ECLI:NL:RBDHA:2025:12344

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
NL25.28532
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van een Algerijnse vreemdeling tegen de maatregel van bewaring die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel van bewaring was op 28 januari 2025 opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft eerder al verschillende uitspraken gedaan over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring, waarbij de laatste uitspraak op 20 mei 2025 was gedaan. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 2 juli 2025 gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

De rechtbank heeft beoordeeld of de maatregel van bewaring rechtmatig is en of de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser naar Algerije. Eiser heeft aangevoerd dat de minister onvoldoende voortvarend handelt en dat er geen zicht is op uitzetting. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld, aangezien er regelmatig contact is geweest met de Algerijnse autoriteiten. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat de gronden voor de maatregel van bewaring eerder zijn getoetst en dat er geen nieuwe informatie is die aanleiding geeft om de beslissing te wijzigen. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard, waarmee de maatregel van bewaring in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.28532

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),
en

de minister van Asiel en Migratie

Procesverloop

1. De minister heeft op 28 januari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft deze maatregel al eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 25 februari 2025. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 8 april 2025. [2] Op het tweede vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 20 mei 2025. [3]
1.4.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 2 juli 2025 gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [4]
2.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 20 mei 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 13 mei 2025) rechtmatig is.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?3. Voor zover eiser betoogt dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen, is de rechtbank van oordeel dat de gronden van de maatregel van bewaring, in het vervolgberoep, niet ter toetsing voorliggen. Deze gronden zijn al getoetst in de uitspraak van 25 februari 2025. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser?
4. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting naar Algerije. Het staat vast dat eiser inmiddels meer dan vijf maanden in bewaring zit en dat zijn nationaliteit en identiteit nog steeds niet vast staan. Ook is er nog steeds geen presenteerdatum bekend. Om die reden lag het op de weg van de minister om in deze zaak op dossierniveau te rappelleren.
4.1.
In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. De reden hiervoor is dat uit het voortgangsrapport blijkt dat de minister maandelijks heeft gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten, voor het laatst op 12 juni 2025. Ook is er voor het laatst op 19 juni 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Deze handelswijze van de minister is volgens de rechtbank voldoende om te kunnen spreken van voortvarend handelen. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat de minister bij de huidige stand zaken op dossierniveau had moeten rappelleren. Dat de maatregel ruim vijf maanden voortduurt is daarvoor in ieder geval onvoldoende.
Heeft de minister ten onrechte geen lichter middel opgelegd?
5. Eisers betoog dat aan hem een lichter middel moet worden opgelegd, kan niet slagen. De rechtbank is, onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 25 februari 2025, van oordeel dat de minister zich, gelet op de (inhoudelijk onbetwiste) gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, op het standpunt heeft kunnen stellen dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Eiser heeft deze motivering niet inhoudelijk betwist. Dit betekent dat het risico dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken, onverkort aanwezig is. Eiser heeft geen nieuwe informatie of bewijs aangevoerd zodat er geen aanleiding is om deze beslissing te wijzigen en de rechtbank heeft ook zelf in het dossier geen dergelijke wijzigingen aangetroffen.
Ontbreekt het zicht op uitzetting naar Algerije?
6. Eiser betoogt dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije ontbreekt.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank merkt op dat deze grond eerder is aangevoerd in het beroep dat heeft geleid tot de uitspraak van 8 april 2025. De rechtbank heeft in die uitspraak geconcludeerd dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting naar Algerije en verwijst in dit verband dan ook naar rechtsoverweging 5.1. van die uitspraak. De situatie is ongewijzigd, met de enkele aanvulling dat de minister voor het laatst op 12 juni 2025 (schriftelijk) heeft gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten. Nu eiser deze beroepsgrond ook niet verder heeft onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding om op dit moment anders te oordelen.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 25 februari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:2907.
2.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 8 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5901.
3.Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 20 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9413.
4.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
5.ABRvS 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.