ECLI:NL:RBDHA:2025:14846

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.4375
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de afwijzing van de asielaanvraag van een Somalische eiseres en de integrale beoordeling van het asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2025 uitspraak gedaan in een asielzaak van een Somalische eiseres. De eiseres had op 25 september 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de minister van Asiel en Migratie op 23 januari 2025 was afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister in strijd met het Unierecht geen integrale beoordeling van het asielrelaas van de eiseres heeft gemaakt. De rechtbank stelt vast dat de minister de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiseres niet op de juiste wijze heeft beoordeeld, en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheden waaronder de eiseres haar verklaringen heeft afgelegd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de integrale beoordeling van het asielrelaas in acht moet worden genomen. De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van de eiseres, die zijn vastgesteld op € 2.267,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.4375

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

van Somalische nationaliteit,
geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen).

Samenvatting

1. Deze zaak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij heeft daarom beroep ingesteld. De rechtbank beoordeelt het beroep.
1.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de minister in strijd met het Unierecht geen integrale beoordeling van het asielrelaas van eiseres heeft gemaakt, voordat hij tot een conclusie komt over de geloofwaardigheid ervan. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
1.2.
Onder 2. staat het procesverloop. Onder 3. staan de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de afwijzing van de asielaanvraag. De beoordeling van de rechtbank volgt vanaf 4. Aan het einde van de uitspraak staan de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 25 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 23 januari 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond en aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd.
2.1.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
2.2.
De behandeling van de zaak stond gepland op de zitting van 23 april 2025. Omdat er geen tolk bij deze zitting aanwezig kon zijn, is de behandeling van de zaak aangehouden.
2.3.
Het onderzoek ter zitting is vervolgens op 26 mei 2025 hervat. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, een tolk en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek is op de zitting gesloten.

Het asielrelaas en het bestreden besluit

3. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd en gesteld dat zij de Somalische nationaliteit heeft en dat zij bij terugkeer naar Somalië te vrezen heeft voor Al-Shabaab. Eiseres heeft hiertoe verklaard dat zij door de groepering Al-Shabaab is benaderd om zich bij hen aan te sluiten en dat Al-Shabaab heeft gedreigd om eiseres bij weigering te vermoorden. Meer specifiek heeft eiseres verklaard dat er op een dag twee mannen van Al-Shabaab langskwamen met de boodschap dat zij zich bij hen moest aansluiten. Eiseres heeft dit geweigerd. Een paar dagen later kwamen drie mannen van Al-Shabaab naar eiseres toe en gaven haar twee opties; of zij moest de volgende dag mee gaan werken of er zouden consequenties en problemen volgen. Eiseres heeft toen opnieuw aangegeven niet mee te zullen werken. De volgende dag kwam een man langs om aan te geven dat ze een beslissing zullen gaan nemen over de situatie van eiseres. In de avond kwamen er weer mannen naar eiseres toe en gaven aan dat zij vermoord zou worden als ze zou blijven weigeren om mee te werken. Diezelfde avond werd eiseres gebeld en werd gevraagd of ze naar buiten wilde komen. Eiseres heeft hierop aangegeven niet thuis te zijn. De volgende dag heeft eiseres besloten om te vluchten. Eiseres heeft toen eerst twee maanden in Mogadishu verbleven. Gedurende deze twee maanden heeft zij nog zeven keer telefonisch contact gehad met de leider van de lokale afdeling van Al-Shabaab en is zij door hem telefonisch bedreigd. Hierna is zij naar Turkije gevlucht.
3.1.
Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
  • de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres;
  • de problemen van eiseres met Al-Shabaab.
3.2.
