ECLI:NL:RBDHA:2024:9470

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
23_6481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek Ziektewet-uitkering en beoordeling van medische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. H.S. Huisman, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. B.M. de Wolff. Eiseres had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 22 augustus 2023, waarin haar verzoek om herziening van eerdere besluiten over haar Ziektewet-uitkering werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 30 mei 2024, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder.

Eiseres had zich op 25 februari 2021 ziekgemeld en ontving een Ziektewet-uitkering, die op 12 november 2021 werd beëindigd. Eiseres heeft herhaaldelijk verzocht om herziening van de besluiten, waarbij zij stelde dat haar medische klachten, waaronder posttraumatische stressklachten en fibromyalgie, niet adequaat waren beoordeeld. De verzekeringsarts concludeerde echter dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om de eerdere besluiten te herzien. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen afdoende hadden gemotiveerd dat de ernst van eiseres' klachten correct was ingeschat en dat er geen nieuwe medische feiten waren die de besluiten onjuist maakten.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geoordeeld dat verweerder terecht de aanvraag van eiseres heeft afgewezen op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank concludeerde dat er geen aanknopingspunten waren om te concluderen dat de eerdere besluiten onmiskenbaar onjuist waren. Eiseres heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die de afwijzing van haar herzieningsverzoek zouden rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6481

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H.S. Huisman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Inleiding

Bij besluit van 5 april 2023 (primair besluit I) heeft verweerder het verzoek om herziening van het besluit van 18 maart 2022 afgewezen.
Bij besluit van 24 april 2023 (primair besluit II) heeft verweerder het verzoek om herziening van het besluit van 9 november 2021 afgewezen.
Bij besluit van 22 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de door eiseres tegen de primaire besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, vergezeld van een tolk, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1.1.
Eiseres heeft zich op 25 februari 2021 ziekgemeld voor haar werkzaamheden als administratief medewerkster bij [bedrijfsnaam] . Na het einde van dit dienstverband is aan haar per 1 maart 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Bij besluit van 9 november 2021 heeft verweerder de ZW-uitkering per 12 november 2021 beëindigd. Eiseres is daarbij geschikt geacht om haar eigen werk te verrichten.
1.3.
Eiseres heeft zich op 1 december 2021 opnieuw ziekgemeld. Bij besluit van 18 maart 2022 heeft verweerder geweigerd aan eiseres per 1 december 2021 een ZW-uitkering toe te kennen. Eiseres is daarbij onverminderd geschikt geacht haar eigen werk te verrichten. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij beslissing op bezwaar van 1 juni 2022 heeft verweerder het bezwaar niet ontvankelijk verklaard omdat eiseres te laat bezwaar had gemaakt. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 14 september 2023 heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard.
2.1.
Op 20 juni 2022 heeft eiseres aan verweerder verzocht om herziening van de besluiten van 9 november 2021 en 18 maart 2022. Eiseres heeft daarbij gewezen op het door haar overlegde huisartsjournaal, waaruit volgens eiseres blijkt dat geen rekening is gehouden met haar posttraumatische stressklachten (ptss), depressie dan wel somberheid en dat dit ook geldt voor haar CTS-klachten en discopathie.
2.2.
In verband met het verzoek om herziening van het besluit van 18 maart 2022 heeft de verzekeringsarts een onderzoek ingesteld. Bij haar onderzoek had de verzekeringsarts de beschikking over de medische informatie die eiseres bij haar verzoek had ingediend. In haar rapport van 4 april 2023 heeft de verzekeringsarts vermeld dat sinds oktober 2020 de diagnoses stemmingsklachten, chronische ptss/depressie bekend zijn. In de loop van 2021 tot aan de datum van de hersteldmelding is het beleid ten aanzien van deze klachten ongewijzigd en wordt geen melding gedaan van een verslechtering van de situatie. Er was geen sprake van een intensieve begeleiding. Ook ten tijde van begin december 2021 was er geen sprake van een verslechtering. Evenmin was er een wijziging van het beleid van de behandelend sector; medicatie of intensieve begeleiding of een verwijzing naar de GGZ voor intensieve begeleiding werd niet noodzakelijk geacht.
