ECLI:NL:RVS:2020:2123

Raad van State

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
202002076/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 4 maart 2020 het beroep van een Syrisch echtpaar gegrond verklaarde. Het echtpaar had aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in Nederland, die door de staatssecretaris op 17 mei 2017 waren afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdelingen opnieuw ongegrond op 29 augustus 2019, maar de rechtbank vernietigde dit besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen.

De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, maar de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd dat de belangenafweging tussen de persoonlijke belangen van de vreemdeling en het algemeen belang van de staat een 'fair balance' had opgeleverd. De Raad oordeelde dat het hoger beroep van de staatssecretaris ongegrond was en dat de uitspraak van de rechtbank moest worden bevestigd.

Daarnaast werd het besluit van de staatssecretaris van 8 april 2020, dat opnieuw ongegrond was verklaard, vernietigd. De Raad oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had afgezien van het horen in bezwaar en dat de motivering van het besluit ondeugdelijk was. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 787,50 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 september 2020.

Uitspraak

202002076/1/V3.
Datum uitspraak: 2 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 4 maart 2020 in zaak nr. 19/6445 in het geding tussen:
[de vreemdelingen]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 17 mei 2017 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 29 augustus 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 maart 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. E.E.M. Bezem, advocaat te Amsterdam, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De staatssecretaris en de vreemdelingen hebben nadere stukken ingediend.
Bij besluit van 8 april 2020 heeft de staatssecretaris het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben de vreemdelingen gronden ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1.    De uitspraak van de rechtbank gaat over een echtpaar van Syrische nationaliteit, dat verblijf beoogt bij hun meerderjarige zoon (hierna: referent) in Nederland. De vader van referent is hierna komen te overlijden. Deze uitspraak gaat dus alleen nog over de mvv-aanvraag van de moeder (hierna: de vreemdeling).
2.    De staatssecretaris heeft in zijn besluit van 29 augustus 2019, nadat de rechtbank het beroep van de vreemdeling voor de tweede keer gegrond heeft verklaard en het eerdere besluit heeft vernietigd, vastgesteld dat tussen de vreemdeling en referent 'more than the normal emotional ties' bestaan. De staatsecretaris heeft de belangenafweging in de zin van artikel 8 van het EVRM echter in het nadeel van de vreemdeling laten uitvallen. De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat de staatssecretaris in zijn besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de belangenafweging heeft geresulteerd in een 'fair balance' tussen de persoonlijke belangen van de vreemdeling en het algemeen belang van de Nederlandse staat. Het hoger beroep van de staatssecretaris is tegen dit oordeel gericht.
Het hoger beroep van de staatssecretaris
3.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
Het beroep van de vreemdeling tegen het nieuw genomen besluit
5.    Het besluit van 8 april 2020 wordt in de beoordeling betrokken (artikel 6:19, eerste lid, samen met artikel 6:24 van de Awb). De Afdeling beoordeelt daarom dit beroep.
6.    De vreemdeling betoogt terecht dat wat de staatssecretaris aan het besluit van 8 april 2020 ten grondslag heeft gelegd grotendeels gelijk is aan wat hij heeft aangevoerd in het hogerberoepschrift. Omdat het hoger beroep van de staatssecretaris ongegrond is en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, heeft de vreemdeling terecht aangevoerd dat het besluit van 8 april 2020 net als het besluit van 29 augustus 2019, nog altijd ondeugdelijk is gemotiveerd.
6.1.    Verder heeft de vreemdeling terecht aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar, gelet op de gewijzigde omstandigheden. Bij dit oordeel betrekt de Afdeling het tijdsverloop en de omstandigheid dat referent inmiddels werk heeft. Daarnaast betoogt de vreemdeling terecht dat de staatssecretaris in zijn besluit onvoldoende in ogenschouw heeft genomen dat tussen de vreemdeling en referent 'more than the normal emotional ties' bestaan en dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen.
7.    Het beroep is gegrond. Het is niet nodig om wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het besluit van 8 april 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    verklaart het beroep tegen het besluit van 8 april 2020, V-nummer […], gegrond;
III.    vernietigt dat besluit;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 787,50 (zegge: zevenhonderdzevenentachtig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Sevenster    w.g. Van Laar
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2020
551-872.