ECLI:NL:RBDHA:2024:8959

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
NL23.32343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenbehandelingstelling van asielaanvraag en de toepassing van de Procedurerichtlijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de buitenbehandelingstelling van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, afkomstig uit Oezbekistan, had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. Op 27 september 2023 diende hij opnieuw een aanvraag in, maar deze werd buiten behandeling gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de aanvraag niet compleet zou zijn. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag buiten behandeling is gesteld, vooral omdat eiser in de bestuurlijke fase alsnog documenten had overgelegd die zijn aanvraag onderbouwen. De rechtbank benadrukt dat de staatssecretaris de omstandigheden van de zaak niet goed heeft gewogen en dat de in beroep overgelegde vertaling van een document niet buiten beschouwing mag worden gelaten. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en vernietigt het besluit van de staatssecretaris, met de verplichting om een nieuw besluit te nemen. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32343

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 5 oktober 2023 tot buitenbehandelingstelling van zijn asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2023 op een enkelvoudige zitting behandeld. Het onderzoek is op die zitting gesloten. Op 13 december 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Op 24 januari 2024 heeft de rechtbank het beroep voor nadere behandeling verwezen naar een meervoudige kamer.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2024 op de zitting van de meervoudige kamer behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Welke aanvragen heeft eiser ingediend?
2. Eiser komt uit Oezbekistan. Hij heeft op 8 maart 2021 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Die aanvraag is bij besluit van 27 september 2021 buiten behandeling gesteld. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Op 21 december 2021 heeft eiser opnieuw een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij als gevolg van zijn homoseksuele gerichtheid problemen heeft gekregen in Oezbekistan. Bij besluit van 9 augustus 2023 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag afgewezen, omdat hij de homoseksuele gerichtheid en de hierdoor ondervonden problemen in Oezbekistan niet geloofwaardig acht. Met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 7 september 2023 staat dit besluit in rechte vast. [1]
3. Op 27 september 2023 heeft eiser met een kennisgevingsformulier, model M35-O, wederom een asielaanvraag ingediend. Als reden heeft eiser hierbij opgegeven dat hij in het bezit is gekomen van een nieuw document – een oproep om te verschijnen bij de Oezbeekse autoriteiten – dat volgens hem zijn asielrelaas onderbouwt. Hij heeft een kopie van dat document bij de aanvraag gevoegd. Het originele document heeft de staatssecretaris op
3 oktober 2023 ontvangen. De vertaling van dit document heeft eiser in beroep overgelegd.
Wat is de reden van de buitenbehandelingstelling?
4. De staatssecretaris heeft de aanvraag op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) buiten behandeling gesteld, omdat de aanvraag niet compleet is. In het besluit heeft de staatssecretaris niet expliciet aangegeven op welk punt de aanvraag onvolledig is. Op de zitting van 7 maart 2024 heeft de staatssecretaris toegelicht dat de buitenbehandelingstelling gebaseerd is op het ontbreken in de bestuurlijke fase van een vertaling van het door eiser overgelegde (originele) document. Dat eiser die vertaling alsnog in beroep heeft overgelegd, staat volgens de staatssecretaris een buitenbehandelingstelling niet in de weg.
Wat is het juridische kader?
5. In artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 staat dat een asielaanvraag buiten behandeling kan worden gesteld in de zin van artikel 28 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag.
Ter uitwerking hiervan is in artikel 3.45b, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) bepaald dat de asielaanvraag buiten behandeling kan worden gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, onder a, van de Vw 2000, indien de vreemdeling twee keer heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag, bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vw 2000.
5.1.
Artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is een implementatie van artikel 28, eerste lid, van de Procedurerichtlijn. [2] In die laatste bepaling staat, voor zover hier van belang, dat de lidstaten ervoor zorgen dat, wanneer er een gegronde reden is om aan te nemen dat verzoeker zijn verzoek impliciet heeft ingetrokken of dat hij impliciet van dit verzoek heeft afgezien, de beslissingsautoriteit beslist om hetzij de behandeling van het verzoek te beëindigen ofwel, mits zij het verzoek op basis van een toereikend onderzoek ten gronde overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2011/95/EU als ongegrond beschouwt, het verzoek af te wijzen. De lidstaten kunnen aannemen dat de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming impliciet heeft ingetrokken of dat hij er impliciet van heeft afgezien wanneer is vastgesteld dat hij heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn verzoek zoals bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2011/95/EU.
