ECLI:NL:CRVB:2017:272

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
25 januari 2017
Zaaknummer
15/6373 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opvang op grond van de Wmo en recht op uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2015, waarin het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om geen opvang te verlenen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ongegrond werd verklaard. Appellant, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had bezwaar gemaakt tegen de voorwaarden waaronder opvang in de Vluchthaven te Amsterdam werd geboden. Het college had dit bezwaar aangemerkt als een aanvraag om opvang en deze aanvraag op 22 april 2014 afgewezen. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarop appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 25 januari 2017 geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat het college appellant onverplicht heeft toegelaten tot de opvang in de Vluchthaven, niet betekent dat hij recht heeft op een uitkering of leefgeld volgens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005. De Raad heeft vastgesteld dat appellant sinds 31 maart 2014 in een asielzoekerscentrum verblijft en dat het college hem daarvoor onverplicht opvang heeft verleend. De Raad heeft ook geoordeeld dat de rechtbank terecht geen dwangsom heeft vastgesteld voor het te laat beslissen op het bezwaar van appellant, omdat er geen impliciete beschikking over de dwangsom was genomen.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/6373 WMO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 september 2015, 14/6349 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Sprakel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in de zaken 15/6373, 15/6464, 15/7012, 15/6462, 15/7015, 15/6479, 15/7009, 15/6481, 15/7010, 15/6517, 15/6978, 15/6599, 15/6657, 15/6658, 15/6966 en 15/7024 heeft gevoegd plaatsgehad op 5 oktober 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is een vreemdeling als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die, op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel, ten tijde hier van belang geen aanspraak had op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen.
1.2.
Appellant heeft op 24 december 2013 bezwaar gemaakt tegen de voorwaarden waaronder opvang in de Vluchthaven aan de Havenstraat te Amsterdam (Vluchthaven) is geboden.
1.3.
Het college heeft dit bezwaarschrift aangemerkt als aanvraag om opvang als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en deze aanvraag bij besluit van 22 april 2014 afgewezen.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 20 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft het college de weigering om aan appellant opvang als bedoeld in de Wmo te verlenen, gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.2 van de uitspraak van de Raad van 17 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3096, begrijpt de Raad het bestreden besluit aldus dat is beslist op zowel het bezwaar van 24 december 2013 als op het bezwaar tegen het besluit van 22 april 2014, in die zin dat appellant vanaf 29 november 2013 geen recht heeft op opvang op grond van de Wmo. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant sinds 31 maart 2014 in een asielzoekerscentrum verblijft en dat hem daarvoor onverplicht opvang door het college is verleend.
4.2.
De Raad kan niet inzien dat de enkele omstandigheid dat het college appellant – onverplicht – heeft toegelaten tot de opvang in de Vluchthaven meebrengt dat hij recht heeft op een uitkering of leefgeld naar de norm zoals vermeld in de Regeling
verstrekkingenasielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005. Deze beroepsgrond faalt.
4.3.
Ook de beroepsgrond van appellant dat de rechtbank ten onrechte geen dwangsom heeft vastgesteld voor het te laat beslissen op zijn bezwaar van 24 januari 2014, slaagt niet. Artikel 4:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking heeft op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, is niet van toepassing, omdat uit de stukken en hetgeen door partijen is aangevoerd niet blijkt dat het college een (impliciete) beschikking over de dwangsom heeft genomen. Ook doet zich geen situatie voor als bedoeld in artikel 8:55c van de Awb waarin de bestuursrechter desgevraagd een verbeurde dwangsom vaststelt. Dit betekent dat de rechtbank niet over de verschuldigdheid van de dwangsom kon oordelen.
4.4
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) M.S.E.S. Umans

RB