ECLI:NL:RBDHA:2024:9912

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
22/4075, 22/4325, 22/4326 en 22/4327
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepen tegen afwijzing aanvraag bijzondere bijstand en verzoeken om schadevergoeding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de afwijzingen van vier aanvragen om bijzondere bijstand. De aanvragen zijn door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen met de primaire besluiten van 16 mei 2022. De bezwaren van eiser zijn niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaarschriften niet ondertekend waren. Later zijn de bestreden besluiten vervangen door besluiten van 10 oktober 2022, waarbij het college alsnog inhoudelijk heeft beoordeeld. In de zaak met nummer 22/4075 is het bezwaar gegrond verklaard en is de aanvraag om bijzondere bijstand voor fysiotherapie alsnog toegekend. De aanvragen in de zaken met nummers 22/4325, 22/4326 en 22/4327 zijn ongegrond verklaard, omdat eiser onvoldoende inlichtingen heeft verschaft en de kosten niet uit zijn inkomen of vermogen kunnen worden voldaan. Eiser stelt dat zijn bezwaarschriften wel ondertekend waren en dat hij recht heeft op schadevergoeding vanwege de lange behandeltijd en de afwijzingen. De rechtbank oordeelt dat er geen procesbelang meer is bij de beroepen tegen de bestreden besluiten van 20 juni 2022, maar dat de beroepen tegen de vervangingsbesluiten van 10 oktober 2022 ongegrond zijn. De rechtbank wijst de verzoeken om schadevergoeding af, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij schade heeft geleden door de handelwijze van het college.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/4075, 22/4325, 22/4326 en 22/4327

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2024 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de afwijzingen van vier aanvragen om bijzondere bijstand.
1.1.
Het college heeft deze aanvragen met de primaire besluiten van 16 mei 2022 afgewezen. Met de besluiten van 20 juni 2022 (hierna: bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaarschriften niet ondertekend waren. Er heeft geen inhoudelijke beoordeling plaatsgevonden door het college.
1.2.
Met de besluiten van 10 oktober 2022 (hierna: de vervangingsbesluiten) zijn de bestreden besluiten vervangen en heeft het college de bezwaren alsnog inhoudelijk beoordeeld.
1.3.
Het bezwaar van eiser in de zaak met nummer 22/4075 is door het college gegrond verklaard en de aanvraag om bijzondere bijstand is alsnog toegekend. Het bezwaar van eiser in de zaken met nummers 22/4325, 22/4326 en 22/4327 is ongegrond verklaard en het college is bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.4.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van de besluiten

2. Op 6 januari 2022 heeft eiser aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van fysiotherapie ter hoogte van € 337,50 (22/4075) en rechtsbijstand ter hoogte van € 350,- (22/4325) en € 268,- (22/4326). Op 12 mei 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de waterschapsbelasting 2022 ter hoogte van € 200,83 en de door ziektekostenverzekeraar FBTO in rekening gebrachte kosten ter hoogte van € 65,63 die onder het eigen risico vallen (22/4327).
2.1.
In de zaak met nummer 22/4075 is de aanvraag met het primaire besluit afgewezen, omdat eiser het college onvoldoende inlichtingen heeft verschaft. Met het vervangingsbesluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard en heeft hij € 337,50 als gift aan bijzondere bijstand ontvangen voor de kosten van fysiotherapie. Het college heeft dit onderbouwd met de motivering dat in bezwaar een huisartsverklaring is overlegd door eiser, waaruit de noodzaak voor de behandeling blijkt. De zorgverzekeraar heeft aangegeven dat eiser niet aanvullend is verzekerd. Weliswaar geldt de Zorgverzekeringswet als voorliggende voorziening, maar eiser heeft een basisverzekering en dan komen de eerste twintig behandelingen voor eigen rekening. Omdat dit om budgettaire redenen is, kan wel bijzondere bijstand worden toegekend volgens het college.
2.2.
