in persoon is bedreigd en daarvan aangifte heeft gedaan, en dat hij vervolgens na sluitingstijd is mishandeld. [11]
6.6.
Verder heeft eiser wisselend verklaard over of zijn broer is bedreigd en of Al-Shabaab nog weet dat eiser leeft. Eiser heeft in eerste instantie expliciet verklaard dat zijn broer niet is bedreigd, en dat zijn broer naar Kenia is gegaan vanwege het vermoeden dat Al-Shabaab hem zouden lastig vallen. [12] Anderzijds heeft eiser verklaard dat zijn broer is bedreigd en dat dit de reden was dat hij naar Kenia is vertrokken. [13] Ook heeft eiser verklaard dat hij na de mishandeling voor dood was achtergelaten, en dat hij vermoedt dat Al-Shabaab denkt dat hij het niet heeft overleefd. [14] Anderzijds heeft eiser verklaard dat hij voor zijn vertrek opnieuw door hen is bedreigd. [15]
6.7.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de door eiser gestelde problemen met Al-Shabaab niet ten onrechte niet geloofwaardig geacht en de vrees bij terugkeer niet ten onrechte niet aannemelijk, gelet op de veelal tegenstrijdige verklaringen van eiser. De rechtbank volgt eiser niet in de enkele stelling dat hij op grote lijnen consistent heeft verklaard. De inconsistenties zijn zowel in de gehoren, als over de gehoren en de correcties en aanvullingen heen ontstaan. Voor zover eiser heeft verklaard dat hij na de mishandeling is behandeld voor geheugenproblemen, heeft de minister niet ten onrechte gesteld dat eiser heeft verklaard dat hij er geen last meer van heeft en dat eiser de klachten niet met medische stukken heeft onderbouwd. Zo is niet onderbouwd dat eiser niet in staat is om consistent te verklaren. Dit blijkt ook niet uit het medisch onderzoek van eiser van MediFirst. Evenmin heeft eiser met medische stukken onderbouwd dat hij getraumatiseerd is en daardoor niet consistent zou kunnen verklaren. Ook op zitting heeft eiser, in antwoord op de vraag naar zijn medische situatie en eventuele problemen, aangegeven dat het goed met hem gaat.
6.8.
De rechtbank volgt eiser tot slot niet in de enkele stellingen dat hij een oprechte inspanning heeft geleverd om documenten te verkrijgen en dat de minister voorbij gaat aan cruciale context. Daartoe heeft de minister in het bestreden besluit niet ten onrechte gesteld dat eiser deze inspanningen niet nader heeft toegelicht of onderbouwd. Dat heeft eiser ook in beroep nagelaten. De enkele stelling dat het wegens het ontbreken van familieleden moeilijk is om documenten vanuit Somalië of Kenia naar Nederland te laten komen is daarvoor onvoldoende.
6.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de conclusie van de minister over het ontbreken van de geloofwaardigheid niet alleen is gebaseerd op de toets aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vw. De minister heeft in deze zaak het asielrelaas van eiser afdoende (integraal) beoordeeld. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. De minister heeft de aanvraag van eiser terecht afgewezen als ongegrond en heeft aan hem een terugkeerbesluit mogen opleggen. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
O.T. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen 4 wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Vgl. 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:433, ro. 2.1.
4.Vgl. 27 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2518, ro. 5.3.
5.Vgl. 6 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1165, ro. 3.1., herhaald in 7 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3360, ro. 2.1.
6.Zie voetnoot 1.
7.De Vreemdelingenwet 2000.
8.Pagina 4 van het nader gehoor.
9.Pagina 5 en 6 van het aanvullend gehoor.
10.Pagina 4 van het nader gehoor.
11.Pagina 8 van het nader gehoor en pagina 15 van het aanvullend gehoor.
12.Pagina 8 en 12 van het nader gehoor.
13.Pagina 16 en 24 van het aanvullend gehoor.
14.Pagina 8 en 11 van het nader gehoor.
15.Pagina 20 en 24 van het aanvullend gehoor.