Is het juist dat de aanvraag onvolledig is?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris niet de conclusie kan trekken dat de aanvraag onvolledig is. Dat kan alleen als de vreemdeling niet geantwoord heeft op het verzoek van de staatssecretaris om aanvulling van de aanvraag. Eiser heeft echter wel gereageerd op het voornemen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) kan de staatssecretaris overgaan tot buitenbehandelingstelling van een asielaanvraag als de informatie die een vreemdeling heeft verstrekt in het kennisgevingsformulier onvoldoende is om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen en een vreemdeling ook naar aanleiding van een later verzoek om informatie in het voornemen, in gebreke blijft die informatie te verstrekken. [3] Het enkel reageren met een zienswijze op een informatieverzoek betekent dus niet dat de staatssecretaris niet kan overgaan tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag. Zoals deze rechtbank eerder heeft overwogen [4] is de beslispraktijk van de staatssecretaris om asielverzoeken buiten behandeling te stellen als de asielzoeker wel een schriftelijke reactie toezendt op het informatieverzoek, maar daarin niet de gevraagde, of niet alle gevraagde, informatie verstrekt die de staatssecretaris nodig acht voor de beoordeling van het asielverzoek, op zichzelf niet in strijd met artikel 28, eerste lid, onder a, van de Procedurerichtlijn. In de tekst van deze bepaling staat namelijk dat het bestuursorgaan mag aannemen dat de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming impliciet heeft ingetrokken of dat hij er impliciet van heeft afgezien wanneer is vastgesteld dat de verzoeker heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie die van wezenlijk belang is voor zijn verzoek. De enkele toezending van een reactie betekent, aldus deze uitspraak, volgens de tekst van de Procedurerichtlijn dus niet noodzakelijkerwijs dat de asielzoeker daarmee de benodigde informatie verstrekt. Dat zal afhangen van de inhoud van die reactie.
Heeft de staatssecretaris de buitenbehandelingstelling van de aanvraag voldoende gemotiveerd?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte zijn asielaanvraag op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 buiten behandeling heeft gesteld. Eiser heeft bij de aanvraag een kopie van het nieuwe door hem verkregen document overgelegd, hij heeft voor de zienswijze het origineel overgelegd en heeft aangegeven dat een vertaling hiervan nog volgt. Die vertaling is vervolgens in beroep overgelegd.
7.1.
De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond zo dat eiser stelt dat geen aanleiding bestond om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat eiser door zijn meewerkende houding heeft laten zien dat hij niet impliciet afziet van zijn verzoek om internationale bescherming, als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder a, van de Procedurerichtlijn.
7.2.
Artikel 30c van de Vw 2000 geeft de staatssecretaris de bevoegdheid om af te zien van een inhoudelijke beoordeling wanneer geen beslissing kan worden genomen. Het buiten behandeling stellen heeft een facultatief karakter. Dat wil zeggen dat niet in alle gevallen waarin aan de voorwaarden van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 en artikel 3.45b, eerste lid, van het VV 2000 is voldaan, de aanvraag ook buiten behandeling
moet worden gesteld. [5] Buitenbehandelingstelling is geen automatisme. De staatssecretaris kan er ook voor kiezen om geen gebruik te maken van deze bevoegdheid. Bij de toepassing van die bevoegdheid dient de staatssecretaris de door de vreemdeling aangevoerde belangen te betrekken. [6]
7.3.
Niet in geschil is dat in de bestuurlijke fase een vertaling ontbrak van het door eiser overgelegde document. Die vertaling is ook van wezenlijk belang voor de aanvraag. Het document is opgesteld in de Oezbeekse taal, zodat een vertaling noodzakelijk is en het is ook het enige document dat eiser ten grondslag heeft gelegd aan zijn opvolgende asielaanvraag. Gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 ligt het op de weg van eiser om zorg te dragen voor een vertaling.
Toch is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet heeft afgezien van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Volgens de tekst van artikel 28, eerste lid, onder a, van de Procedurerichtlijn, dat aan de basis staat van artikel 30c van de Vw 2000, kan worden afgezien van een inhoudelijke beoordeling van een asielaanvraag wanneer een vreemdeling door gedrag of handelen laat zien dat hij impliciet zijn asielaanvraag intrekt of daarvan afziet. [7] Eiser laat echter, door alsnog stukken over te leggen en de staatssecretaris in kennis te stellen van zijn (nog te verrichten) inspanningen, juist zien dat hij zijn aanvraag wil voortzetten. Eiser heeft namelijk naar aanleiding van het voornemen van de staatssecretaris alsnog het originele document toegestuurd, hij heeft aangegeven dat hij heeft verzocht om een vertaling van dit document en toegezegd dat hij die vertaling, zodra hij die ontvangt, spoedig nastuurt. Ook heeft de gemachtigde van eiser volgens het verweerschrift van 26 februari 2024, op de dag van de zienswijze, telefonisch contact opgenomen met de staatssecretaris en hem verzocht te wachten met het nemen van een besluit tot de vertaling klaar is. Eiser heeft ook nog op zitting toegelicht dat het niet mogelijk was om het overgelegde stuk al voorafgaand aan de aanvraag te laten vertalen, omdat er een procedure aanhangig moet zijn om in aanmerking te komen voor vergoeding van de vertaalkosten. Gelet op het voorgaande heeft eiser zijn medewerking en intentie om de aanvraag te willen voortzetten laten blijken. De staatssecretaris heeft die omstandigheden onvoldoende bij de beoordeling betrokken en onvoldoende gemotiveerd waarom dit hem geen aanleiding gaf om geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De beroepsgrond slaagt daarom.