In de zaken met nummers 22/4325 en 22/4326 is, om het recht op bijzondere bijstand te beoordelen, eiser om aanvullende informatie gevraagd. Er is een factuur ingeleverd van € 350,- van [bedrijfsnaam 1] (gedateerd op 7 oktober 2021) en een factuur van € 268,- van Advocatenkantoor [bedrijfsnaam 2] (gedateerd op 24 oktober 2021). Op 22 februari, 29 maart en 30 april 2022 is verzocht door het college om de toevoegingen met betrekking tot deze facturen. Deze heeft het college niet ontvangen. Hierop heeft het college de aanvragen met de primaire besluiten afgewezen, omdat er onvoldoende inlichtingen zijn verstrekt. Met het vervangingsbesluit heeft het college de bezwaren ongegrond verklaard. De reden hiervoor is dat geen bijzondere bijstand wordt toegekend voor kosten die zijn opgekomen vóór de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend, tenzij bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Het college heeft niet de gevraagde stukken ontvangen, maar twee toevoegingen waarvoor al bijzondere bijstand was toegekend en een toevoeging die dateert van twee jaar eerder. Ook komen de ingeleverde toevoegingen niet overeen met de gefactureerde bedragen van beide advocatenkantoren volgens het college.
2.3.
In de zaak met nummer 22/4327 is met het primaire besluit de aanvraag door het college afgewezen, omdat eiser deze kosten volgens het college uit zijn eigen inkomen of vermogen moet betalen. Met het vervangingsbesluit is het college bij de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand gebleven.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat zijn bezwaarschriften wel ondertekend waren en dat de bezwaarschriften onterecht niet-ontvankelijk zijn verklaard.
3.1.
In de zaak met nummer 22/4075 stelt eiser voorts dat het college de beslistermijn heeft geschonden en dat hem een bedrag van € 1442,- aan verbeurde dwangsom toekomt vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
3.2.
In de zaken met nummers 22/4325 en 22/4326 stelt eiser dat het de werkwijze van het college is om stelselmatig de wetten te schenden om aan het einde van het jaar geld over te kunnen houden en dit onderling te delen. Van de € 350,- is nog steeds niets betaald.
3.3.
In de zaak met nummer 22/4327 stelt eiser dat het college de waterschapsbelasting en het eigen risico van de zorgverzekeraar moet vergoeden, omdat hij dit niet kan betalen. Het college heeft zijn maandinkomen verlaagd tot ver onder de beslagvrije voet en schendt dus de beslagvrije voet. Het college moet volgens de wet bijzondere bijstand toekennen, vindt eiser.
3.4.
Na de vervangingsbesluiten heeft eiser desgevraagd aan de rechtbank aangegeven dat hij zijn beroepen niet in wil trekken, omdat hij schadevergoeding/smartengeld vraagt van het college. Eiser stelt – kort samengevat – dat het college stelselmatig zijn aanvragen om bijzondere bijstand afwijst, terwijl de wet anders heeft vastgelegd. Als onderbouwing stelt eiser dat de ambtenaren bij het college bewust tijd rekken in de hoop dat burgers hun verzoeken intrekken. Eiser is van mening dat de lange behandeltijd van zijn verzoek van bijna een jaar een schending is van de wet. Volgens eiser legt het college expres de wet en regels niet goed uit aan burgers om zo ook geld te besparen en aan het einde van het jaar het bespaarde geld aan zichzelf uit te keren, in plaats van aan de burgers. Eiser vindt dat de afwijzingen van de aanvragen voor bijzondere bijstand een schending van de wet en het recht is, omdat in noodsituaties bijzondere bijstand toegekend moet worden door het college. Eiser stelt dat hij morele en mentale schade heeft opgelopen door de handelwijze van het college.
Wat oordeelt de rechtbank?
4. Het college heeft de bestreden besluiten van 20 juni 2022 vervangen door de besluiten van 10 oktober 2022. Omdat niet gesteld of gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de besluiten van 20 juni 2022, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij het beroep tegen die besluiten. In zoverre is het beroep niet-ontvankelijk.