Bij het bestreden besluit heeft de minister de asielaanvraag van eiseres afgewezen. De minister heeft de asielaanvraag van eiseres beoordeeld aan de hand van de werkinstructie (WI) 2024/6. De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. De minister acht de gestelde problemen van eiseres met Al-Shabaab niet geloofwaardig. Hiertoe overweegt de minister allereerst dat eiseres haar verklaringen niet volledig heeft onderbouwd met objectieve documenten. De minister heeft daarom aan de hand van artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) beoordeeld of het asielmotief alsnog geloofwaardig kan worden bevonden aan de hand van de daarin beschreven vijf voorwaarden. De minister heeft geoordeeld dat hiervan geen sprake is omdat eiseres niet voldoet aan voorwaarde c. De door eiseres gegeven verklaringen vormen volgens de minister geen samenhangend en aannemelijk geheel. Hiertoe heeft de minister overwogen dat niet wordt ingezien waarom eiseres op haar leeftijd zou moeten aansluiten bij Al-Shabaab. Ook rijmen de acties van eiseres niet met de gestelde vrees voor Al-Shabaab. Verder heeft eiseres wisselend verklaard over haar dochter die zou zijn meegenomen door Al-Shabaab en over haar vlucht vanuit Ceel Garas naar Mogadishu. Ook ziet de minister geen aanleiding om op grond van paragraaf C7/30.3.2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) aan eiseres een asielvergunning toe te kennen omdat eiseres in Somalië grootfamilie heeft en eiseres zich in het verleden zelfstandig heeft kunnen handhaven in Somalië. Tot slot werpt de minister Mogadishu als binnenlands beschermingsalternatief aan eiseres tegen. De minister concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is.
3.3.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen. De rechtbank zal hierna de beroepsgronden van eiseres beoordelen.

Beoordeling van de beroepsgrondenZienswijze

4. Eiseres voert aan dat wat zij in haar zienswijze heeft gesteld in beroep als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. De rechtbank overweegt dat de minister in het voornemen en het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan is op hetgeen reeds door of namens eiseres is gesteld in de zienswijze. Voor zover eiseres in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten deze motivering ontoereikend is, kan de enkele herhaling van hetgeen zij in de zienswijze heeft aangevoerd, in beroep niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal zich dan ook beperken tot de bespreking van de gronden die in beroep zijn aangevoerd.
Rechtszekerheidsbeginsel5. Eiseres betoogt dat zij door de lange duur van de behandeling van haar asielaanvraag is benadeeld omdat ten tijde van de aanvraag een minder strenge geloofwaardigheidsbeoordeling gold en een minder streng beleid ten aanzien van alleenstaande vrouwen.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om af te wijken van het uitgangspunt dat moet worden uitgegaan van het op het moment van het besluit geldende recht. De enkele omstandigheid dat een belanghebbende door toepassing van nieuw recht in een ongunstigere positie komt, is onvoldoende om van dit uitgangspunt af te wijken. [1] In het tijdsverloop tussen de aanvraag en het bestreden besluit ziet de rechtbank ook geen bijzondere omstandigheden gelegen om van het hiervoor geformuleerde uitgangspunt af te wijken. Niet gebleken is dat de beslissing is uitgesteld of de rechten van eiseres zijn gefrustreerd. Ook het rechtszekerheidsbeginsel dwingt niet tot afwijken van het uitgangspunt. Het ten tijde van de aanvraag geldende beleid betekende immers niet dat een vergunning zou worden verleend. Er zou nog steeds een beoordeling van het asielrelaas moeten plaatsvinden. Daarbij komt dat de verzoeker om internationale bescherming er altijd rekening mee zal moeten houden dat in de periode tussen de aanvraag en het te nemen besluit aanleiding wordt gezien om het beleid aan te passen. Dat is voor eiseres niet anders dan voor andere verzoekers om internationale bescherming. Er ligt geen mededeling dat voor eiseres een uitzondering zou worden gemaakt.
