ECLI:NL:RBDHA:2025:18832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
11438162 MB VERZ 24-22560
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete wegens overschrijding van de doorgetrokken streep

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 september 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete van € 259,00, opgelegd aan de betrokkene wegens het overschrijden van een doorgetrokken streep op 9 februari 2023. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen, maar de betrokkene en zijn gemachtigde, mr. N.G.A. Voorbach, waren niet aanwezig.

De kantonrechter overweegt dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs levert voor de gedraging van de betrokkene. De kantonrechter stelt vast dat de verbalisant niet in staat was om de betrokkene staande te houden vanwege de verkeerssituatie en de dubbele doorgetrokken streep. Hierdoor is de sanctie terecht opgelegd aan de kentekenhouder, zoals bepaald in artikel 5 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv).

De gemachtigde heeft verzocht om matiging van de boete vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, maar de kantonrechter wijst dit verzoek af. De kantonrechter verwijst naar recente jurisprudentie van de Hoge Raad en het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden, waarin is vastgesteld dat bij overschrijding van de redelijke termijn in bestuursstrafzaken, zoals Mulderboetes, de sanctie kan worden gematigd. Echter, in dit geval is de kantonrechter van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot een vermindering van de boete, omdat de overschrijding niet substantieel genoeg is om tot matiging te leiden.

De kantonrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak is openbaar gedaan door mr. B.J. van de Griend, kantonrechter, bijgestaan door F.L.M. van Nes, griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CJIB-nummer: 255728740
Registratienummer team straf: 11438162 MB VERZ 24-22560
Uitspraakdatum : 12 september 2025
Beslissing van de kantonrechter, tevens houdende het opgemaakte proces-verbaal van de zitting
in de zaak van

[betrokkene]

wonende dan wel gevestigd te: [postcode] [woonplaats]
[adres] , nader ook te noemen: betrokkene.
Gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach (van Verkeersboete.nl).

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een verkeersboete opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond of niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die beslissing is beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 12 september 2025. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Betrokkene en gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