5. Het beroep van eiser wordt met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht geacht tegen de vervangingsbesluiten van 10 oktober 2022, tenzij partijen daar onvoldoende belang bij hebben. Onder “belang” wordt blijkens de wetsgeschiedenis “procesbelang” verstaan. [1]
22/4075
6. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of eiser er onvoldoende belang bij heeft dat het beroep mede gericht wordt geacht tegen het vervangingsbesluit van 10 oktober 2022. Het college heeft daarbij alsnog bijzondere bijstand toegekend. Eiser heeft zijn beroep niet ingetrokken en heeft gesteld dat hij recht op schadevergoeding/smartengeld heeft. Verder heeft hij gesteld dat het college ten onrechte geen dwangsom heeft toegekend vanwege het te laat beslissen op zijn aanvraag.
6.1.
Uit vaste rechtspraak volgt dat pas sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. [2] Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
6.2.
Volgens vaste rechtspraak moet voor de beantwoording van de vraag of er voldoende aanleiding bestaat om schadevergoeding toe te kennen, zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is vereist dat de gestelde schade verband houdt met het onrechtmatige besluit. Voorts geldt dat alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend. [3]
6.3.
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De wetgever heeft bij de laatste categorie het oog gehad op ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer alsook op persoonlijkheidsrechten van de betrokkene. Verder is voor vergoeding van immateriële schade onvoldoende dat sprake is van een meer of minder sterk psychisch onbehagen en van een zich gekwetst voelen door het onrechtmatig gebleken besluit.
6.4.
Eiser heeft schadevergoeding en smartengeld gevraagd, omdat de ambtenaren volgens hem de tijd met opzet rekken in de hoop dat de cliënten hun verzoeken laten vallen, dat zij de wetten met opzet verkeerd uitleggen en dat zij het geld in eigen zak stoppen. Deze stellingen zijn op geen enkele wijze onderbouwd. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij door de handelwijze van het college veel stress ervaart en dat hij mentale, fysieke en zakelijke (financiële) schade lijdt. Echter, eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit door deze procedure komt. Eiser heeft namelijk gesteld dat dit het resultaat van de problemen met onder meer het college in zijn algemeenheid is. In deze zaak is geen onderbouwing gegeven dat er door dit specifieke besluit gezondheidsklachten zijn opgetreden en ook uit de omstandigheden blijkt niet dat dit het geval is. Naar het oordeel van de rechtbank is op voorhand niet aannemelijk dat eiser in deze zaak lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of dat sprake is van ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer alsook op persoonlijkheidsrechten van de betrokkene.
6.5.
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat er procesbelang is gelegen in het feit dat hem ten onrechte geen dwangsom is toegekend, overweegt de rechtbank als volgt. Van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 4:17, derde lid van Awb is sprake als duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvan is sprake indien voldoende duidelijk is op welke aanvraag het geschrift betrekking heeft, dat belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en dat belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen. [4]
6.6.
Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij zijn e-mail aan het college van 28 april 2022 heeft bedoeld als een ingebrekestelling. Het college heeft gesteld dat deze niet zo is aangemerkt. Dit is omdat het college de e-mail vanwege de inhoud niet als ingebrekestelling ziet; eiser vraagt slechts om betaling. Volgens het college is dat iets anders dan manen tot het nemen van een besluit. Bovendien heeft het college aangegeven dat ook niet de juiste wijze van indienen is gevolgd. Voor het versturen van een ingebrekestelling heeft het college speciale formulieren online ter beschikking gesteld.
6.7.
De rechtbank is van oordeel dat uit de eerder genoemde e-mail wel valt op te maken dat eiser heeft bedoeld een ingebrekestelling te sturen. Dat eiser hiervoor niet het door het college ter beschikking gestelde formulier heeft gebruikt, doet daar niet aan af. Maar de rechtbank stelt ook vast dat er geen besluit is genomen op de ingebrekestelling, omdat het college deze niet als dusdanig heeft beschouwd. Er doet zich bovendien geen situatie voor als bedoeld in artikel 8:55c van de Awb, waarin de bestuursrechter de hoogte van een verbeurde dwangsom vast kan stellen, omdat eiser geen beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit heeft ingediend. Nu er geen besluit is genomen op de ingebrekestelling, kan de rechtbank dit verder niet beoordelen. [5] Ook hierin is derhalve geen procesbelang gelegen.