Het referentiekader van eiseres
6. Eiseres voert aan dat de minister niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe het referentiekader van eiseres bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de problemen van eiseres met Al-Shabaab een rol heeft gespeeld. Volgens eiseres is de minister niet consequent geweest in de toepassing van het referentiekader.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat in het voornemen als referentiekader wordt beschreven dat eiseres afkomstig is uit een dorp, dat zij nooit een opleiding heeft gevolgd, dat uit het medisch advies blijkt dat zij analfabeet is, dat Medifirst heeft aangegeven dat zij gebeurtenissen wel bij benadering kan benoemen en dat zij in Somalië heeft kunnen werken. Niet in geschil is dat de minister in de besluitvorming voldoende inzichtelijk heeft gemaakt met welk referentiekader van eiseres rekening is gehouden. In geschil is of de minister het referentiekader voldoende heeft betrokken in haar besluitvorming. De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is. Zo blijkt uit het voornemen dat niet aan eiseres wordt tegengeworpen dat zij geen exacte data kan benoemen en dat zij niet kan aangeven hoe oud haar kinderen zijn. Verder heeft de minister in het voornemen specifiek overwogen dat ondanks haar referentiekader wel van eiseres verwacht mag worden dat zij over de ontvoering van haar dochter door Al-Shabaab consistent kan verklaren nu dat een zeer ingrijpende gebeurtenis betreft. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd ten aanzien van welke onderdelen van de besluitvorming de minister inconsequent is geweest bij de toepassing van het referentiekader. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank ook niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
De geloofwaardigheidsbeoordeling
7. Eiseres voert aan dat de nieuwe WI 2024/6 een aanscherping van het beleid inhoudt, die in strijd is met het Unierecht. Hiertoe voert eiseres allereerst aan dat op basis van de WI 2024/6 ten onrechte aan haar wordt tegengeworpen dat zij haar verklaringen niet heeft onderbouwd met objectieve documenten die het asielmotief ‘problemen met Al-Shabaab’ volledig onderbouwen (stap 2a). Het Unierecht vereist geen ‘volledige’ onderbouwing van de asielmotieven met ‘objectief’ bewijsmateriaal. Ten tweede voert eiseres aan dat door de onterechte eis van het volledig en objectief onderbouwen van de asielmotieven door de minister direct de volgende stap (stap 2b) uit de WI 2024/6 wordt gevolgd, namelijk de toets of wordt voldaan aan de vijf cumulatieve voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000. Anders dan in de WI 2014/10 lijken deze voorwaarden nu wel neer te komen op een checklist. De integrale weging en de mogelijkheid dat zware en lichte omstandigheden de geloofwaardigheid van het relevante element (asielmotief) kunnen aantasten of versterken, worden niet genoemd in de nieuwe WI 2024/6. Ook in zoverre is er volgens eiseres sprake van een aanscherping van het beleid, die in strijd is met het Unierecht. Eiseres wijst in dit kader op het arrest X tegen Ierland [2] .
7.1.
Ten aanzien van stap 2b in het bijzonder voert eiseres aan dat de minister enkel sub c van artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 aan haar heeft tegengeworpen. Eiseres maakt hieruit op dat zij dus wel voldoet aan de overige vier voorwaarden waaronder sub e: vast is komen te staan dat zij in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd. Nu eiseres in de ogen van de minister in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd, heeft de minister niet deugdelijk gemotiveerd waarom zij de verklaringen van eiseres over haar problemen met Al-Shabaab niet geloofwaardig acht. Verder wijst eiseres erop dat de minister de volgende verklaringen van haar geloofwaardig acht althans niet betwist: dat eiseres afkomstig is uit een gebied dat al jaren onder controle staat van Al-Shabaab, dat de echtgenoot van eiseres vijf maanden voor haar vlucht is opgepakt door Al-Shabaab, dat de dochter van eiseres is ontvoerd door Al-Shabaab en is ontsnapt, dat de broer van eiseres twee jaar voor haar vertrek is vermoord door Al-Shabaab, dat de andere broer van eiseres 10 dagen na het vertrek van eiseres door Al-Shabaab is opgepakt omdat eiseres werd gezocht en vervolgens twee maanden gedetineerd, mishandeld en gemarteld is, dat eiseres na haar vlucht op zes schuiladressen heeft verbleven en dat eiseres tijdens haar onderduikperiode in Mogadishu zeven keer telefonisch is bedreigd door de lokale leider van Al-Shabaab. Eiseres voert aan dat de minister deze niet betwiste verklaringen ten onrechte niet kenbaar bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van haar asielrelaas heeft betrokken terwijl de verklaringen daarvoor wel relevant zijn.