Wat betreft de lichamelijke klachten heeft de verzekeringsarts vermeld dat de bijkomende spanningsklachten (die betrekking hebben op de nek, rug/bekken en arm/handklachten), de reeds bekende klachten als gevolg van het ongeval 20 jaar geleden (oogletsel, hoofdpijn) en de recidiverende urineweginfectie bij nierstenen in de loop van 2021 uitgebreid zijn geëvalueerd door verschillende medische specialisten en dat bij nadere evaluatie en aanvullende onderzoeken niet is gebleken van nieuwe medische feiten en/of ernstige pathologie waarvoor aanvullende behandeling nodig was. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de ontvangen informatie geen aanleiding geeft de eerder geformuleerde conclusie ten aanzien van de beoordeling te herzien en/of tot wijziging van de al ingeschatte mogelijkheden.
2.3.
Ten aanzien van het verzoek om herziening van het besluit van 9 november 2021 heeft de verzekeringsarts in haar rapport van 11 april 2023 verwezen naar haar rapport van 4 april 2023. Daar heeft zij aan toegevoegd dat de psychische klachten van eiseres niet wordt ontkend. Deze klachten kan zij niet zelf adequaat oplossen. Eiseres krijgt daarom passende ondersteuning, waarbij geen sprake blijkt van dusdanige psychische belemmeringen dat zij ongeschikt was voor haar werk. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de ontvangen informatie en de argumentatie van eiseres geen aanleiding geeft de eerder geformuleerde conclusie te herzien.
2.4.
Bij de primaire besluiten heeft verweerder de verzoeken om herziening van de besluiten van 9 november 2021 en 18 maart 2022 onder toepassing van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb afgewezen, omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die er toe moeten leiden dat deze besluiten onjuist zijn.
2.5.
Naar aanleiding van het door eiseres tegen de primaire besluiten gemaakte bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) dossieronderzoek verricht, was zij aanwezig bij de hoorzitting en heeft zij de in bezwaar overlegde medische stukken beoordeeld. In haar rapport heeft zij geconcludeerd dat er geen sprake is van nieuwe medische feiten of verzwarende omstandigheden die bekend waren of bekend hadden kunnen zijn. Fibromyalgie is een aandoening die veelal gesteld wordt nadat andere specifieke aandoeningen van het bewegingsapparaat zijn uitgesloten. Het ziektebeeld wordt gekenmerkt door pijnklachten in de spieren en bindweefsel. Eiseres volgde lange tijd fysiotherapie voor de lichamelijke pijnklachten. Verder is volgens de verzekeringsarts b&b sprake van al langer bestaande mentale klachten bestaande uit traumatische ervaringen door een ongeval in het verleden, waarvoor zij reeds in haar geboorteland begeleiding kreeg, in combinatie met psychosociale problemen en relatieproblemen. Haar klachten zijn daarmee niet automatisch te classificeren als ptss en depressie. Bij deze ziektebeelden is er sprake van ernstig disfunctioneren in het dagelijks leven met beperkingen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren. Dit blijkt niet uit de aanwezige gegevens.
Verder blijkt volgens de verzekeringsarts b&b uit de medische informatie dat eiseres in het verleden voor spanningshoofdpijn door een neuroloog is gezien en dat er sprake is van lichte klachten van incontinentie die medicamenteus behandeld worden. Deze vormen echter geen belemmering voor het verrichten van haar eigen werk.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts b&b, zich op het standpunt gesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om terug te komen op de besluiten van 9 november 2021 en 18 maart 2022.
4.1.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.2.
Vaste jurisprudentie [1] is dat als het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is [2] .
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die vóór dat besluit niet konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
5.1.
Eiseres voert aan dat uit het rapport van de verzekeringsarts van 11 april 2023 en ook het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat het verzoek om herziening niet is afgewezen omdat er geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden, maar dat een medisch inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de aanvraag getoetst had moeten worden als ware dit het eerste besluit ten aanzien van de weigering van de ZW-uitkering per 12 november 2021 dan wel 1 december 2021.
5.2.