6.8.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het beroep, wegens het ontbreken van procesbelang, niet mede gericht tegen het vervangingsbesluit van 10 oktober 2022.
22/4325 en 22/4326
7. In de zaken met nummers 22/4325 en 22/4326 overweegt de rechtbank dat het college niet tegemoetgekomen is aan eiser. Het beroep wordt daarom, wegens voldoende belang, mede gericht geacht tegen het vervangingsbesluit van 10 oktober 2022.
7.1.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
7.2.
Volgens vaste rechtspraak geldt de Wet op de rechtsbijstand als voorliggende voorziening. [6] In het geval dat rechtsbijstand is verleend op grond van een toevoeging kan in beginsel de noodzaak voor het verlenen van rechtshulp worden aangenomen. Voor de verschuldigde eigen bijdrage kan bijzondere bijstand worden verleend.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er onvoldoende duidelijkheid is verschaft met betrekking tot de aanvragen, facturen en toevoegingen. Uit het dossier blijkt dat op 12 mei 2022 toevoegingen zijn ingeleverd door eiser. Uit de rapportage van 16 mei 2022 blijkt dat ten aanzien van twee van deze toevoegingen al op 6 september 2021 bijzondere bijstand is toegekend en dat één toevoeging dateert uit 2019. De toevoegingen komen voorts niet overeen met de door eiser ingediende facturen. Ter zitting heeft het college toegelicht dat er geen toevoegingen zijn ingeleverd die horen bij de ingediende facturen van [bedrijfsnaam 1] en Advocatenkantoor [bedrijfsnaam 2] . Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat deze toevoegingen wel zijn ingeleverd. Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij al eerder bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor het bedrag van € 350,- van [bedrijfsnaam 1] , maar dat dit niet is uitbetaald en dat hij daarom opnieuw een aanvraag heeft gedaan. Dat is echter niet de juiste route hiervoor. Eiser had geen nieuwe aanvraag moeten doen, maar zich tot het college moeten wenden om navraag te doen over de betaling.
7.4.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ter zitting de gemachtigde van het college heeft toegezegd dat hij zal nagaan of de op 6 september 2021 toegekende bijzondere bijstand van de eerdere aanvraag daadwerkelijk is uitbetaald.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het vervangingsbesluit ongegrond. Nu geen sprake is van een onrechtmatig besluit, wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
22/4327
9. In de zaak met nummer 22/4327 overweegt de rechtbank dat het college niet tegemoetgekomen is aan eiser. Het beroep wordt daarom, wegens voldoende belang, mede gericht geacht tegen het vervangingsbesluit van 10 oktober 2022.
9.1.
De rechtbank overweegt verder dat in de Pw onderscheid wordt gemaakt tussen algemene bijstand en bijzondere bijstand. Algemene bijstand is bedoeld om te voorzien in algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, dat wil zeggen kosten die kunnen worden gerekend tot het op minimumniveau algemeen gangbare bestedingspatroon. Bijzondere bijstand is bedoeld om te voorzien in kosten van bestaan die in het individuele geval noodzakelijk zijn en die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. [7]
9.2.
Het is vaste rechtspraak dat de gemeentelijke belastingen behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, waarvoor iedere inwoner van een gemeente zich jaarlijks ziet gesteld. [8] De rechtbank is van oordeel dat de waterschapsbelasting ook tot deze algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoort. [9] Deze kosten dienen in beginsel te worden voldaan uit een inkomen op bijstandsniveau, hetzij door reservering, hetzij door gespreide betaling achteraf. Daarvoor kan bij een objectieve noodzaak alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
9.3.