7.2.
De rechtbank overweegt als volgt.
7.3.
Met de publicatie van de WI 2024/6 heeft de minister een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling geïntroduceerd voor asielzaken. De oude WI 2014/10 is hiermee vervangen. De minister heeft deze nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling ook vastgesteld in beleid. [3] In de nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling worden drie stappen onderscheiden. In stap 1 gaat het om het verzamelen van informatie. De vreemdeling dient hierbij alle relevante elementen ter onderbouwing van zijn asielaanvraag in te dienen. Bij het vaststellen van de relevante feiten en omstandigheden bestaat er een samenwerkingsverplichting tussen de vreemdeling en de minister. De minister stelt in stap 1 uiteindelijk de asielmotieven vast. In stap 2 toetst de minister deze asielmotieven op geloofwaardigheid. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen stap 2a en stap 2b. In stap 2a beoordeelt de minister of een vreemdeling voldoende objectief bewijsmateriaal heeft overgelegd om het betreffende asielmotief aannemelijk te maken. Indien er niet is voldaan aan stap 2a gaat de minister over naar stap 2b. In die stap toetst de minister aan vijf cumulatieve voorwaarden om de geloofwaardigheid te beoordelen. In de WI 2024/6 is bepaald dat als het asielmotief niet aan één of meerdere van de vijf voorwaarden voldoet, het niet geloofwaardig is. [4] Stap 2 wordt afgesloten met een eindconclusie over de geloofwaardigheidstoets. Tot slot wordt in stap 3 de besluitvorming samengevat en aangegeven welke geloofwaardig geachte asielmotieven worden doorgetoetst of, in het geval dat alle asielmotieven niet geloofwaardig geacht zijn, dat er geen verdere toets plaatsvindt.
7.4.
De rechtbank stelt vast dat eiseres geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van haar asielaanvraag. De minister heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat 2a van de WI 2024/6 niet aan de orde is, want er zijn geen documenten overgelegd. Al daarom faalt de beroepsgrond van eiseres die verband houdt met stap 2a van de WI 2024/6. Rechtsmiddelen zijn immers niet bedoeld om kwesties van principiële aard te beslechten. [5]
7.5.
De rechtbank gaat daarom verder met de beoordeling van de beroepsgrond over stap 2b van de WI 2024/6. In stap 2b wordt door de minister aan de cumulatieve voorwaarden getoetst. Deze cumulatieve voorwaarden volgen uit artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn [6] en zijn geïmplementeerd in artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000. In de Nederlandse taalversie van de richtlijnbepaling staat dat als volgt: “Wanneer lidstaten het beginsel toepassen, volgens welk het de taak van de verzoeker is zijn verzoek om internationale bescherming te staven, wordt de verzoeker, ondanks het eventuele ontbreken van bewijsmateriaal voor een aantal van de verklaringen van de verzoeker, geloofwaardig geacht en wordt hem het voordeel van de twijfel gegund, wanneer aan de volgende voorwaarden voldaan is: (…).” Met andere woorden: als de vreemdeling aan de vijf voorwaarden voldoet, leidt dit automatisch tot het geloofwaardig achten van het asielmotief. Dit is door de minister overgenomen in het beleid en de WI 2024/6.
7.6.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de preambule van de Kwalificatierichtlijn en het UNHCR-Handboek [7] , de jurisprudentie van het Hof van Justitie en de andere taalversies van de Kwalificatierichtlijn en publicaties van de EUAA [8] , uit artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn niet valt af te leiden dat de minister steeds zonder meer tot de conclusie kan komen dat een asielmotief niet geloofwaardig is als aan één of meerdere van de cumulatieve voorwaarden niet wordt voldaan.
7.6.1.
