ECLI:NL:RBDHA:2025:1581

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
NL24.48931
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit om de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2025, wordt het beroep van eiser, een Ivoriaanse nationaliteit, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen, beoordeeld. De minister heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat Frankrijk niet langer kan worden vertrouwd vanwege structurele opvangproblemen en verwijst naar verschillende rapporten en artikelen die deze problemen onderbouwen.

De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank concludeert dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zijn overdracht aan Frankrijk een reëel risico op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling met zich meebrengt.

De rechtbank wijst erop dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de omstandigheden van eiser, waaronder medische klachten en eerdere ervaringen in Frankrijk, niet maken dat de overdracht aan Frankrijk onevenredig hard zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.48931
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister
(gemachtigde: mr. J. van Raak).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit om de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Eiser stelt van Ivoriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1979. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 9 december 2024 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. C.T.W. van Dijk als waarnemer van de gemachtigde van eiser, H. van der Boom als tolk en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het besluit om de aanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening (Dvo). Op grond van de Dvo neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat
verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel – opvang
5. Eiser stelt dat ten aanzien van Frankrijk niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, vanwege de structurele opvangproblemen in Frankrijk. Eiser wijst daartoe op het AIDA-rapport over Frankrijk, update 2023 (pagina 120 t/m 122), waar wordt gesproken over capaciteitsproblemen die ondanks getroffen maatregelen nog steeds aanhouden. Verder verwijst eiser naar een artikel van de NOS van 7 juni 20232, een artikel van RTL Nieuws van 12 mei 20233 en een artikel van de Telegraaf van 23 januari 20244. Deze artikelen gaan over asielzoekers die in Frankrijk in parkeergarages overnachten, de houding van de Franse bevolking ten opzichte van asielzoekers en het groeiend aantal asielaanvragen. Ter zitting heeft eiser nog verwezen naar een brief van LGBT+ Asylum Support van 13 januari 2025. Hieruit blijkt ook dat er (i) problemen in Frankrijk zijn met de opvang en (ii) dat er geen aparte opvang is voor LHBTIQ+ asielzoekers, hetgeen wel van belang is gezien de veiligheid van deze asielzoekers.
6. De rechtbank stelt voorop dat de minister in zijn algemeenheid voor Dublinclaimanten ten aanzien van de lidstaten -en dus ook Frankrijk- mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat de minister in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen en dat de behandeling van eiser in Frankrijk niet in strijd zal zijn met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk overleggen of verklaringen afleggen over zijn eigen ervaringen aangaande het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk. Van een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM zal, in geval eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, in de zaak Jawo).
7. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat ten aanzien van Frankrijk uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
8. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit in de uitspraken van 9 oktober 20235 en 2 mei 20246 ten aanzien van Frankrijk ook bevestigd. In die uitspraken heeft de Afdeling het AIDA-rapport, update 2022 meegewogen en
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2
[internetsite]
)
3
[internetsite]
).
4
[internetsite].
overwogen dat het niet is gebleken dat de opvangproblemen in Frankrijk, ondanks dat er moeilijkheden bestaan, dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. De Afdeling heeft verder in de uitspraak van 30 augustus 20247 geoordeeld dat het meest recente AIDA-rapport over Frankrijk, update 2023, waar eiser naar verwijst, geen wezenlijk ander beeld van de opvang van asielzoekers schetst dan al eerder naar voren is gekomen in de vorige rapportages van AIDA over Frankrijk. De artikelen van de NOS, RTL, en Telegraaf schetsen naar het oordeel van de rechtbank eveneens geen wezenlijk ander beeld dan in het AIDA-rapport, update 2022 ten aanzien van Frankrijk naar voren komt. Verder hebben de Franse autoriteiten middels het claimakkoord gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming van eiser in behandeling te nemen. Daarmee garanderen de Franse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Indien eiser in Frankrijk wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielaanvraag, in de opvang of anderszins, kan hij hierover klagen bij de Franse (hogere) autoriteiten. Het is niet gebleken dat klagen bij de Franse autoriteiten voor eiser niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
9. Voor wat betreft de verwijzing van eiser ter zitting naar de brief van LGBT+ Asylum Support van 13 januari 2025, wijst de rechtbank erop dat deze brief redelijk laat is ingediend, namelijk één dag voor de zitting. De rechtbank merkt ook op dat het tweede deel van de daarop gebaseerde stelling van eiser, dat LHBTIQ+ asielzoekers in Frankrijk geen aparte opvang krijgen terwijl dat uit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is, pas ter zitting is ingenomen. In het belang van een goede procesorde mag van eiser verwacht worden dat hij dit tweede deel van deze stelling al eerder in het beroep kenbaar maakt, ook al is eiser in afwachting van de brief van LGBT+ Asylum Support. Een dergelijke handelswijze bemoeilijkt het op goede wijze kunnen voorbereiden en bespreken van deze stelling ter zitting. Wat daar ook van zij, deze stelling maakt voorgaande conclusie ten aanzien van het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet anders. Voor wat betreft het eerste deel van de op deze brief gebaseerde stelling van eiser ten aanzien van de opvang in het algemeen wordt verwezen naar het voorgaande. De brief van LGBT+ Asylum Support bevat geen andersluidende informatie daarover. Voor wat betreft het tweede deel van de op deze brief gebaseerde stelling ten aanzien van aparte opvang voor LHBTIQ+ asielzoekers overweegt de rechtbank als volgt. Los van de vraag of LHBTIQ+ asielzoekers altijd aparte opvang moeten hebben, blijkt uit deze brief alleen dat er onderzoek wordt gedaan naar de vraag hoe de opvang van LHBTIQ+ asielzoekers in Frankrijk is, omdat er kennelijk meerdere LHBTIQ+ asielzoekers slechte ervaringen met de opvang hebben in Frankrijk. Niet duidelijk is echter wat de omvang, de precieze inhoud en de precieze omstandigheden zijn van de ervaren problemen. Uit het meest recente AIDA-rapport, update 2023 blijkt ook niet van specifieke problemen voor LHBTIQ+ asielzoekers met opvang in Frankrijk. Eiser heeft dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat specifiek voor LHBTIQ+ asielzoekers niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden, vanwege problemen in de opvang. De beroepsgrond slaagt niet.