Voor wat betreft het eigen risico van de zorgkosten van eiser overweegt de rechtbank dat op basis van vaste rechtspraak ook deze kosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Hiervoor geldt dus ook dat eiser deze kosten in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Het betreft een algemene maatregel die voor alle zorgverzekerden geldt en waarmee alle zorgverzekerden te maken kunnen hebben, ongeacht of zij chronisch ziek zijn of niet. Daarom bestaat daarvoor geen recht op bijzondere bijstand. [10]
9.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de kosten van de waterschapsbelasting en het eigen risico van de zorgverzekering voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Alleen al daarom kan het beroep niet slagen. Eiser heeft daarnaast niet aannemelijk gemaakt dat de bedragen die hij moet betalen, niet voldaan kunnen worden uit het inkomen en de aanwezige draagkracht. Eiser heeft gesteld dat hij de bedragen niet achteraf kan betalen en er ook niet vooraf voor kan reserveren, omdat hij maar ongeveer € 260,- per maand aan bijstand ontvangt. Het college heeft ter zitting aangegeven dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Eiser krijgt bijstand naar de norm. Daarop is een aantal bedragen in mindering gebracht die voornamelijk zien op vaste lasten. De rechtbank stelt op grond van een uitkeringsspecificatie van 25 juni 2022 vast dat aan eiser bijstand is toegekend naar de alleenstaandennorm. Er is een bedrag van € 276,79 uitbetaald, omdat een aantal inhoudingen heeft plaatsgevonden. Die zien op vaste lasten, zoals de huurkosten, de kosten van het water- en elektriciteitsverbruik en zorgpremie via het CAK. Deze vaste lasten hoeft eiser dus niet te voldoen van het uitgekeerde bedrag. Verder is een bedrag van € 54,59 ingehouden als aflossing op een terugvordering. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande niet dat de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
9.5.
Ten aanzien van het betoog van eiser dat het college meer op zijn bijstandsuitkering inhoudt dan mag omdat de beslagvrije voet niet wordt gerespecteerd, overweegt de rechtbank het volgende. Dat inhoudingen worden gedaan voor de vaste lasten van eiser staat naar het oordeel van de rechtbank los van de beslagvrije voet. Verder kan eiser zich tot het college wenden, indien hij het niet eens is met de vaststelling van de beslagvrije voet door het college.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het vervangingsbesluit ongegrond. Nu geen sprake is van een onrechtmatig besluit, wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep in de zaak met nummer 22/4075 is niet-ontvankelijk.
12. De beroepen in de zaken met nummers 22/4325, 22/4326 en 22/4327 zijn, voor zover gericht tegen de bestreden besluiten van 20 juni 2022, niet-ontvankelijk. Voor zover de beroepen gericht zijn tegen de vervangingsbesluiten van 10 oktober 2022, zijn deze ongegrond. Dit betekent dat de vervangingsbesluiten in stand blijven.
13. Omdat het college de bestreden besluiten van 20 juni 2022 na indiening van de beroepschriften heeft vervangen door de besluiten van 10 oktober 2022, heeft eiser in beginsel recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten door het college. Aangezien eiser in deze procedure vanwege betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, bestaat er geen aanleiding het college in deze kosten te veroordelen. Verder zijn er geen proceskosten gebleken die vergoed zouden kunnen worden.
14. De verzoeken om schadevergoeding worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep in de zaak met nummer 22/4075 niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen in de zaken met nummers 22/4325, 22/4326 en 22/4327, voor zover gericht tegen de bestreden besluiten van 20 juni 2022, niet-ontvankelijk;
  • verklaart de beroepen in de zaken met nummers 22/4325, 22/4326 en 22/4327, voor zover gericht tegen de vervangingsbesluiten van 10 oktober 2022, ongegrond;
  • wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 20 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2524.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3116.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4682.
5.Zie ter vergelijking de uitspraak van de CRvB van 25 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:272.
6.Zie de uitspraak van de CRvB van 26 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ3215.
7.Zie de uitspraak van de CRvB van 1 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1340.
8.Zie de uitspraak van de CRvB van 14 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3961.
9.Zie ter vergelijking de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13152.
10.Zie uitspraak van de CRvB van 11 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2892.