De rechtbank wijst in dit kader allereerst op de preambule van de Kwalificatierichtlijn, waarin wordt benadrukt dat het Verdrag van Genève en het Protocol van Genève de hoeksteen vormen van het internationale rechtsstelsel ter bescherming van vluchtelingen. [9] Gelet daarop moet worden onderkend dat het voordeel van de twijfel een vluchtelingrechtelijke betekenis heeft dat in het UNHCR-Handboek nader is uitgewerkt. Het UNHCR-Handboek geeft onder 203 en 204 aan hoe die beoordeling eruit ziet. Hieruit kan naar het oordeel van de rechtbank worden opgemaakt dat het voordeel van de twijfel pas aan het eind van de beoordeling van het asielrelaas wordt onderzocht en niet al na stap 2a van de WI 2024/6. Hieruit leidt de rechtbank dan ook af dat er aan het eind van de beoordeling van het asielrelaas nog steeds een integrale beoordeling moet plaatsvinden, waarin beoordeeld kan worden of alles overziende de vreemdeling het voordeel van de twijfel moet worden gegund en geconcludeerd kan worden dat het asielrelaas geloofwaardig is.
7.6.2.
Verder heeft het Hof van Justitie in het arrest X tegen Ierland overwogen dat
“wanneer niet cumulatief aan de voorwaarden in de punten a) tot en met e) van artikel 4, vijfde lid, is voldaan, bevestiging nodig kan zijn, in welk geval het mogelijk is dat de betrokken lidstaat met die asielzoeker moet samenwerken om alle elementen te verzamelen die het asielverzoek kunnen staven”. [10] In het arrest X en Y heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat
“bepaalde aspecten van de verklaringen van verzoeker, ondanks het eventuele ontbreken van bewijsmateriaal daarvoor, geen nadere bevestiging behoeven, mits aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 4, lid 5, onder a) tot en met e), van deze richtlijn is voldaan.” [11] Hieruit volgt dat een nadere bevestiging nodig is als niet aan de cumulatieve voorwaarden wordt voldaan en bewijsmateriaal voor de verklaringen van verzoeker ontbreekt. De mogelijkheid bestaat dus om een asielmotief in bepaalde gevallen geloofwaardig te achten ondanks dat niet aan alle cumulatieve voorwaarden is voldaan. Deze uitleg vindt steun in de Engelse, Franse en Duitse taalversies van artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn. Zo staat in de Engelse taalversie het volgende:
“… where aspects of the applicant’s statements are not supported by documentary or other evidence, those aspects shall not need conformation when the following conditions are met…”.De Duitse en Franse taalversies hebben dezelfde strekking als de Engelse taalversie.
7.6.3.
Tot slot wijst de rechtbank op een publicatie van het EASO (European Asylum Support Office, de voorganger van de EUAA) waarin staat vermeld:
“… given the limited scope of article 4 (5), a failure to meet such a condition cannot be conclusive as to the credibility of the applicant’s overall account.” [12] De EUAA heeft deze visie in de tweede editie van de publicatie herhaald:
“However, even though the requirements of Article 4 (5) are cumulative, it is important to underline that meeting or failing to meet the conditions in part or in full cannot be determinative of the overall assessment of facts and circumstances addressed in Article 4 (1)-(4) QD. The overall assessment has to be conducted applying all the EU law principles and standards”. [13]
7.6.4.
Uit het voorgaande blijkt dat het voldoen aan de cumulatieve voorwaarden dus niet doorslaggevend is om tot de geloofwaardigheid van een asielmotief te kunnen komen. De minister moet na toetsing aan de vijf cumulatieve voorwaarden, alle omstandigheden in samenhang beoordelen om eerst dan tot een conclusie over de geloofwaardigheid te komen. De werkwijze die uitgaat van een rechtstreeks verband tussen het voldoen aan de vijf cumulatieve voorwaarden en de conclusie over de geloofwaardigheid van het asielrelaas is in strijd met het Unierecht. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat in de geloofwaardigheidsbeoordeling op basis van de WI 2024/6 ten onrechte een integrale beoordeling van het asielrelaas ontbreekt. De werkwijze van de minister is daarmee niet in overeenstemming met het Unierecht.
