ECLI:NL:RBDHA:2025:10156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
NL25.16004
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan België onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een alleenstaande meerderjarige man van Soedanese afkomst, heeft op 12 januari 2025 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De minister van Asiel en Migratie heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft op 28 mei 2025 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

De rechtbank overweegt dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eiser na overdracht aan België in een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie strijdige situatie terecht zal komen. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat zijn asielaanvraag in België niet inhoudelijk zal worden beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat de Belgische autoriteiten het claimverzoek hebben geaccepteerd, wat betekent dat de asielaanvraag nog in behandeling is. Eiser heeft in het verleden geen problemen ondervonden tijdens zijn verblijf in België en heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de overdracht aan België.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, en is openbaar gemaakt op 11 juni 2025. Eiser kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.16004

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 4 april 2025 niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. De gemachtigde van eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Eiser is ook niet verschenen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser heeft de Soedanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1999. Hij heeft op 12 januari 2025 de onderhavige asielaanvraag in Nederland ingediend. Verweerder heeft op 10 februari 2025 een terugnameverzoek aan de Belgische autoriteiten gestuurd, omdat eiser volgens onderzoek in het Eurodac-systeem op 14 maart 2024 een asielaanvraag in België heeft ingediend. België heeft het terugnameverzoek op 17 februari 2025 op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) aanvaard.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 niet in behandeling genomen, omdat België op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Eiser voert in beroep aan dat hij niet aan België kan worden overgedragen. Hij vreest dat zijn aanvraag niet inhoudelijk zal worden beoordeeld. Verder wijst hij op de opvangproblemen in België voor alleenstaande minderjarige mannen.
Uitgangspunt
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat bij de toepassing van de Dublinverordening het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel).
Inhoudelijke beoordeling asielaanvraag
4.2.
Anders dan eiser zou hebben vernomen van een hulporganisatie in België en dan hij in beroep stelt, is niet gebleken dat zijn asielaanvraag in België is afgewezen of anderszins is afgesloten. De Belgische autoriteiten hebben het claimverzoek geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening, wat betekent dat de asielaanvraag volgens die autoriteiten nog in behandeling is. Eiser heeft al daarom niet aannemelijk gemaakt dat zijn aanvraag niet inhoudelijk zal worden beoordeeld. Met het accepteren van het claimverzoek garanderen de Belgische autoriteiten dat ze de aanvraag zullen beoordelen. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag ervan worden uitgegaan dat die beoordeling overeenkomstig de Procedurerichtlijn en Kwalificatierichtlijn zal plaatsvinden. Eiser heeft geen landeninformatie overgelegd waaruit het tegendeel zou kunnen volgen.
Opvangsituatie in België – algemene situatie
4.3.
De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij tussenuitspraak van 19 juli 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:11372, en einduitspraak van 21 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13861, overwogen dat uit de beschikbare informatie volgt dat er concrete aanwijzingen bestaan dat alleenstaande, meerderjarige, niet-kwetsbare mannelijke asielzoekers bij overdracht aan België een reëel risico lopen om langdurig verstoken te blijven van opvang en, daarmee, om buiten hun eigen wil en keuzes om terecht te komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, waardoor zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften, hetgeen in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). In de uitspraken van 26 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:14012, en van 11 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3840 en ECLI:NL:RBDHA:2025:3841, heeft deze rechtbank en zittingsplaats in de nieuwe informatie over de opvangsituatie in België geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan de meervoudige kamer in de tussen- en einduitspraak heeft gedaan.
Opvangsituatie in België – de situatie van eiser
4.4.
Eiser is een niet-kwetsbare alleenstaande meerderjarige man. Hij valt daarom onder dezelfde groep asielzoekers als in de hiervoor genoemde uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats. Naar het oordeel van de rechtbank speelt het oordeel over het interstatelijk vertrouwensbeginsel wat betreft de opvangsituatie in het geval van eiser echter geen rol. Dat licht de rechtbank als volgt toe.
4.4.1.
Uit de verklaringen van eiser tijdens het gehoor van 23 januari 2025 blijkt niet dat hij tijdens zijn vorige verblijf in België problemen heeft ondervonden. Eiser is in België aangekomen nadat hij al asielprocedures in Duitsland en Frankrijk had doorlopen. Hij kwam in mei 2023 in België aan, maar heeft pas in maart 2024 asiel aangevraagd in België. In de tussentijd verbleef eiser bij een liefdadigheidsorganisatie die ongedocumenteerden en asielzoekers helpt (rapport gehoor, p. 8). Eiser heeft dus wel opvang in België gehad. Na de indiening van de asielaanvraag kreeg eiser in België een eerste gehoor en vervolgens werd een afspraak voor een tweede gehoor ingepland. Eiser heeft dat gehoor niet afgewacht, maar vertrok naar Calais in Frankrijk om een poging te doen naar Engeland uit te reizen. Vervolgens is eiser in oktober 2024 weer naar België teruggekeerd en heeft hij zich weer gewend tot de liefdadigheidsorganisatie, die hem verteld zou hebben dat zijn asielaanvraag was afgewezen. Niet is gebleken dat eiser na overdracht aan België niet opnieuw een beroep kan doen op dezelfde liefdadigheidsorganisatie.
4.4.2.
Daar komt bij dat verweerder eiser bij brief van 19 februari 2025 in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op een overdracht aan België, maar dat hij van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt. Ook in de zienswijze heeft eiser niets aangevoerd over de opvangsituatie in België. Alleen in beroep heeft eiser gewezen op de opvangproblemen in België en aangevoerd dat hij niet zelf in zijn opvang kan voorzien, maar hij heeft dit zeer summiere betoog verder niet toegelicht. Zo ontbreekt een toelichting hoe dit summiere en algemene betoog zich verhoudt tot zijn eigen specifieke situatie, die er dus onder andere uit bestaat dat hij in het verleden geen problemen in België lijkt te hebben ondervonden. Pas vlak voor de zitting heeft de gemachtigde van eiser zich via e-mail voor die zitting afgemeld en heeft zij aangegeven dat zij geen bericht van eiser heeft gehad of hij wel zal verschijnen. Eiser is uiteindelijk niet verschenen. Eiser heeft zijn summiere betoog dus op geen enkel moment in de procedure geconcretiseerd.
Tussenconclusie
4.5.
Gelet op het voorgaande zijn er geen concrete aanwijzingen dat eiser na overdracht aan België een reëel risico loopt om buiten zijn eigen wil en keuzes om terecht te komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, waardoor hij niet kan voorzien in zijn belangrijkste basisbehoeften, hetgeen in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
4.6.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.