ECLI:NL:RBDHA:2025:15785

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
NL25.37942
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. Eiser, die in bewaring was gesteld op 28 januari 2025, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft eerder al verschillende vervolgberoepen in deze zaak behandeld. De minister heeft op 10 juli 2025 de maatregel van bewaring opgeheven, waarna de rechtbank het vooronderzoek heeft gesloten en bepaald dat een zitting niet nodig was.

De rechtbank heeft beoordeeld of de maatregel van bewaring rechtmatig was en of eiser recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser en dat de belangenafweging door de minister op het juiste moment is gemaakt. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen die de rechtbank zouden doen twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel. Daarom is ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen en zijn er geen proceskosten aan de minister opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.37942

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

1. De minister heeft op 28 januari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.1.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft deze maatregel al eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 25 februari 2025. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 8 april 2025. [2] Op het tweede vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 20 mei 2025. [3] Op het derde vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 8 juli 2025. [4]
1.3.
De minister heeft op 10 juli 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
1.4.
De rechtbank heeft op 20 augustus 2025 het vooronderzoek gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de maatregel van bewaring rechtmatig was.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring was niet onrechtmatig. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
4.1.
Uit de uitspraak van 8 juli 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 2 juli 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
Heeft de minister voldoende voortvarend gewerkt aan eisers uitzetting?
5. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkte aan de verwijdering. Na het sluiten van het onderzoek in het vorige beroep op 2 juli 2025, heeft de minister namelijk slechts een keer op 4 juli 2025 gerappelleerd. Het was te verwachten dat eiser niets kon doen om zijn uitzetting te versnellen, aangezien eiser al eerder heeft aangegeven dat hij geen documenten heeft (gehad) en dat hij geen familie heeft in Algerije die hem kan helpen. Het had op de weg van de minister gelegen om te rappelleren op dossierniveau, al helemaal omdat er geen presentatiedatum bekend was.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend werkte aan de verwijdering uit Nederland. Dit komt doordat de minister maandelijks heeft gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten om de verwijdering te bespoedigen. De laatste keer was dit op 4 juli 2025. Vervolgens is de bewaring van eiser op 10 juli 2025 opgeheven, waarna verdere rappels van de minister niet meer nodig waren. Bovendien heeft de minister maandelijks een vertrekgesprek gevoerd met eiser, waarvan de laatste keer op 19 juni 2025 was. Aangezien eiser drie weken later uit bewaring werd vrijgelaten, was dit laatste gesprek tijdig. De rechtbank is van oordeel dat deze aanpak van de minister voldoende voortvarend was.
Had de minister eerder de belangenafweging moeten maken?
6. Eiser voert vervolgens aan dat de minister de positieve belangenafweging eerder dan op 10 juli 2025 had moeten en kunnen maken. De minister had tussen 2 juli 2025 en 10 juli 2025 de positieve belangenafweging moeten maken.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister op de juiste manier de belangenafweging heeft gemaakt. Volgens het beleid van de minister is hij na een aaneengesloten periode van zes maanden vreemdelingenbewaring gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken. [5] Eiser verblijft sinds 21 januari 2025 in bewaring op verschillende grondslagen. Uit de voortgangsrapportage met betrekking tot uitzetting volgt dat de minister op 10 juli 2025 de verzwaarde belangenafweging heeft gemaakt. Op dat moment zat eiser vijf en een halve maand in bewaring. Deze handelswijze acht de rechtbank juist. Het betoog van eiser dat deze belangenafweging eerder gemaakt had moeten worden volgt de rechtbank niet. In beginsel komt gedurende de eerste zes maanden van de bewaring meer gewicht toe aan de belangen van de minister bij voortduring van de bewaring dan aan de belangen van eiser bij zijn invrijheidstelling
.Wel kunnen bijzondere omstandigheden ertoe leiden dat aan de belangen van de vreemdeling, ook al is de zes maandentermijn nog niet verstreken, een groter gewicht toekomt dan aan de belangen van de minister. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die maken dat de belangenafweging eerder had moeten worden gemaakt.

Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet was voldaan.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 25 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2907.
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 8 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5901.
3.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 20 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9413.
4.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 8 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:12344.
5.Paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
6.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.