AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Afwijzing asielaanvraag van Ethiopische eiser wegens gebrek aan vluchtelingschap en onvoldoende risico bij terugkeer
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Ethiopische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 4 oktober 2021 een opvolgende aanvraag indiende, had eerder in 2011 een asielaanvraag gedaan die was afgewezen. De minister van Asiel en Migratie had de huidige aanvraag op 4 september 2024 als kennelijk ongegrond afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep in verschillende zittingen, waarbij de gemachtigden van zowel de eiser als de minister aanwezig zijn.
De rechtbank oordeelt dat de minister de asielmotieven van de eiser geloofwaardig acht, maar dat de eiser niet voldoet aan de definitie van vluchteling zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank stelt vast dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de eiser geen reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Ethiopië. De rechtbank gaat in op de procedurele gronden die de eiser aanvoert, zoals de bevoegdheid van de minister en de toepassing van nieuw beleid. De rechtbank concludeert dat de minister geen nieuw voornemen hoefde uit te brengen en dat de procedure correct is verlopen.
De rechtbank wijst de beroepsgrond van de eiser af dat hij in de negatieve belangstelling van de Ethiopische autoriteiten staat. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat er geen gewapend conflict in Tigray is en dat de eiser niet onder de bescherming van artikel 29 van de Vreemdelingenwet valt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.
Voetnoten
1.Stcrt. 2024, nr. 22497.
4.Richtlijn 2013/32/EU.
5.Zie Rb. Den Haag, zp. Arnhem 19 augustus 2024, zaaknummer NL24.25144 (niet gepubliceerd), r.o. 5.1. De Afdeling heeft deze uitspraak op 25 maart 2025 bevestigd en de motivering onder 5.1 van die uitspraak overgenomen (ECLI:NL:RVS:2025:1239). 6.Artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
7.HvJ EU 18 december 2014, ECLI:EU:C:2014:2452.
9.Artikel 1.27 van het Vb 2000.
10.Artikel 3.103 van het Vb 2000, zie ook de toelichting op artikel 3.103 van het Vb 2000, Stb. 2000, 497, p. 172 en de toelichting op artikel 1.27 van het Vb 2000, Stb. 2012, 308, p. 13 en 14. Zie ook Stb. 2019, 143, p. 8.
13.Ambtsbericht van 2024, waaronder pagina 65 en 78.
14.Ambtsbericht van 2022, p. 65.
15.Arrest van 21 september 2023, S en A, ECLI:EU:C:2023:688.
16.Pagina 65 en verder.
17.Pagina 76.
18.Artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn is geïmplementeerd in artikel 29, eerste lid, onder b, sub 3, van de Vw 2000.
19.ECLI:EU:C:2023:843.
21.19 637, nr. 3253.
22.Pagina 8.
23.Afbeelding 2, pagina 21.
24.Afbeelding 4, pagina 22.
25.Pagina 12.