ECLI:NL:RVS:2025:1239
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake verblijfsvergunning asiel
Op 25 maart 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 30 juli 2021. De rechtbank had op 19 augustus 2024 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en bepaald dat de minister uiterlijk op 25 september 2024 een besluit moest nemen, met een dwangsom van € 100,00 per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 7.500,00.
In het hoger beroep heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, de uitspraak van de rechtbank aangevochten. De Raad van State heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling heeft de motivering van de rechtbank overgenomen en vastgesteld dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Hierdoor is het hoger beroep ongegrond verklaard en is de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister is niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 25 maart 2025, en is vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.