7.ECLI:NL:RVS:2024:3552.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel – persoonlijke situatie
10. Eiser voert verder aan dat ten aanzien van Frankrijk ook niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, vanwege zijn persoonlijke situatie.
11. Eiser heeft rugklachten die doortrekken naar zijn heupen en hij heeft een verhoogde bloeddruk, dit blijkt uit zijn patiëntendossier. Ter zitting heeft eiser ook nog verwezen naar tandheelkundige problemen. Dit terwijl asielzoekers in Frankrijk slechts beperkte toegang hebben tot medische zorg gezien het AIDA-rapport, update 2023, pagina 131 en 132. In dit rapport wordt namelijk vermeld dat de medische zorg voor asielzoekers de eerste drie maanden stil komt te liggen. Ter zitting is erop gewezen dat het feit dat nu eiser niet direct toegang zal krijgen tot de medische zorg in Frankrijk, een schending oplevert van artikel 19 van de Opvangrichtlijn.
12. Verder heeft de Franse overheid zich onvoldoende ingespannen om in de basisbehoeften van eiser te voorzien. Eiser is namelijk eerder in Frankrijk geweest en heeft toen geen opvang gekregen. Hij heeft hierover ook niet kunnen klagen. De minister bagatelliseert dit door op te merken dat het niet onmogelijk voor eiser was, maar lastig en dat de omstandigheid dat één opvang vol zat, niet betekent dat alle opvangvoorzieningen vol zijn.
13. De rechtbank is van oordeel dat eiser met het voorgaande niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan gezien zijn persoonlijke situatie.
14. Over het verstrekken van gezondheidszorg is in artikel 19 van de Opvangrichtlijn bepaald dat de lidstaten ervoor zorgdragen dat verzoekers de nodige medische zorg ontvangen, die ten minste de spoedeisende behandelingen en de essentiële behandeling van ziekten en ernstige mentale stoornissen omvat. Ook verstrekken de lidstaten op grond van dit artikel de noodzakelijke medische of andere zorg aan verzoekers met bijzondere opvangbehoeften, inclusief, indien nodig, passende geestelijke gezondheidszorg. Uit het AIDA-rapport, update 2023 blijkt dat er de eerste drie maanden wel toegang is tot medische zorg in geval van spoed (emergency health coverage). Zonder nadere toelichting valt niet in te zien dat dit in strijd met artikel 19 van de Opvangrichtlijn is.
15. Verder is de rechtbank van oordeel dat ook de gestelde ervaringen met de opvang in Frankrijk niet maken dat voor eiser ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Daarbij is eiser zelf niet eerder Dublinclaimant in Frankrijk geweest en heeft hij ook niet eerder een asielaanvraag gedaan, zodat hij in die zin niet vanuit persoonlijke ervaring spreken.
16. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
17. Eiser stelt vanwege dezelfde omstandigheden zoals genoemd in rechtsoverweging 11 en 12 dat de minister zijn asielaanvraag aan zich had moeten trekken omdat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. Deze omstandigheden bestaan -zoals reeds vermeld- uit (i) zijn medische klachten en het feit dat hij de eerste drie maanden in Frankrijk geen medische zorg zal krijgen en (ii) het feit dat hij eerder in Frankrijk is geweest en hij toen geen opvang heeft gekregen en hij daarover niet heeft kunnen klagen. De Franse
overheid heeft zich toentertijd onvoldoende ingespannen om in zijn basisbehoeften te voorzien.
18. De rechtbank overweegt als volgt. In paragraaf C2/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat dat de minister terughoudend gebruik maakt van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dvo, ook al is Nederland op grond van de in de Dvo neergelegde criteria daartoe niet verplicht. Verder staat er dat de minister deze bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming onverplicht aan zich te trekken in ieder geval gebruikt in de situatie dat bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die de minister heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van de minister terughoudend.
19. De rechtbank is van oordeel dat de minister in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om de aanvraag onverplicht aan zich te trekken omdat er sprake zou zijn van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Frankrijk onevenredig hard is. De minister heeft de door eiser gestelde medische omstandigheden en de opvangproblemen reeds voldoende betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel (zie rechtsoverwegingen 5 tot en met 16). Gezien de lijn in de rechtsspraak van de Afdeling is er dan in beginsel geen reden om deze omstandigheden nog te betrekken bij een beroep op artikel 17, eerste lid, van de Dvo. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 20148 en 30 april 20249. Daarbij komt dat de minister desalniettemin voldoende heeft gemotiveerd waarom deze omstandigheden niet maken dat sprake is van onevenredige hardheid. Ook voor het overige is niet gebleken dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid getuigt. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 januari 2025