ECLI:NL:RBDHA:2025:13296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
NL24.13238
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid op basis van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun gezamenlijke aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'verblijf als familie- of gezinslid'. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, omdat er volgens de minister geen familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen de referent en zijn ouders, broers en zussen was. De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers aanwezig was, maar de gemachtigde van verweerder niet. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de referent niet voldoet aan het jongvolwassenenbeleid, omdat hij financieel in zijn eigen onderhoud voorzag en geen afhankelijkheid van zijn ouders had. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13238

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser 1], V-nummer: [v-nummer 1] , eiser 1,
[eiseres 1], V-nummer: [v-nummer 2] , eiseres 1,
[eiser 2], V-nummer: [v-nummer 3] , eiser 2,
[eiser 3], V-nummer: [v-nummer 4] , eiser 3,
[eiseres 2], V-nummer: [v-nummer 5] , eiseres 2,
[eiser 4], V-nummer: [v-nummer 6] , eiser 4,
[eiser 5], V-nummer: [v-nummer 7] , eiser 5,
tezamen aangeduid als eisers,
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Kroon).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun gezamenlijke aanvraag voor het afgeven van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid”.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 19 mei 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 maart 2024 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eisers deelgenomen. De gemachtigde van verweerder is met bericht vooraf niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser 1 is geboren op [geboortedatum 1] 1968, eiseres 1 is geboren op [geboortedatum 2] 1977, eiser 2 is geboren op [geboortedatum 3] 2002, eiser 3 is geboren op [geboortedatum 4] 2003, eiseres 2 is geboren op [geboortedatum 5] 2005, eiser 4 is geboren op [geboortedatum 6] 2008 en eiser 5 is geboren op [geboortedatum 7] 2011. Eisers stellen allen de Syrische nationaliteit te hebben. Eisers hebben op 26 november 2020 een aanvraag voor een mvv ingediend omdat zij in Nederland willen verblijven bij hun meerderjarige zoon respectievelijk broer, [referent] (referent). Referent heeft de Syrische nationaliteit en beschikt over een asielvergunning.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat er geen familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] tussen referent en zijn ouders, broers en zussen is aangenomen. Referent voldoet niet aan het jongvolwassenenbeleid en tussen hem en zijn ouders bestaat geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Tussen referent en zijn minderjarige broers en zus bestaan geen hechte persoonlijke banden. Tussen referent en zijn meerderjarige broers bestaat geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Tot slot valt de belangenafweging uit in het nadeel van referent.
Wat vinden eisers in beroep?
4. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Ten eerste heeft verweerder onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd dat referent niet voldoet aan het jongvolwassenenbeleid. Verweerder hanteert in zijn beoordeling van het jongvolwassenenbeleid ten onrechte het vereiste dat tussen eisers en referent sprake is van omgekeerde afhankelijkheid. Referent voldoet aan het jongvolwassenenbeleid, want hij woonde voorafgaand aan zijn vlucht uit Syrië met zijn ouders, broers en zus in gezinsverband, voorzag niet in zijn eigen onderhoud en heeft geen zelfstandig gezin gevormd. Het feit dat referent heeft gewerkt in Irak, wordt ten onrechte meegenomen in de beoordeling van het jongvolwassenenbeleid. Ten tweede heeft verweerder een onjuiste belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft onvoldoende meegewogen dat er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Ook heeft verweerder onvoldoende gewicht toegekend aan de belangen van de minderjarige kinderen die een uitzichtloze toekomst hebben in Syrië en Iraq. [2] Verder kent verweerder te veel waarde toe aan het economisch belang van Nederland: iedere nieuwkomer komt tijdelijk ten laste van de openbare kas. Daarnaast kunnen eisers terugvallen op referent. Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen eisers naar meerdere uitspraken. [3]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
6. Volgens het jongvolwassenenbeleid neemt verweerder uitsluitend familie- en gezinsleven aan in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen ouder(s) en het meerderjarige kind aan als het meerderjarige kind:
  • jongvolwassen is;
  • met zijn ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
  • niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
  • geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
In dat geval hoeft er geen sprake te zijn van een ‘meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ (inmiddels noemen we dit ‘bijkomende elementen van afhankelijkheid’) tussen het meerderjarige kind en de ouder(s). [4]
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is. Referent heeft zowel bij de aanvraag als tijdens de hoorzitting in bezwaar verklaard dat hij zijn ouders en broers en zus in Irak financieel heeft ondersteund en dat zijn ouders vanwege hun medische problemen van hem afhankelijk waren. Bovendien geven de verslagen van het aanmeldgehoor en het nader gehoor in de asielprocedure van referent, waar de gemachtigde van eisers ter zitting passages uit heeft voorgedragen, hetzelfde beeld als het verslag van de hoorzitting in de bezwaarfase. Verweerder heeft ook terecht overwogen dat eiser heeft gewerkt en in zijn eigen onderhoud kon voorzien. Hoewel bepaalde omstandigheden er op kunnen wijzen dat iemand - ondanks dat hij in zijn eigen onderhoud voorziet - nog feitelijk tot het gezin van zijn ouders behoort [5] , is daar in het geval van referent geen sprake van. De omstandigheid dat referent slechts een korte tijd heeft gewerkt kan niet tot die conclusie leiden. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat referent verantwoordelijkheid droeg voor de praktische zaken én zowel in zijn eigen onderhoud als dat van zijn gezin heeft voorzien, waarmee de feitelijke gezinsband zoals wordt ingevuld in het jongvolwassenenbeleid is verbroken.
6.2.
De beroepsgrond dat verweerder ten onrechte bij de beoordeling of wordt voldaan aan het jongvolwassenenbeleid heeft betrokken dat sprake is van omgekeerde afhankelijkheid, slaagt niet. Uit het ten tijde van de beslissing op bezwaar geldende beleid van verweerder volgt dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is in de omgekeerde situatie waarin de ouders afhankelijk zijn van de jongvolwassene. [6] Dit geldt ook binnen het kader van artikel 8 EVRM aanvragen als de jongvolwassene optreedt als referent. Verweerder heeft in haar verweerschrift terecht gewezen op een uitspraak van deze rechtbank [7] waarin dit beleid uiteen is gezet. Deze uitspraak is bovendien bevestigd door de hoogste bestuursrechter. [8] Verder volgt uit het beleid van verweerder dat zij in haar beoordeling uitdrukkelijk betrekt hoe de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de jongvolwassene uit het land van herkomst was. [9] Gelet op het voorgaande heeft verweerder bij haar beoordeling terecht betrokken dat referent al voor zijn komst naar Nederland zijn ouders financieel ondersteunde en dat hij om die reden niet meer van hen afhankelijk was. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eisers hebben op zitting verklaard dat zij de beroepsgronden over artikel 8 van het EVRM intrekken, gelet op de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 27 maart 2024 [10] . De rechtbank zal deze beroepsgronden daarom niet bespreken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Artikel 3, eerste lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind en de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 november 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1108JUD005697110, punt 46 en 47.
3.Eisers verwijzen naar de volgende uitspraken: uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:345, uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 4 maart 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:2984 en de bevestiging van deze uitspraak door de Afdeling op 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2123, uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 16 februari 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:464, uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 10 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1614.
4.Paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2146, r.o. 8.2.
6.Werkinstructie 2023/2 Instructies behandeling nareisaanvragen (asiel), p. 15.
7.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen van 25 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:14364.
8.Uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1062.
9.Werkinstructie 2020/16 Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM, p. 12.
10.Uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.