ECLI:NL:RBDHA:2025:16181

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
1 september 2025
Zaaknummer
11457669 EL EXPL 24-8
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door Dexia Nederland B.V. in effectenleaseovereenkomsten zonder vergunning van de tussenpersoon

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en twee afnemers van effectenleaseovereenkomsten. Dexia, eiseres in conventie, vorderde dat de rechtbank zou verklaren dat zij aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan de afnemers verschuldigd is. De afnemers, gezamenlijk aangeduid als Afnemer, voerden verweer en stelden een tegenvordering in, waarin zij stelden dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door hen als cliënten te accepteren, terwijl de tussenpersoon die hen adviseerde geen vergunning had voor het geven van beleggingsadvies.

De rechtbank oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld door de overeenkomsten aan te gaan met Afnemer, terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon niet beschikte over de benodigde vergunning. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een schending van de zorgplicht door Dexia, wat leidde tot schade voor Afnemer. De kantonrechter wees de vorderingen van Dexia in conventie af en verklaarde voor recht dat Dexia onrechtmatig had gehandeld. Afnemer werd in het gelijk gesteld en kreeg een schadevergoeding van € 19.988,07 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Dexia werd ook veroordeeld in de proceskosten van Afnemer.

Deze uitspraak is van belang in het kader van de effectenleaseproblematiek in Nederland, waarbij veel afnemers zijn geconfronteerd met restschulden en verliezen door effectenleaseovereenkomsten. De uitspraak bevestigt de verantwoordelijkheid van aanbieders van financiële producten om te zorgen voor vergunningplichtige advisering en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Gouda
AR/c
Zaak-/rolnummer: 11457669 EL EXPL 24-8
vonnis van de kantonrechter van 28 augustus 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen

1.[partij B sub 1] ,

2. [partij B sub 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verweerders in conventie,
eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Eiser in conventie wordt hierna aangeduid als Dexia. Gedaagden in conventie worden hierna gezamenlijk aangeduid als Afnemer (mannelijk enkelvoud) dan wel afzonderlijk als [partij B sub 1] en [partij B sub 2] .

1.1. De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 december 2024;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie;
  • de in het geding gebrachte producties.

2.2. De feiten

2.1.
Afnemer heeft de volgende leaseovereenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
looptijd
leasesom
I.
[contractnummer 1]
9 november 2000
AEX Plus Effect Vooruitbetaling
240 mnd
€ 10.891,20
II.
[contractnummer 2]
9 november 2000
AEX Plus Effect Vooruitbetaling
240 mnd
€ 10.891,20
III.
[contractnummer 3]
9 november 2000
AEX Plus Effect Vooruitbetaling
240 mnd
€ 54.453,60
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
onbekend
- € 709,03
Ja
II.
onbekend
- € 709,03
Ja
III.
Onbekend
- € 3.545.17
Ja
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft Afnemer op grond van de overeenkomsten – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 15.246,60 aan maandtermijnen en een bedrag van € 4.963,23 wegens restschuld aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft Afnemer geen bedrag aan dividenden ontvangen en een bedrag van € 221,76 aan fiscaal voordeel genoten.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
Dexia vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan Afnemer verschuldigd is;
  • Afnemer zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Afnemer voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Afnemer samengevat vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens Afnemer en/of toerekenbaar is tekort geschoten, althans haar zorgplicht heeft geschonden;
  • Dexia zal veroordelen tot voldoening aan Afnemer van al datgene dat Afnemer aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover;
  • Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten.

4.4. Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventiealgemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele

tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie Afnemer.
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
Afnemer heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
tussenpersoon
4.4.
Afnemer heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Parka Noord. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [2] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462), dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een
aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.5.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon Afnemer heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon Afnemer, anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op Afnemer als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door Afnemer gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door Afnemer in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst(en) en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.6.
Afnemer stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
“Afnemer had een bestaande adviesrelatie met de adviseur, de heer [adviseur] (hierna te noemen als “adviseur”), van Parka Noord. De adviseur gaf Afnemer regelmatig advies over haar financiën. Daarnaast verzorgde de adviseur jaarlijks de belastingaangifte van Afnemer. Vanuit die bestaande adviesrelatie heeft er vervolgens een adviesgesprek bij de adviseur plaatsgevonden met het oog op het opbouwen van vermogen, waarbij de financiële situatie [partij B sub 2] door de adviseur onder de loep werd genomen.
Alvorens het gesprek was de adviseur, gelet op de bestaande adviesrelatie, reeds op de hoogte van de financiële situatie van Afnemer. Zo was de adviseur op de hoogte van het werk en het inkomen van Afnemer. Tijdens het gesprek heeft de adviseur van Parka Noord geïnformeerd naar de wensen van Afnemer en nader geïnformeerd naar de financiële situatie van Afnemer. Zo kwam aan de orde dat Afnemer overwaarde had op haar woning. Daarnaast is gesproken over de wens van Afnemer om een voorziening te treffen voor de studie van haar twee kinderen. Ook was er de wens om vermogen op te bouwen ter aanvulling van het pensioen. Afnemer wilde namelijk eerder stoppen met werken, aangezien [partij B sub 2] gezondheidsproblemen had en [partij B sub 1] een lichamelijk zwaar beroep uitoefende als kraanmachinist. Ook gaf Afnemer aan dat zij haar woning wilde verduurzamen, door een andere kachel te installeren, de muren te impregneren, de vloeren te isoleren en dubbel glas te laten plaatsen. De adviseur gaf aan dat hij een geschikte constructie kon adviseren om de doelen van Afnemer te kunnen verwezenlijken.
De adviseur adviseerde Afnemer om drie AEX Plus Effect overeenkomsten product van Bank Labouchere af te sluiten met een totale vooruitbetaling van ongeveer NLG 33.600,-. Afnemer diende hiervoor de overwaarde op haar woning op te nemen door haar huidige hypotheek over te sluiten bij Hoge Huys Hypotheken en op te hogen en het bedrag dat vrijkwam uit de hypotheekverhoging aan te wenden voor de vooruitbetaling van de AEX Plus Effect overeenkomsten. Het overige deel kon Afnemer gebruiken voor om haar woning te verduurzamen en de hypotheekkosten te betalen.
De adviseur adviseerde Afnemer om drie AEX Plus Effect overeenkomsten aan te schaffen. Twee (kleinere) AEX Plus Effect overeenkomsten werden afgesloten met als doel het opbouwen van vermogen voor de studie van haar twee kinderen; één (grote) AEX Plus overeenkomst werd afgesloten met het oog op het creëren van een oudedagsvoorziening waardoor Afnemer eerder zou kunnen stoppen met werken én de hypotheek weer kon worden afgelost. Volgens de adviseur zou Afnemer met drie AEX Plus Effect overeenkomsten aanzienlijk vermogen opbouwen waardoor zij haar doelen kan verwezenlijken.
De adviseur heeft Afnemer niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan, de hypotheek niet kon worden afgelost en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomsten. Als Afnemer op deze risico’s gewezen was had zij de AEX Plus Effect overeenkomsten nooit afgesloten.
Afnemer had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde daarom volledig op de deskundigheid van de adviseur en zijn advies.”
4.7.
Afnemer heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
  • een kopie van de overeenkomsten met contractnummers [contractnummer 1] , [contractnummer 2] en [contractnummer 3] , voorzien van de vermelding
  • een nota van afrekening van een hypothecaire lening bij Hooge Huys Hypotheken, gedateerd op 27 maart 2000;
  • een kopie van een uittreksel van de KvK van de tussenpersoon met als beschrijving van de activiteiten “
4.8.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft Afnemer voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningsplichtige advisering. Dexia betwist dat de adviseur Afnemer vergunningsplichtig advies heeft gegeven, door aan te voeren dat Afnemer al bekend was met de risico’s en de werking van effectenleaseovereenkomsten omdat hij eerder twee effectenleaseovereenkomsten had aangevraagd. Dexia betoogt dat het daarom onwaarschijnlijk is dat Afnemer de overeenkomsten op advies is aangegaan. Hierin volgt de kantonrechter Dexia niet. Naast dat het enkele feit dat Afnemer bekend was met effectenleaseovereenkomsten niet automatisch betekent dat hij ook bekend was met de risico’s en werking hiervan, is dit irrelevant voor de vraag of de adviseur vergunningsplichtig advies heeft gegeven. Verder betwist Dexia dat sprake was van vergunningsplichtige advisering door aan te voeren dat Parka Noord niet de financiële situatie en doelstellingen van Afnemer heeft uitgevraagd. Naast dat Dexia nalaat concreet te maken hoe het gesprek volgens haar dan wel is gegaan, heeft Afnemer onbetwist gesteld dat de adviseur al op de hoogte was van zijn financiële situatie omdat deze ook zijn belastingaangifte deed. Daarnaast is het advies om een specifiek effectenleaseproduct te financieren met een hypothecaire lening een belangrijke omstandigheid die erop wijst dat sprake was van vergunningsplichtige advisering. Dexia betwist nog wel dat Afnemer de overwaarde uit de hypotheek heeft aangewend om de overeenkomsten te financieren door aan te voeren dat de hypotheek al was afgesloten maanden voordat Afnemer de overeenkomsten sloot. Dat de hypotheek al eerder is afgesloten, staat er naar het oordeel van de kantonrechter echter niet aan in de weg dat de adviseur heeft geadviseerd om de overeenkomsten te financieren met de hypotheek.