Dient de vertaling in de beoordeling van het beroep te worden betrokken?
8. Eiser betoogt dat de in beroep overgelegde vertaling bij de beoordeling van de vraag of een asielaanvraag terecht buiten behandeling is gesteld moet worden betrokken.
8.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de vertaling niet bij de beoordeling kan worden betrokken, omdat slechts het besluit tot buitenbehandelingstelling ter toetsing voorligt en dus geen inhoudelijk besluit van de staatssecretaris. De toets van de
rechtbank is, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2019, [8] beperkt tot de vraag of de staatssecretaris in het bestreden besluit terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld op basis van wat op dat moment bij hem bekend was. De staatssecretaris wijst in dit verband ook op uitspraken van zittingsplaats Haarlem van 31 augustus 2020 [9] en zittingsplaats Groningen van 28 juli 2023. [10]
Uit het Unierecht of uit de nationale wet- of regelgeving volgt niet, aldus de staatssecretaris, dat in een procedure als de onderhavige de toets door de rechter zo moet worden uitgebreid dat de bestuursrechter bij de beoordeling van de vraag of een asielaanvraag terecht buiten behandeling is gesteld, stukken betrekt die pas in de beroepsfase zijn ingediend.
8.2.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe dit standpunt van de staatssecretaris zich verhoudt tot artikel 46 van de Procedurerichtlijn (recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel) en artikel 83 van de Vw 2000 (beoordeling van het beroep).
8.3.
Artikel 46 van de Procedurerichtlijn bepaalt – kort samengevat – dat de lidstaten ervoor zorgen dat voor verzoekers om internationale bescherming een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie openstaat. De rechtbank stelt vast dat artikel 46, eerste lid, van de Procedurerichtlijn ruim is geformuleerd. Een daadwerkelijk rechtsmiddel moet volgens dat artikellid openstaan tegen een beslissing op het verzoek om internationale bescherming. Dat omvat dus niet alleen inhoudelijke besluiten, maar ook de beslissing om de behandeling van het verzoek te beëindigen, bedoeld in artikel 28 van de Procedurerichtlijn. [11] Deze ruime strekking ligt ook ten grondslag aan artikel 83 van de Vw 2000. Artikel 83 van de Vw 2000 regelt de beoordeling van het beroep door de rechtbank. Uit dit artikel blijkt dat de verplichting van de rechtbank om in beroep overgelegde stukken bij de beoordeling te betrekken geldt voor zover deze relevant kunnen zijn voor de ‘beschikking omtrent de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 28 en 33’ van de Vw 2000. [12] In beide bepalingen is dus geen beperking te vinden ten aanzien van de afdoeningswijze van een asielaanvraag.
8.4.