Deze beroepsgrond slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Uit de inhoud van de rapporten van de verzekeringsarts en verzekeringsarts b&b blijkt dat is beoordeeld of de door eiseres ingebrachte medische informatie reden geeft om terug te komen op de besluiten van 9 november 2021 en 18 maart 2022 vanwege nieuwe feiten en/of omstandigheden. Anders dan eiseres ziet de rechtbank in de rapporten van de verzekeringsartsen niet een beoordeling of eiseres al dan niet geschikt was te achten voor haar eigen werk per de data hier in geding.
6.1.
Eiseres voert voorts aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de klachten van destijds. Zij heeft opgemerkt dat de verzekeringsarts b&b heeft aangegeven dat haar mentale klachten door een vermelding in het huisartsenjournaal niet automatisch te classificeren zijn als ptss en depressie. Eiseres is van mening dat het onaannemelijk is dat een huisarts een dergelijke diagnose in het journaal zou opnemen als hij daar geen reden toe ziet. Daarbij komt dat het wel een groot verschil is met wat de verzekeringsarts op 9 november 2021 heeft vastgesteld, namelijk “moe”. Verder kan eiseres de motivering van de verzekeringsarts b&b omtrent de diagnose fibromyalgie niet volgen. De diagnose verklaart immers met terugwerkende kracht haar klachten en beperkingen. Tot slot is eiseres van mening dat ten onrechte niet wordt ingegaan op de diagnose CTS.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden. Zij overweegt daartoe dat de psychische klachten van eiseres bij de beoordeling van destijds al bekend waren en de verzekeringsartsen afdoende hebben gemotiveerd dat de ernst daarvan op juiste waarde was geschat. Dit geldt ook voor de spanningsklachten aan de nek en rug en de klachten die het gevolg zijn van het ongeval. De omstandigheid dat de pijnklachten van eiseres nu zijn gediagnosticeerd als fibromyalgie is geen nieuw feit als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 september 2023 [3] . Ten aanzien van de CTS-klachten merkt de rechtbank op dat uit het huisartsenjournaal blijkt dat op 3 september 2021 al was geconcludeerd dat daar geen aanwijzingen voor zijn en dat daarin op 4 april 2022 nogmaals wordt vermeld dat CTS-klachten al eerder waren uitgesloten door de neuroloog.
Eiseres heeft ter ondersteuning van haar beroep een zorgplan dat ziet op de periode van 18 januari 2024 tot en met 31 juli 2024 en een ZVW indicatie van 22 januari 2024 overgelegd. De rechtbank ziet in deze stukken geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen, nu deze stukken geen betrekking op de data waar het verzoek om herziening op ziet, namelijk 12 november 2021 en 1 december 2021.
7.1.
Eiseres heeft er op gewezen dat verweerder niet is ingegaan op haar stelling in bezwaar dat er sprake is van evidente onredelijkheid. Ter zitting heeft eiseres in dit kader aangegeven dat zij veel medische problemen ervaart.
7.2.
Bij de beoordeling of de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is, ligt niet de vraag voor of het oorspronkelijke besluit onredelijk of onjuist is, maar de vraag of dat besluit onmiskenbaar onjuist is. Van onmiskenbare onjuistheid is sprake als bij oppervlakkige inhoudelijke beoordeling of summier onderzoek al blijkt dat het oorspronkelijke besluit onjuist is [4] . De rechtbank is van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om te concluderen dat de besluiten waar het in deze zaak om gaat onmiskenbaar onjuist zijn.
8.1.
Eiseres voert tot slot aan dat het op de weg van verweerder had gelegen om te onderzoeken of voldaan werd aan de toets van de duuraanspraak.
8.2.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank overweegt dat in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 januari 2015 [5] is geoordeeld dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere afwijzing of intrekking naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat wordt teruggekomen van het eerdere besluit, dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid of dat om herziening voor de toekomst wordt verzocht (duuraanspraak). In het geval van eiseres is de rechtbank niet gebleken dat zij bij haar aanvraag ook heeft verzocht om een herziening voor de toekomst. Verweerder was daarom niet gehouden daar onderzoek naar te doen.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht en op goede gronden met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de aanvraag van eiseres afgewezen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.