7.7.
Ondanks dat de werkwijze die wordt gehanteerd een integrale beoordeling van de geloofwaardigheid niet voorschrijft, hetgeen volgens de rechtbank dus wel is vereist, kan het zijn dat in het concrete geval toch een integrale beoordeling heeft plaatsgevonden. In deze zaak blijkt daarvan niet. Op de zitting heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de integrale beoordeling plaatsvindt bij de beoordeling van voorwaarde c, van artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000. De rechtbank volgt de minister hierin niet. Naast dat dit niet overeenkomt met wat de rechtbank hierboven heeft overwogen, blijkt niet hoe de minister bij de beoordeling van voorwaarde c de geloofwaardigheid in zijn geheel heeft beoordeeld en welke invloed alle naar voren gebrachte feiten en omstandigheden daarbij hebben gehad. Zo heeft de minister in het besluit, in het verweerschrift en op zitting niet alleen nagelaten om duidelijk te maken of en aan welke van de overige voorwaarden is voldaan, maar ook nagelaten duidelijk te maken of er niet aan is voldaan. Daardoor is onduidelijk gebleven in hoeverre de overige voorwaarden a, b, d en e, al dan niet aan eiseres zijn tegengeworpen en wat de invloed is van het wel of niet voldoen aan de voorwaarden of het niet tegenwerpen van de overige voorwaarden (sub a, b, d en e) uit artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 op de algehele geloofwaardigheid en het gunnen van het voordeel van de twijfel, dat in dat verband nog moet worden beoordeeld. Ook heeft de minister nagelaten om te motiveren in hoeverre de overige door eiseres gegeven verklaringen, waaronder de ontvoeringen van haar echtgenoot, haar dochter en haar broers, zijn betrokken bij de beoordeling van de algehele geloofwaardigheid van het asielrelaas. Uit de besluitvorming is ook niet gebleken dat de minister na afloop van de beoordeling van de vijf cumulatieve voorwaarden uit artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 ‘onder de streep’ nog eens naar het geheel heeft gekeken en heeft beoordeeld of alle feiten en omstandigheden bij elkaar genomen toch niet maken dat het voordeel van de twijfel moet worden gegund en het asielrelaas van eiseres geloofwaardig zou moeten worden geacht.
7.8.
De rechtbank komt gelet op al het voorgaande tot de conclusie dat de minister bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres in strijd met het Unierecht heeft gehandeld door geen integrale beoordeling van het asielrelaas te maken. Het besluit is derhalve niet zorgvuldig tot stand gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en behoeven de overige door eiseres aangevoerde gronden geen verdere bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De minister zal binnen zes weken een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
8.1.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1,5 punt voor het verschijnen op de twee zittingen, met een waarde per punt van € 907,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzitter, mr. M. Munsterman, en mr. A.G.D. Overmars, leden, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4158.
2.Arrest van het Hof van Justitie van 29 juni 2023, ECLI:EU:V:2023:523, punt 89.
3.Zie paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
4.Zie ook paragraaf C1/4.3.2.6 van de Vc 2000.
5.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1981, r.o. 1.4.
6.Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking).
7.United Nations High Commissioner for Refugees, Handboek over de procedures en criteria voor het bepalen van de vluchtelingenstatus in het kader van het Verdrag van 1951 en het Protocol betreffende de status van vluchtelingen van 1967, Genève februari 2019.
8.European Union Agency for Asylum.
9.Overweging 4.
10.Punt 89 van het arrest X tegen Ierland van 29 juni 2023 (C-756/21, ECLI:EU:C:2023:523).
11.Punt 47 van het arrest X en Y van 9 november 2023 (C-125/22, ECLI:EU:C:2023:843).
12.Pagina 77 van “Judicial analysis: Evidence and credibility assessment in the context of the Common European Asylum System”.
13.Pagina 105 van “Judicial analysis: Evidence and credibility assessment in the context of the Common European Asylum System”, second edition.