Het daadwerkelijke rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie dient volgens het derde lid van artikel 46 van de Procedurerichtlijn ‘een volledig en ex nunc onderzoek van zowel de feitelijke als juridische gronden’ te omvatten. [13] De term ‘ex nunc’ benadrukt de verplichting voor de rechter om een beoordeling te maken die in voorkomend geval rekening houdt met nieuwe elementen die aan het licht zijn gekomen nadat de aangevochten beslissing is vastgesteld. Het bijvoeglijk naamwoord ‘volledig’ bevestigt dat de rechter zowel de gegevens moet onderzoeken waarmee de beslissingsautoriteit rekening heeft gehouden of had kunnen houden, als die welke zich hebben aangediend nadat deze autoriteit de beslissing had vastgesteld. [14] De rechtbank leidt hieruit af dat, ook als de beslissing op een asielverzoek een buitenbehandelingstelling betreft, zij haar ogen niet mag sluiten voor in beroep overgelegde stukken. Deze informatie is immers niet zonder betekenis voor de
beoordeling van de vraag of een vreemdeling impliciet zijn asielaanvraag intrekt of daarvan afziet, bedoeld in artikel 28 van de Procedurerichtlijn. Het betoog van de staatssecretaris in het verweerschrift van 26 februari 2024 dat uit de arresten Ahmedbekova en Alheto volgt dat artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn niet ongelimiteerd geldt, leidt niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat het in deze arresten niet gaat om artikel 28 van de Procedurerichtlijn, ziet de in deze arresten aangebrachte begrenzing van artikel 46 van de Procedurerichtlijn op kwesties die de goede procesorde raken. [15] Dat is hier niet aan de orde, nu eiser al in een vroeg stadium – vijf dagen na indiening van het beroep – de vertaling van het eerder overgelegde stuk heeft toegezonden. De lidstaten zijn op grond van die rechtspraak juist op grond van artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn 2013/32 ertoe gehouden hun nationale recht zo in te richten dat de behandeling van de bedoelde rechtsmiddelen een onderzoek door de rechter omvat van alle elementen, feitelijk en rechtens, aan de hand waarvan hij een geactualiseerde beoordeling van het specifieke geval kan maken, zodat het verzoek om internationale bescherming uitputtend kan worden behandeld. Een dergelijke uitleg ligt ook in lijn met de door de Procedurerichtlijn nagestreefde doelstelling om dergelijke verzoeken zo snel mogelijk te behandelen, onverminderd het uitvoeren van een behoorlijke en volledige behandeling. [16] Het buiten de beoordeling houden van de in beroep overgelegde vertaling van het door eiser aan de opvolgende aanvraag ten grondslag gelegde document zou daarentegen met zich brengen dat eiser een opvolgende asielaanvraag moet indienen: dat doet afbreuk aan de doelstelling om het asielverzoek zo snel mogelijk te behandelen.
8.5.
Uit het voorgaande volgt dat het in beroep overgelegde stuk bij de beoordeling dient te worden betrokken. De uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2019 [17] brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
8.6.
De rechtbank heeft met het heropeningsbesluit van 13 december 2023 de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld een standpunt in te nemen over het in beroep overgelegde stuk. Het standpunt daarop van de staatssecretaris dat dit stuk niet kan worden betrokken bij het beroep volgt de rechtbank, gelet op haar eerdere overwegingen, niet. Nu de staatssecretaris niet inhoudelijk is ingegaan op dit in beroep overgelegde document, dient het beroep ook om deze reden gegrond te worden verklaard.
Is de staatssecretaris voldoende gemotiveerd ingegaan op het beroep op het Bahaddar-arrest?
9. Eiser betoogt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderzocht dat hij bij terugkeer het risico loopt op behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, omdat uit het overgelegde document, dat in beroep van een vertaling is voorzien, blijkt dat hij in zijn land wordt gezocht.
9.1.
De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond zo dat eiser stelt dat aan de omstandigheid dat hij in de bestuurlijke fase niet volledig is geweest, gelet op het arrest van het EHRM van 19 februari 1998, Bahaddar tegen Nederland [18] , moet worden voorbijgegaan.
9.2.
In paragraaf 45 van het arrest Bahaddar heeft het EHRM overwogen dat van een vreemdeling in beginsel mag worden verlangd dat hij de nationale procedureregels, die ertoe strekken de nationale autoriteiten in staat te stellen aanvragen om een verblijfsvergunning op een ordelijke wijze af te doen, in acht neemt. Dit uitgangspunt geldt zelfs indien sprake is van gedwongen terugkeer naar een land waar, naar gesteld, een risico bestaat op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling of bestraffing. Volgens het EHRM kunnen bijzondere feiten of omstandigheden er echter toe leiden dat een vreemdeling niet hoeft te voldoen aan die procedureregels.
9.3.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de onvolledigheid van de aanvraag meebrengt dat de staatssecretaris de Bahaddar-toets niet kan verrichten. Eiser heeft de gestelde vervolging en vrees bij terugkeer immers niet met de gevraagde gegevens aangevuld. Hierdoor heeft eiser het voor de staatssecretaris onmogelijk gemaakt om te beoordelen of er bijzondere feiten en omstandigheden zijn in de zin van het arrest Bahaddar. De staatssecretaris heeft in dit verband gewezen op een uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2020. [19]
9.4.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen is voor het antwoord op de vraag of zich Bahaddar-omstandigheden voordoen, een zelfstandige beoordeling van de bestuursrechter nodig op basis van wat in de gehele procedure naar voren is gekomen. [20] De beoordeling beperkt zich dus niet tot de situatie zoals die zich voordeed ten tijde van het besluit. Door te stellen dat eiser in de bestuurlijke fase niet volledig is geweest, heeft de staatssecretaris dat niet onderkend. Juist omdat met het inroepen van het Bahaddar-arrest beoogd wordt een schending van artikel 3 van het EVRM te voorkomen kan de beoordeling of die situatie speelt niet op deze wijze worden beperkt. De staatssecretaris had zich dus niet tot het standpunt, onder 9.3, mogen beperken.
