Uitspraak
4 september 2015, 14/6349 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2015, waarin het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om geen opvang te verlenen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ongegrond werd verklaard. Appellant, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had bezwaar gemaakt tegen de voorwaarden waaronder opvang in de Vluchthaven te Amsterdam werd geboden. Het college had dit bezwaar aangemerkt als een aanvraag om opvang en deze aanvraag op 22 april 2014 afgewezen. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 25 januari 2017 geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat het college appellant onverplicht heeft toegelaten tot de opvang in de Vluchthaven, niet betekent dat hij recht heeft op een uitkering of leefgeld volgens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005. De Raad heeft vastgesteld dat appellant sinds 31 maart 2014 in een asielzoekerscentrum verblijft en dat het college hem daarvoor onverplicht opvang heeft verleend. De Raad heeft ook geoordeeld dat de rechtbank terecht geen dwangsom heeft vastgesteld voor het te laat beslissen op het bezwaar van appellant, omdat er geen impliciete beschikking over de dwangsom was genomen.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.