Verkeersboete
Het gaat om een bedrag van € 259,00 (inclusief administratiekosten) wegens als bestuurder de doorgetrokken streep overschrijden op 9 februari 2023.
Beroepsgronden en standpunten
De beroepsgrond houdt in de kern het volgende in. Gemachtigde stelt dat als er een reële mogelijkheid bestaat om betrokkene staande te houden, dat daarvan niet mag worden afgezien. Er wordt verzocht om een proceskostenvergoeding.
De vertegenwoordiger van de officier van justitie heeft ter zitting voorgesteld het beroep deels gegrond te verklaren.
Oordeel
Het beroep is ongegrond.
Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
De verklaring van de verbalisant geeft duidelijk aan dat betrokkene de zichtbare dubbele doorgetrokken streep negeerde en over de streep heen reed. Deze verklaring biedt naar het oordeel van de kantonrechter voldoende grond om de gedraging vast te stellen. Deze verklaring biedt naar het oordeel van de kantonrechter voldoende grond om de gedraging vast te stellen.
Artikel 5 Wahv bepaalt - voor zover hier van belang - dat de administratieve sanctie wordt opgelegd aan de kentekenhouder, indien niet aanstonds is vastgesteld wie de bestuurder is van het motorvoertuig waarmee de gedraging heeft plaatsgevonden. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat de sanctie aan de bestuurder van het motorvoertuig dient te worden opgelegd ingeval zich een reële mogelijkheid voordoet tot staandehouding van die bestuurder. De kantonrechter overweegt dat de verbalisant heeft aangevoerd dat het wegens omstandigheden niet mogelijk was om het voertuig aan te houden. In het aanvullend proces-verbaal d.d. 13 april 2023 geeft de verbalisant aan dat er door de drukke verkeerssituatie, in combinatie met de dubbele doorgetrokken streep het niet mogelijk was om over te gaan tot een staande houding. De verklaring van de verbalisant en het aanvullende proces-verbaal houden genoegzaam in dat zich geen reële mogelijkheid heeft voorgedaan tot staandehouding van de bestuurder. In dit geval mocht de verbalisant dan ook volstaan met het op kenteken bekeuren. De sanctie is terecht met toepassing van art. 5 WAHV aan betrokkene als kentekenhouder opgelegd.
De kantonrechter ziet ook geen bijzondere omstandigheden die tot matiging van de boete dienen te leiden.
De gemachtigde heeft verzocht om matiging van de boete vanwege overschrijding van de redelijke termijn, nu sinds de initiële beschikking meer dan twee jaar zijn verstreken. Ter zake overweegt de kantonrechter het volgende.
Binnen het strafrecht leidt overschrijding van de redelijke termijn van berechting veelal tot strafvermindering. Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad wordt in geval van geldboetes tot € 1.000,00 evenwel volstaan met constatering dat de redelijke termijn is overschreden. [1] Een vermindering van de geldboete is dan dus niet aan de orde. In bestuursrechtelijke zaken waarin een bestraffende sanctie aan de orde is, zaken dus die vallen onder het zogeheten bestuursstrafrecht, past de bestuursrechter compensatie van overschrijding van de redelijke termijn van berechting toe op eenzelfde manier als die welke gebruikelijk is in het strafrecht: dat wil zeggen door middel van eventuele matiging van de desbetreffende boete en niet door middel van toekenning van schadevergoeding. In sommige gevallen is te zien dat ook de genoemde ondergrens van € 1000,- daarbij uitdrukkelijk wordt gehanteerd. [2]
Mulderboetes vallen onder het genoemde bestuursstrafrecht. Compensatie ven onderschrijding van de redelijke termijn vindt dus plaats via – eventuele – matiging van de boete. Voorheen werd ook in zaken betreffende deze boetes de genoemde ondergrens van € 1000,- expliciet toegepast. [3] In 2023 heeft het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden hier verandering in gebracht. In zijn arrest van 28 juli 2023 heeft het gerechtshof namelijk aanleiding gezien om zijn eerdere jurisprudentie te herzien, in die zin dat in het vervolg als uitgangspunt wordt gehanteerd dat indien de redelijke termijn van berechting is overschreden, hetzij in de procedure in eerste aanleg, hetzij in de procedure in hoger beroep, het sanctiebedrag zoals dat in die procedure is of had moeten worden vastgesteld in beginsel wordt gematigd met 25%, ongeacht de hoogte van het boetebedrag. Het Hof was van oordeel dat een compensatie die slechts bestaat uit de enkele vaststelling dat de redelijke termijn van berechting is overschreden, in het algemeen onvoldoende recht doet aan de bij rechtzoekenden veronderstelde gevoelens van onbehagen, irritatie en frustratie bij de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. [4]
In het bestuursrecht, niet zijnde bestuursstrafrecht, leidt overschrijding van de redelijke termijn van berechting niet tot enige ingreep in het in rechte bestreden besluit, maar, indien daarom is verzocht, tot een schadevergoeding. Tot voor kort was op geen enkel deelgebied in het bestuursrecht sprake van een ondergrens van € 1000,- zoals die wordt toegepast in het strafrecht. Slechts in zaken met een belang van minder dan € 15,- werd, vanwege een zeer gering financieel belang, volstaan met enkele constatering van de overschrijding. De in het arrest van het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden van 28 juli 2023 gekozen lijn leek dus veeleer aansluiting te zoeken bij het gewone bestuursrecht, waarin ook bij een zeer klein financieel belang nog compensatie van overschrijding van de redelijke termijn aan de orde was, dan bij het strafrecht waarbinnen dit van oudsher niet het geval is.
Recentelijk is evenwel sprake van beweging in de bestuursrechtelijke jurisprudentie. In zijn arrest van 14 juni 2024 heeft de Hoge Raad, rechtsprekend als belastingrechter, aanleiding gezien om aansluiting te zoeken bij het strafrecht. Voortaan zal, indien het in geding zijnde financieel belang minder dan € 1.000, - bedraagt en de overschrijding van de redelijke termijn minder dan twaalf maanden bedraagt, worden volstaan met enkele constatering van die overschrijding. Gaat het om een overschrijding van meer dan twaalf maanden, dan beslist de rechter naar bevind van zaken; het staat de rechter vrij om ook in die gevallen te volstaan met een enkele constatering van de overschrijding. Aanleiding tot deze koerswijziging was het gegeven dat in sterk toenemende mate belastingprocedures over een belang van meer dan € 15 werden gevoerd in de hoop en verwachting een vergoeding van immateriële schade en een daaraan gekoppelde vergoeding van proceskosten te verkrijgen vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. [5]
Daarmee geldt de meergenoemde ondergrens van € 1.000, - nu niet alleen in het strafrecht, maar ook daarbuiten, in elk geval in het belastingrecht. De lijn van het arrest van het gerechtshof Arhmen/Leeuwarden van 28 juli 2023 is daarmee minder goed verenigbaar geworden met de overige geldende jurisprudentielijnen. Dat geldt te meer nu ook in Mulderzaken volop sprake is van het door de Hoge Raad aangestipte fenomeen van procedures die eerst en vooral worden gevoerd met het oog op verkrijging van de proceskostenvergoeding die verbonden is materiële compensatie van overschrijding van de redelijke termijn. De kantonrechter ziet daarom, in navolging van de Hoge Raad in belastingzaken, en in navolging van de uitspraak van deze rechtbank van 1 augustus 2024 [6] , aanleiding om ook in Mulderzaken terug te grijpen op het strafrechtelijke regime.
Gezien het voorgaande zal de kantonrechter in deze zaak volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
Proceskosten
Het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond.
  • wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. van de Griend, kantonrechter, bijgestaan door F.L.M. van Nes, griffier en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, maar alleen als:
a. de u opgelegde administratieve sanctie meer dan € 110,00 bedraagt, of
b. uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Den Haag, Team Straf en dient door degene die het beroep heeft ingesteld of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.