De door de staatssecretaris ingeroepen uitspraak van 17 juni 2020 betreft verder geen vergelijkbare situatie. In die zaak was de vreemdeling onvolledig geweest in zijn verklaringen over zijn asielmotieven, waardoor het de staatssecretaris onmogelijk was gemaakt om te beoordelen of er bijzondere feiten en omstandigheden waren in de zin van het arrest Bahaddar. Die onvolledigheid had de vreemdeling in beroep niet weggenomen. Eiser is daarentegen in de bestuurlijke fase niet tegengeworpen dat hij onvolledig is geweest in zijn verklaringen, maar in het overleggen van een vertaling van een stuk. Die onvolledigheid heeft eiser in beroep weggenomen. Hierdoor was het voor de staatssecretaris, anders dan in de zaak die ten grondslag lag aan de uitspraak van 17 juni 2020, niet onmogelijk te beoordelen of er bijzondere feiten en omstandigheden zijn in de zin van het arrest Bahaddar.
9.5.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris geen nader onderzoek heeft verricht naar (de authenticiteit of de inhoud van) het door eiser overgelegde document. Ook heeft de staatssecretaris eiser niet (alsnog) onderworpen aan een asielgehoor. Hoewel voor het antwoord op de vraag of zich Bahaddar-omstandigheden voordoen, een zelfstandige beoordeling van de bestuursrechter nodig is, kan de rechtbank zonder dit onderzoek van de staatssecretaris niet op deugdelijke wijze beoordelen of sprake is van bedoelde bijzondere
feiten of omstandigheden. [21] Het ligt dus op de weg van de staatssecretaris om dat te beoordelen. De rechtbank merkt hierbij op dat de staatssecretaris, als beslissingsautoriteit, om de in het arrest Addis [22] genoemde redenen, beter in staat is dat onderzoek te verrichten.
9.6.
De beroepsgrond onder 9 slaagt dus ook.

Conclusie en gevolgen

10. De overwegingen hiervoor onder 7 tot en met 9.6 leiden tot de conclusie dat het beroep om drie redenen gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om het geschil finaal te beslechten. Daarom dient de staatssecretaris een nieuw besluit te nemen.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, voorzitter, en mr. G.J.H. Boerhof en mr.
R. Ortlep, leden, in aanwezigheid van mr. R. Barzilay, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie de transponeringstabel in TK 2014-2015, 34 088, nr. 3, p. 48. In de tekst van artikel 30c van de Vw 2000 wordt ook gewezen op artikel 28 van de Procedurerichtlijn.
3.17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2549, onder 2.1.
4.30 augustus 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:12982, onder 2.3.
5.Zie ook TK 2014-2015, 34 088, nr. 3, p. 15.
6.Vergelijk ABRvS 17 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2726, onder 3.1 en ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71.
7.Vergelijk ook de toelichting bij artikel 20 van het (gewijzigd) voorstel van 18 juni 2002 voor een richtlijn van de Raad tot vaststelling van minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (COM (2002)326 definitivo). Artikel 20 van Richtlijn 2005/85 is later vervangen door artikel 28 van de huidige Procedurerichtlijn.
11.Daarop wijst ook artikel 46, eerste lid, onder b, van de Procedurerichtlijn.
12.Artikel 83, tweede lid, van de Vw 2000.
13.Artikel 83a van de Vw 2000 vormt de implementatie van artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn.
14.Zie HvJEU 25 juli 2018, Alheto, C‑585/16, ECLI:EU:C:2018:584, onder 111 en 113 en 4 oktober 2018, Ahmedbekova, C-652/16, ECLI:EU:C:2018:801, onder 93.
15.Ahmedbekova, onder 99 en 103.
16.Zie ook het arrest van 8 februari 2024, A.A., ECLI:EU:C:2024:122, onder 58 en het
17.De onder 8.1 genoemde rechtbankuitspraken zijn gebaseerd op deze Afdelingsuitspraak en bespreekt de rechtbank daarom niet afzonderlijk.
18.ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.
20.ABRvS 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1664, onder 12 en 26 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU2866, onder 2.3.2.
21.Vergelijk ABRvS 26 oktober 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU2866, onder 2.3.2.
22.HvJEU 16 juli 2020, ECLI:EU:C:2020:579, onder 61-66.