Dexia heeft de door Afnemer geschetste gang van zaken voor het overige slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomsten in haar visie tot stand waren gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen Afnemer en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon. [3] Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door Afnemer geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.9.
Afnemer stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van Afnemer toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. [4] Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan Afnemer, had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomst met Afnemer, actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met Afnemer kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat Afnemer door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.10. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met Afnemer de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens Afnemer onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan Afnemer omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. [5] Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van Afnemer4.11. De door Afnemer gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.12.
De als gevolg hiervan door Afnemer geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de Afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen, fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht. Dexia heeft nog gesteld dat zij op 13 januari 2012 een bedrag van € 4.345,63 heeft uitgekeerd aan Afnemer, bestaande uit twee derde gedeelte van de restschulden, vermeerderd met wettelijke rente. Afnemer heeft dit gemotiveerd betwist door aan te voeren dat dit bedrag niet in het financiële overzicht van Dexia is opgenomen, en dat hij dit ook nooit heeft ontvangen. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat Dexia dit bedrag niet heeft uitgekeerd. Voor het overige heeft Afnemer de juistheid van het overgelegde financiële overzicht niet betwist. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.13.
Afnemer heeft aan de hand van het door Dexia overgelegde financiële overzicht (in haar conclusie van dupliek in conventie/repliek in reconventie onder 149) de schade berekend op € 19.988,07 (de door Afnemer betaalde inleg van € 15.246,60 vermeerderd met de betaalde restschuld van € 4.963,23 minus hetgeen hij aan fiscaal voordeel heeft genoten, namelijk het bedrag van € 221,76). Omdat Dexia de berekening niet heeft betwist, zal de kantonrechter uitgaan van dit bedrag.
4.14.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door Afnemer aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
het verzoek ex artikel 22 Rv van Afnemer
4.15.
In de loop van de procedure heeft Afnemer verzocht Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van de aanvraagformulieren. Uit het voorgaande volgt dat Afnemer in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
vorderingen Dexia
4.16.
Gelet op de beoordeling in reconventie worden de vorderingen van Dexia in conventie afgewezen.
proceskosten
4.17.
Omdat Afnemer in reconventie inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van Afnemer gevallen. Omdat het partijdebat in conventie is samengevallen met het debat in reconventie worden de kosten in conventie tot op heden begroot op nihil. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van Afnemer gevallen. De proceskosten van Afnemer worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 677,00

5.Beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van Afnemer tot op heden begroot op nihil.
in reconventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens Afnemer heeft gehandeld door Afnemer als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon Afnemer niet alleen als klant aanbracht maar Afnemer tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat;
5.4.
veroordeelt Dexia om aan Afnemer te betalen een bedrag van € 19.988,07, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.12;
5.5.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
5.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. E.A.W. Schippers, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 augustus 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
2.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI :NL:HR:2022:862.
3.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177, gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 december 2024 ECLI:NL:GHSCHE:2024:3936, gerechtshof Arnhem Leeuwarden 11 februari 2025 ECLI:NL:GHARL:2025:684, ECLI:NL:GHARL:2025:686, ECLI:NL:GHARL:2025:687, ECLI:NL:GHARL:2025:688 en ECLI:NL:GHARL:2025:689 en gerechtshof Amsterdam 11 februari 2025 ECLI:NL:GHAMS:2025:379.
4.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
5.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7. Deze lijn is nadien bevestigd in de arresten van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, en van 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:862.